| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Nederland
Politieke buitelingen
De banvloek van de Partij van de Arbeid in december uitgesproken over de drie confessionele partijen bleek bij nader inzien ook de partij-leiding toch te gevaarlijk. Ex-NVV-voorzitter Kloos had er al veel eerder op gewezen, dat een isolement voor de PvdA slechts nadelig zou zijn en dat het z.i. om een gezond sociaal-economisch klimaat te scheppen dringend gewenst was, dat de partij aan de regering zou deelnemen. Daar samenwerking in een progressieve concentratie met Democraten '66 en Politieke Partij Radicalen geen regeringsalternatief bood, was het voor goede verstaanders duidelijk dat Kloos' woorden bedoelden, dat men contact moest opnemen met de drie confessionele partijen. Blijkbaar viel het partijbestuur niet onder de goede verstaanders. CNV-voorzitter Lanser was het met zijn ex-collega eens, maar de voorzitter van het NKV, Mertens, weigerde aanvankelijk een dergelijke uitspraak te doen, daar de vakbeweging zich z.i. niet moest bezondigen aan politieke uitspraken.
Daarna begonnen partijgroten zich er mee te bemoeien; dr. S. Mansholt, vicevoorzitter van de EEG, pleitte voor terugkeer in de regering en verlangde dat de PvdA een program zou opstellen waarop samenwerking met KVP (Katholieke Volkspartij) en andere partijen mogelijk zou worden. Kort na Mansholt en tevens kort voor het PvdA-congres op 4 februari formuleerde dr. Drees sr. zijn voornaamste bezwaren tegen de huidige koers van de door hem opgerichte partij. Hij richtte zich vooral tegen de Nieuw-Linkse invloed en de uitsluiting van de samenwerking met de confessionelen; een progressief akkoord met D'66 en PPR achtte hij geen alternatief en elke samenwerking met de Pacifistisch Socialistische Partij achtte hij funest. Dr. Drees liet de mogelijkheid open, dat hij eventueel met de partij zou breken na het congres. in een verklaring van 42 prominente PvdA-ers werd de opvatting van Drees onderschreven.
Fractie-voorzitter Den Uyl reageerde hierop met de verzekering dat Nieuw Links redelijker was geworden en als organisatie goeddeels verdwenen was, maar vergat te verwijzen naar een uitlating van de N.L.-man Van der Louw, vorig jaar februari, dat N.L. wel geïntegreerd was in de partij, maar niet ingekapseld; het heeft er nl. veel van weg, dat N.L. de integratie zo ver heeft doorgevoerd, dat het de partij aan het overnemen is. Natuurlijk wilde men niet erkennen, dat de mening van Drees sr. nog steeds zo zwaar weegt dat men daardoor tot nadenken kwam. Daarom knoopte men aan bij de woorden van
| |
| |
Kloos, Lanser en tenslotte toch ook Mertens en gooide het roer om; het partijbestuur stelde een resolutie op voor het a.s. congres, waarin overleg met de confessionele partijen toch weer mogelijk zou worden. Het beroep op de vakbeweging diende om toch vooral de nadruk te leggen op de nauwe band van de partij met de werknemers en Den Uyl zei heel eerlijk, dat hij nu ook een tegenprestatie van de vakbonden verwachtte in de vorm van een aansporing aan hun leden de kant van de PvdA te kiezen.
Tegelijk met deze - nog door het congres goed te keuren - koerswijziging ging de PvdA verder met haar pogingen een progressief alternatief op te stellen. Met D'66 hadden enkele gesprekken plaats die enig uitzicht op samenwerking openden; men is het eens over de noodzaak van staatsrechtelijke hervormingen; ook stemt D'66 ermee in dat een gesloten akkoord wordt voorgelegd aan de confessionele partijen en dat deze zich vóór de verkiezingen moeten uitspreken over een gezamenlijk program en de personen die het zullen uitvoeren; overleg na de verkiezingen achten zij uitgesloten. Gezien de al oude aanhankelijkheidsbetuigingen van de PPR aan de PvdA is het niet aan te nemen dat deze partij veel moeilijkheden zal - of kan - maken.
