| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
Verenigde Staten
Op 3 november werd een van de heftigste verkiezingscampagnes in de Verenigde Staten afgesloten. Op die dag viel de beslissing over de samenstelling van het Huis van Afgevaardigden, bestaande uit 435 leden met een zittingsperiode van 2 jaren; werden 35 senatoren gekozen - de Senaat telt 100 leden met een zittingstijd van 6 jaar, waarvan om de twee jaren ⅓ aftreedt; moest in 35 staten een gouverneur worden gekozen; moesten er zo'n 6½ duizend afgevaardigden gekozen worden voor 44 staatsparlementen en spraken tenslotte in sommige staten de kiezers zich uit over diverse onderwerpen als verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd, luchtverontreiniging enz..
Vanzelfsprekend waren de verkiezingen voor het Huis van Afgevaardigden en de Senaat het belangrijkst, terwijl die voor de gouverneursposten mogelijk een aanwijzing zouden kunnen geven over de kansen van enkele kandidaten bij de presidentsverkiezing over twee jaren. Het is begrijpelijk, dat de president van de Verenigde Staten grote waarde hechtte aan de uitslag van deze mid-term - ook wel off-year genoemde - verkiezing; hij is n.l. een van de weinige presidenten in de Verenigde Staten, die bij zijn verkiezing werd opgescheept met een oppositionele meerderheid in beide delen van het Congres, waar de Democraten de overhand hebben. Er was de Republikeinen veel aan gelegen winst in deze verkiezingsstrijd te behalen, want deze winst zou Nixon kunnen uitleggen als een goedkeuring van zijn politiek door de kiezers.
Hij had er dus alle belang bij de ‘zwijgende meerderheid’, waarop hij zowel als zijn vice-president Agnew zich herhaaldelijk hebben beroepen, nu te mobiliseren, maar of het daarom goed is geweest dat beiden zich zo uiterst actief in de verkiezingsstrijd hebben geroerd, is een andere vraag. De president heeft zich volledig partijman getoond en zijn tegenstanders niet alleen scherp maar ook vaak op een minderwaardige manier aangevallen; het onpartijdige karakter van het staatshoofd is daardoor zwaar aangetast en daarmee verscherpte hij de tegenstellingen tussen de partijen, hetgeen zijn prestige niet ten goede kwam en zijn positie kan verzwakken ook in de resterende ambtsperiode als hij er niet in zou slagen zijn partij inderdaad de zo gewenste meerderheid te bezorgen.
| |
| |
En dit is hem niet gelukt. Zijn voortdurend hameren op het law and orderthema, zijn verdachtmakingen, waarbij ieder, die het niet met hem eens is, voorstander van radicalisme en onwettigheid wordt verklaard, zijn duidelijk onjuist zwart-wit zien hebben hem de kans doen missen om als verzoener op te treden en daarmee zijn partij een grote dienst te bewijzen. Bovendien gaf hij de Democraten daardoor de gelegenheid te praten over kwesties, die voor de kiezer zeker grotere waarde hebben, zoals de grote werkeloosheid en de stijgende prijzen, waardoor het te besteden inkomen steeds kleiner wordt; vooral de eerste kwestie raakt velen, die normaliter op de Republikeinen stemden.
Het resultaat? Nixon juicht, maar nu omdat hij niet nog meer verloren heeft. Normaal verliest de presidentiële partij bij deze midterm-verkiezingen, maar Nixon vergeet, dat hij speculeerde op een meerderheid in het Congres en probeert zich nu er mee te troosten, dat de scheidingslijn tussen conservatief en progressief dwars door de partijen heenloopt en dat de balans toch gunstig voor hem is geworden. In werkelijkheid heeft hij nu in het Huis van Afgevaardigden te kampen met een grotere democratische meerderheid, terwijl slechts in de Senaat deze meerderheid iets is geslonken (54 democraten, 44 republikeinen en 2 onafhankelijken). De republikeinse partij is daarom niet erg gelukkig met deze uitslag en er wordt zelfs gesproken over verkwisting van geld en tijd aan de verkiezingscampagne. Men begint zich erg veel zorgen te maken over de presidentsverkiezingen in 1972; de democraten zullen Nixon in de komende jaren zoveel mogelijk de voet dwars zetten en hem verhinderen zijn prestige te herstellen.
Nixon van zijn kant zal er in elk geval alles aan doen. Hij zal zijn positie zeker uitbuiten; hij zal minder van de hoge toren blazen, proberen de economie weer onder controle te krijgen, minder naar uiterst rechts overhellen en terug moeten naar het centrum en zo proberen door alsnog een verzoenende positie boven de partijen in te nemen zijn kansen op herverkiezing te behouden.