Er zit wel al een ernstige moeilijkheid in het door de PvdA geplande tijdschema. Eerstens moet het PvdA-congres op 4 februari toestemming geven om met de confessionelen te gaan praten. Verder moet een D'66-congres eind februari een eventuele samenwerking met de PvdA goedkeuren - en er gaan nogal wat stemmen op tegen de ietwat gehaaste en eigengereide politiek van voorzitter Van Mierlo. Vervolgens zouden de confessionelen dan voor 10 maart hun beslissing moeten nemen en het zo ontstane compromis moet dan op een laatste PvdA-congres op 20 maart door het bestuur ter goedkeuring worden voorgelegd. De haast waarmee de nieuwe koers moet worden verwezenlijkt, lijkt ons verdacht. Speelt men met de gedachte dat het korte tijdsbestek al voldoende reden zal zijn voor de confessionelen om er niet op in te gaan, zodat men de zwarte piet van niet te willen samenwerken aan hen kan kwijtraken? Het is haast beledigend voor de Nederlandse kiezer te veronderstellen dat hij dit spelletje niet door zal hebben.
Intussen is op het partijcongres de door het bestuur vrij zakelijk opgestelde motie zwaar geamendeerd. Wel werd toestemming gegeven om nader met de confessionelen te overleggen over regeringssamenwerking, maar ook werd er een felle veroordeling ingelast van het beleid van het kabinet De Jong, hetgeen de mogelijk aanwezige neiging bij KVP, ARP (Antirevolutionaire Partij) en CHU (Christelijk Historische Unie) om het nog eens te proberen niet zal hebben versterkt. Tevens laste men in dat een eventueel akkoord met D'66 en PPR ook moest openstaan voor de Pacifistisch Socialistische Partij en de Evangelische Solidariteitspartij; behalve boven reeds genoemde bezwaren tegen eerstgenoemde partij bij dr. Drees sr. zal ook D'66 hiermee allesbehalve ingenomen zijn.
Als wij tenslotte vermelden, dat het nieuwe partijbestuur 12 Nieuw-Linkse figuren telt - twee meer dan in het vorige - en dat daarmee deze groepering een kleine meerderheid heeft; dat verder het partijvoorzitterschap in handen
| |
| |
kwam van de Nieuw-Linkser Van der Louw, dan lijkt het ons erg onwaarschijnlijk, dat er veel kans bestaat dat de PvdA haar moeite om toch aan de regering deel te nemen met succes bekroond ziet.
| |
Internationaal
Polen
Val van Gomulka
Gedurende 14 jaren heeft de Poolse partijleider Gomulka het heft in handen weten te houden, maar nu is hem de leiding ontnomen tengevolge van soortgelijke gebeurtenissen als hem in 1956 de macht bezorgden. Onmiddellijk na de tweede wereldoorlog was hij eerste secretaris van de partij geworden en tevens minister in een door communisten beheerste regering, maar na een paar jaren moest hij zijn positie opgeven wegens zijn sympathie voor het optreden van Tito in Joego-Slavië en zijn propaganda voor een eigen Poolse weg naar het socialisme.
Uitgeschakeld in 1949 bracht de opstand in Poznan in juni 1956 hem weer aan de macht. De aanleiding was een loonsvermindering voor de fabrieksarbeiders, maar ook de toenmalige Poolse regering begreep dat de oorzaken dieper lagen, nl. dat men economische hervormingen en grotere democratisering wenste. Gomulka werd weer in de partij opgenomen en in oktober met de leiding van de regering belast en zelfs een bliksembezoek van Kroesjtsev kon daar niets aan veranderen. Overeenkomstig de verlangens van deze ‘brood en vrijheid’-opstand beëindigde hij de gedwongen collectivisatie in de landbouw, voerde een vorm van zelfbestuur van de arbeiders in de bedrijven in en legde de nadruk op de Poolse zelfstandigheid binnen de communistische wereld.
Hiervoor wist hij de steun van de katholieke kerk en de intellectuelen te verkrijgen, maar geleidelijk was hij toch weer genoodzaakt in te binden; in '59 moest hij enkele stalinisten in zijn regering opnemen en spoedig volgden nieuwe conflicten met de kerk en de intellectuelen. Naar aanleiding van het verbod van verdere opvoering van een 19e-eeuws toneelstuk waarin het leven van de Polen onder tsaristische onderdrukking werd behandeld, dat in de schouwburg enthousiast was ontvangen, braken er in 1968 onlusten uit onder de studenten, waarbij de eis om vrijheid van meningsuiting en van berichtgeving duidelijk werd gesteld. Mogelijk als gevolg van deze steeds verder gaande verlangens naar vrijheid moest Gomulka - wilde hij in het zadel blijven - wel meer aanleunen tegen Moskou en volgde hij daarom de Russische koers tegenover Israël en ging hij akkoord met het ingrijpen van de Warschaupactlanden in Tsjecho-Slowakije in 1968 - hetgeen in geen van beide gevallen de goedkeuring van de Polen wegdroeg.
Daar kwamen economische moeilijkheden bij. Allereerst in de landbouw; deze is in particuliere handen, ouderwets en de produkten zijn duur; bovendien mislukte de laatste twee jaren tweemaal de oogst, hetgeen betekende, dat er
| |
| |
niet alleen voor eigen gebruik maar ook voor de export te weinig produkten waren. En deze export moest zorgen voor de nodige deviezen om in het buitenland de voor de industriële ontwikkeling benodigde machines te kopen. De industrie staat volledig onder controle van de staat en lijdt aan de gevolgen van bureaucratie en inefficiency. De verslechtering van de economische toestand staat in sterke tegenstelling tot verbeteringen in omliggende landen en Polen zocht een uitweg. Gomulka dacht deze te hebben gevonden in een nieuw vijfjarenplan, maar - en hier kwam de kloof tussen regering en volk het sterkst tot uiting - hij meende nieuwe maatregelen niet aan het volk te hoeven uitleggen maar ze te kunnen opleggen. Hiermee maakte hij de jaren geleden in de meest ontwikkelde industrie-gebieden gevormde arbeidsraden erg duidelijk, dat er van de vroeger beloofde medezeggenschap niets was terechtgekomen. Als Gomulka heeft gemeend dat de successen in zijn buitenlandse politiek gedurende de afgelopen maanden, nl. het Pools-Duitse verdrag, het bezoek van Brandt aan Warschau en de erkenning van de Oder-Neissegrens door Bonn, een gunstige gelegenheid vormden voor zijn binnenlandse maatregelen, heeft hij zich ernstig vergist. Reeds onmiddellijk na de vaststelling van het nieuwe vijfjarenplan veroorzaakten geruchten over prijsstijgingen en bevriezing van lonen onrust, welke tot het kookpunt kwam toen tengevolge van regeringsmaatregelen twee weken voor Kerstmis de prijzen voor eerste levensbehoeften drastisch stegen. Zelfs het tijdstip waarop de maatregelen werden afgekondigd, was ongelukkig gekozen; het Kerstfeest wordt in Polen algemeen uitbundig gevierd en de maatregel werd beschouwd als de inleiding op nieuwe regeringsaanvallen op de godsdienst.
De onlusten begonnen in het oude Danzig op 14 december, sloegen onmiddellijk over op de naburige havensteden en een paar dagen later op andere Poolse steden en veroorzaakten een situatie waarin premier Cyrankiewicz zich gedwongen voelde te verwijzen naar het Poolse bondgenootschap met de Sovjet-Unie, hetgeen als een verkapt dreigement met Russisch ingrijpen werd opgevat. Zover is het niet gekomen; Poolse tanks sloegen de opstand na een week neer. Als zondebok werd op 20 december Gomulka naar huis gezonden, d.w.z. hij legde wegens ziekte zijn functie neer; een zelfde ziekte trof vier andere topfiguren.
Gomulka werd opgevolgd door Edward Gierek, die opmerkelijke economische resultaten bereikte bij de wederopbouw van het mijngebied in Opper-Silezië. In zijn eerste redevoering in zijn nieuwe functie beloofde hij te streven naar verbetering van de verhouding tussen kerk en staat en als principe te aanvaarden, dat er een nauwe band moest zijn tussen de partij en de natie, speciaal met de arbeiders, hetgeen bijna woordelijk hetzelfde was als Gomulka veertien jaren geleden verklaarde.
Naast Gierek staat Moczar. De laatste is een fervent Pools nationalist, even fervent anti-Zionist en tevens stalinist, in de betekenis van voorstander van een door hem geleide politiestaat. Het is mogelijk, dat er tussen beiden een machtsstrijd op komst is en in dat geval is het te hopen, dat Polen geen terugkeer zal kennen naar de situatie van voor 1956.
| |
| |
Giereks eerste zorg is daarom zijn eigen positie te versterken voor de confrontatie die ongetwijfeld zal plaats hebben op de plenaire vergadering van het Centraal comité in februari, waar hij niet alleen zal moeten optornen tegen Moczar c.s., maar ook tegen de nog overgebleven aanhang van Gomulka. Hij begon daarom met de belofte dat de prijzen voor de meeste goederen voor minstens twee jaren bevroren werden en verhoogde de lonen van de laagstbetaalden. Ook probeerde hij de buurlanden gerust te stellen omtrent zijn bedoelingen, daarbij waarschijnlijk denkend aan het lot van Dubcek in Tsjecho-Slowakije.
De moeilijkheid is dat in de maand december arbeiders in een arbeidersstaat er in geslaagd zijn een communistische regering tot aftreden te dwingen en dat Gierek dientengevolge wel rekening moet houden met hun verlangens. Dat zij niet tevreden waren met het reeds bereikte succes bleek uit stakingen en langzaam-aan-acties gedurende januari in diverse Poolse havensteden, zodat Gierek zich verplicht zag deze steden te bezoeken en direct met de arbeiders te discussiëren over hun eisen, in de hoop hen ervan te weerhouden deze al te hoog op te schroeven en hen tevens van zijn goede wil te overtuigen. Het lijkt erop, dat hij hierin geslaagd is; er wordt tenminste weer normaal gewerkt. Maar juist de oude garde neemt het Gierek kwalijk, dat hij overleg pleegde met ‘rebellen’. Zelfs als hij er in het centrale comité in slaagt - de laatste berichten wijzen er op, dat dit slechts gedeeltelijk is gelukt - zijn positie te handhaven, staat hij nog voor de moeilijke opgave de economische toestand te verbeteren; volgens velen zou dit alleen kunnen door een drastische liberalisatie en dat is uitgerekend wat Moskou niet wenst.
9-2-'71
J. Oomes
| |
België
Simonet: rechtsomkeer
Het congres van de Belgische Socialistische Partij (BSP) verliep, op een paar uitschieters na, zoals verwacht. Er was wat contestatie van de jongeren tegen het tweehoofdig voorzitterschap en tegen Vranckx. Maar deze stromingen kwamen uiteindelijk weer goed terecht in de voorgegraven bedding. De grootste indruk maakte blijkbaar Simonet. Zijn visie op de frontvorming is grondig veranderd. En dus bood hij maar dadelijk een afrekening aan, met de hoop wellicht daarmee in de kaart te spelen van Leburton, die hem dan als tegenprestatie kan helpen bij zijn come-back.
Toen het vorige congres Collards oproep tot frontvorming rechtstaand toejuichte, had Collard feitelijk in het vage gelaten hoe die frontvorming eruit moest zien. Simonet stelde die vraag toen wel. Hij zag drie mogelijkheden. De BSP slorpt de andere progressieven op, maar die anderen zullen dat wel niet met enthousiasme begroeten. Tweede mogelijkheid: de nieuwe socialisten uit de christelijke hoek en de oude vormen samen een nieuwe partij, maar daar
| |
| |
voelt Simonet niets voor: zo ver kun je als linkse die vooral in zichzelf gelooft, de anderen niet vertrouwen. Dus blijft er nog slechts deze weg: de BSP wordt zelf een nieuwe partij, waarvan de oude de kern en de zon vormt, die de nieuwe linksen samenbindt in een grote socialistische meerderheid.
Ondertussen is er een en ander gebeurd en Simonet analyseert het nu als volgt. In de redenering van Collard is het essentieel dat de frontvorming van de progressieven gezien wordt als een antwoord op die van de conservatieven. Nu blijkt er op politiek vlak geen sprake te zijn van een hergroepering van centrum-rechts. Integendeel. De Partij voor Vrijheid en Vooruitgang (PVV - PLV) verbrokkelt en is volkomen machteloos geworden. De Christelijke Volkspartij - Parti Social Chrétien (CVP - PSC) daarentegen doen een duidelijke inspanning tot verjonging, kennen en erkennen een radicaliserende tendens in de partij en geven de indruk - meer dan de BSP op het ogenblik - een progressieve richting uit te gaan. Dit kan tot gevolg hebben dat ze een belangrijk gedeelte van de arbeiders blijven aantrekken en tegelijk de conservatieven met christelijke achtergrond die zich meer thuis voelen in een brede schoot dan in een splintergroep. Simonet verwacht eerder een verhuis van de PVV - PLP naar de CVP - PSC dan omgekeerd. Hij voorziet dat de CVP - PSC de grote centrumpartij zal blijven zoals de CDU en de Democrazia Cristiana.
Inzake het vakbondsfront herneemt Simonet de redenering van Spitaels: het christelijke ACV is zo eigenmachtig geworden en politiek te opportunistisch om er van te kunnen verwachten dat het samen met het socialistische ABVV één links politiek front zal vormen. Na het congres van het ABVV bevestigde de voorzitter van het ACV deze stelling in een interview met La Dernière Heure. In feite trekt Simonet dus een streep door Collards visie op de frontvorming èn door die van hemzelf zoals hij die op het vorige congres formuleerde. Samengevat luidt zijn nieuwe visie als volgt: de kleine partijen verliezen aan betekenis, de CVP - PSC handhaaft zich, en dus moet de BSP zich schrap zetten om zelf een grote partij te worden zonder te rekenen op de linkse christenen. Hij wil een nieuwe uitspraak van het socialisme in deze tijd, waarvan men kan vermoeden dat ‘simonisatie’ erg aan J.J. Servan-Schreiber zal doen denken. Eventueel speculeert hij op de linkse liberalen, waarvan een groep onlangs een nieuwe ‘parti radical’ oprichtte die duidelijk verwijst naar J.-J. S.-S. Deze frontvorming zou dus leiden naar twee grote partijen. In tegenstelling met de huidige praktijk zouden ze nooit samen regeren, en dus elkaar niet nodig hebben. Naar Amerikaans model zouden ze sterk op elkaar kunnen gelijken: de een wat rechts met een opening naar links, en de andere wat links met een opening naar rechts. Het is in feite een opteren voor het opnieuw doortrekken van de oude sociologische tegenstelling: hergroepering op basis van de christelijke of vrijzinnige herkomst, waarbij in elke groep eenzelfde soort links-rechtse tegenstelling dwars door de partij heen loopt.
Bij deze speculaties moet men er rekening mee houden dat vrijzinnigen in België meestal geen flauw benul blijken te hebben van de evolutie in de wereld van de gelovigen. Ze lijken die van zeer ver te beschouwen als een soort liturgische aanpassing, zonder te beseffen welke de politieke implicaties zijn
| |
| |
van de aan de gang zijnde radicalisering. Simonet houdt overigens ook geen rekening met nieuwe politieke feiten zoals de ‘Universiteit te Antwerpen’ die door ‘vrijzinnigen’ en ‘gelovigen’ samen wordt opgebouwd. Indien dit initiatief lukt kan het een enorme weerslag hebben voor het doorbreken van de oude sociologische tegenstelling.
| |
Vakbonden: linksomkeer
Een goede tien jaar geleden onderging de syndicale politiek een belangrijke wijziging. Tot dan toe was die gekenmerkt geweest door zijn eisend en strijdlustig karakter. De vakbond trok zich in feite niet veel aan van de weerslag van zijn eisen. De syndicalisten dachten ‘micro-economisch’. In de jaren zestig werd het afsluiten van collectieve overeenkomsten niet alleen een algemene regel, maar groeide zelfs uit tot een filosofie van de vakbondsstrategie op macro-economisch vlak: we werken actief mee om een zo hoog mogelijke groei te bereiken, op voorwaarde dat we ons deel krijgen van de vooruitgang. De vakbond werd een ordenend element in het produktiesysteem.
Het congres van de socialistische vakbond (ABVV) - eind januari - werd aangekondigd als een ‘oriënteringscongres’: het ABVV wil zich her-oriënteren. Het feit op zichzelf is belangrijker dan wat er gezegd werd. In dag- en weekbladen kon men als kritiek op de resoluties lezen dat het allemaal wel mooi klonk maar vaag bleef. Toch was er één duidelijke grondtoon die onmiskenbaar geïnterpreteerd moet worden als een voornemen tot koerswijziging. ‘Onze weigering om in de neo-kapitalistische maatschappij geïntegreerd te worden is ondubbelzinnig’, aldus Debunne. En in redevoeringen en besluiten was niets terug te vinden van de zgn. ‘simoniserende’ rapporten van Janne en Spitaels. Even belangrijk is de publikatie in januari van de stellingname van het ACV 'ten aanzien van de vraag van de arbeiders naar participatie in hun onderneming’. Er is een opvallend parallellisme tussen de stellingen van het ACV en het ABVV. Beide vakbonden blijken zich na tien jaar programmatiepolitiek ernstig bedacht te hebben. Hun gezamenlijk voornemen tot ommekeer is een belangrijk politiek feit.
Wat heeft ze hiertoe gebracht? Een kritiek op de syndicale politiek van het afgelopen decennium kan minstens het volgende inhouden: 1. De akkoorden van sociale programmatie leidden uitsluitend tot kwantitatieve resultaten. Wat betreft de medezeggenschap van de werknemers in het bedrijfsleven was er geen enkele vooruitgang. 2. Buiten de vakbeweging groeide er een fundamentele maatschappijkritiek. Zolang de na-oorlogse generatie van de syndicale leiders aan de macht was, kon deze kritiek niet doordringen in het vakbondsbeleid. Zij beschouwden de groei van de welvaart gedeeltelijk als hun werk, en ervoeren kritiek als een persoonlijke belediging. 3. De jongste jaren zijn er nogal wat grote wilde stakingen geweest. Vele arbeiders zijn niet meer tevreden met gewoon ‘hun deel’ van de groei. En vooral, deze stakingen werden nogal eens gekenmerkt door een zekere anti-syndicale stemming: ‘de vakbonden spelen mee met de patroons’. 4. Er was de jongste tijd een aanzet tot buiten- | |
| |
syndicale actie: het beperkte succes van Mijnwerkersmacht, Arbeidersfront, Marxistisch-Leninistische Beweging, Socialistische Jonge Wacht e.d. trof de vakbonden heel wat pijnlijker dan deze voorwenden.
Wat houdt die ommekeer nu in? Beide vakbonden distantiëren zich van het bestaande economisch systeem. De socialisten houden het bij de klassieke terminologie: ‘het verwerpen van het kapitalistisch stelsel’. ACV-voorzitter Houthuys neemt sedert kort gaarne het woord ‘revolutie’ in de mond, waarmee hij bedoelt dat de vakbond het systeem grondig zal veranderen door in zijn structuren aanwezig te zijn en te ageren. Ook van de ABVV-ers moet men niet verwachten dat ze nu voor de patroons niet meer te spreken zullen zijn. ‘Een harde beginselverklaring mag noch de onderhandeling, noch het afsluiten van akkoorden in de weg staan’ (Debunne).
Men kan er natuurlijk lang over discussiëren of het mogelijk is een systeem van binnen uit te veranderen. Van belang is alleszins, dat voortaan de klemtoon zal liggen op kwalitatieve eisen. De economische democratie komt op de voorgrond. Voor de onderneming verdwijnen de objectieven ‘medebeheer en medezeggenschap’ uit de circulatie. ‘Arbeiderscontrole’ wordt voor beide vakbonden het eerste doel. Debunne omschrijft het als ‘een contesterende zeggenschap zonder medebeheer’. Het is de eerste etappe in de richting van het ‘zelfbestuur’ van de werknemers, het einddoel voor de onderneming en de hele economische structuur.
De christelijke vakbond schijnt zich aldus los te maken van een katholieke hypotheek. De centrale thema's van ‘solidarisme’ en ‘gelijkheid’ van kapitaal en arbeid (een ‘voorafbeelding’ van de eeuwige verstandhouding in het hiernamaals) verdwijnen uit de horizon. De nieuwe christelijke optiek, die de mens naar de wereld trekt, leidt de christelijke arbeidersgroep geleidelijk naar de eigen ontdekking van een socialistische maatschappijvisie. Het feit dat de ACV-secretaris van de bediendencentrale te Luik aansluit bij het ABVV kan beschouwd worden als een uitschieter van deze stroming.
Het gemeenschappelijk front van twee vakbonden bleef tot nu toe beperkt tot acties op korte termijn. Nu lijken een gemeenschappelijke strategie en gezamenlijke objectieven op lange termijn mogelijk te worden. Vooral door het ACV wordt hierbij de nadruk gelegd op het behoud van de eigen autonomie. Alleen al vanwege de gebrekkige democratie in de vakbonden kan dit inderdaad wenselijk zijn. Waar beide vakbonden het echter duidelijk niet over eens zijn, is de politieke optie. Debunne wil één politiek front vanuit de twee vakbonden. Houthuys wil dit duidelijk niet: de vakbond moet een pressiegroep zijn t.o.v. de partijen, maar mag zelf niet partijgebonden zijn. Dit is in de huidige Belgische situatie wel wat schijnheilig. Pressiegroep tegenover één partij of tegenover verscheidene? Moet de vakbond een politieke frontvorming volgens haar politiek belang stimuleren of niet? Houthuyys lijkt wel te maneuvreren naar de Nederlandse situatie, en te suggereren dat hij niet zal antwoorden op de vraag: ‘Zou u uw leden eens willen adviseren voor welke partij ze best stemmen?’
7-2-'71
Ward Bosmans en Rita Jolie-Mulier
|
|