Naast Nixon worden aan Republikeinse kant genoemd Rockefeller, die voor de 4e maal als gouverneur van de staat New York werd gekozen, en Reagan, gouverneur van Californië, die echter zijn voorsprong kleiner zag worden. Bij de Democraten zijn de voornaamste kandidaten Humphrey, vice-president van Johnson en tegenkandidaat van Nixon bij de verkiezingen van 1968; Edward Kennedy, die zijn senaatszetel behield en rond 65% der stemmen kreeg, hetgeen hij als een teken zag dat de moeilijkheden rond zijn persoon op de achtergrond raakten; en last but not least Edmund Muskie, senator van Maine, die van zijn partij de opdracht kreeg om Nixon voor de televisie van repliek te dienen en dit deed op een rustige en zeer efficiënte wijze. Volgens opinieonderzoekingen zou hij zelfs op dit ogenblik een grotere populariteit bezitten dan Nixon.
| |
Chili
Zes jaren lang heeft de Christen-democratische president Frey de gelegenheid gehad zijn vooruitstrevende program ten uitvoer te brengen. In deze periode
| |
| |
heeft hij zich niet laten verleiden tot demagogische kreten maar heeft hij geprobeerd zijn gedachten praktisch te verwezenlijken. Dat hij hierin niet volledig is geslaagd, zal niemand verwonderen; integendeel, het is eerder een opzienbarend feit, dat hij voortdurend kon blijven proberen de gestelde doelen zoveel mogelijk te bereiken. Zowel inzake de werkeloosheidsbestrijding als de woningbouw, verbetering van het onderwijs, de chilenisatie als eerste fase naar een eventuele nationalisatie van in buitenlandse handen zijnde kopermijnen, de staalindustrie e.a. heeft hij succes gehad. Hij slaagde niet overal; zijn plan tot landhervorming, waardoor honderdduizend boeren eigen grondbezit zouden verwerven ten koste van de grootgrondbezitters, kon niet voldoende van de grond komen voornamelijk door gebrek aan voldoende middelen, die hadden moeten komen uit de chilenisatie van de kopermijnen. Deze kwam pas na grote moeilijkheden in 1967 tot stand, toen de helft van Frey's ambtsperiode was verstreken, zodat nauwelijks een kwart van het gestelde doel werd bereikt. Hij slaagde er niet in de inflatie een definitief halt toe te roepen, evenmin als het hem lukte de vakbeweging, die naar aanleiding van de stijgende prijzen hogere lonen eiste, binnen zekere perken te houden. Zijn pogingen om de uitvoerende macht te versterken mislukten en hij wist bovendien de bereikte successen propagandistisch niet voldoende uit te buiten voor zijn partij. Misschien zou een tweede ambtstermijn hem alsnog de kans hebben gegeven zijn doel te bereiken, maar volgens de grondwet was hij niet herkiesbaar.
Om gekozen te zijn moet een kandidaat een absolute meerderheid verkrijgen in een directe verkiezing; lukt dit niet dan kiest het Congres tussen de twee kandidaten die de meeste stemmen behaalden. In eerste instantie kreeg Allende, kandidaat van het Volksfront - een coalitie van linkse groeperingen inclusief communisten - niet de absolute, wel een gewone meerderheid. Normaal kiest het Congres in zo'n geval degene die de meeste stemmen heeft behaald, maar nu achtte men de kans aanwezig, dat hier van werd afgeweken ten gunste van de 2e kandidaat, Allessandrini. Het Volksfront heeft n.l. voor de verkiezing van Allende de steun nodig van minstens een deel van de christen-democratische afgevaardigden en angst voor een marxistische regering zou er toe kunnen leiden, dat deze steun niet zou worden gegeven. Men vreesde bij een links bewind niet alleen aantasting van de democratie maar ook grote nadelen voor de economie. Een onmiddellijk begonnen kapitaalsvlucht maakte duidelijk hoe zwak de economische situatie was en hoe bepaalde kringen dachten over het toekomstige optreden van Allende. Tot nu toe was het leger steeds neutraal gebleven, maar men vreesde, dat dit niet lang zou duren en er werd gesproken over een staatsgreep om de machtsovername door Allende te verhinderen. Men was tevens benauwd voor reacties uit het buitenland, speciaal van de Verenigde Staten; naast Cuba en Bolivia, waar generaal Torres begin oktober de macht greep en een links-nationalistische regering vormde, zou ook Chili in het linkse vaarwater komen en dat zou Washington, dat traditioneel grote economische en politieke belangen in Zuid-Amerika heeft, wel eens te veel kunnen zijn.
| |
| |
Allende wist echter een aantal twijfelaars gerust te stellen; er zou geen marxistische regering komen; hij zou zijn oorspronkelijk programma, dat niet socialistisch en niet radicaal is, handhaven en bovendien werden de burgerlijke rechten nog eens uitdrukkelijk in de grondwet vastgelegd. Zo wist hij te bereiken, dat zijn enige opponent, Allessandrini, zich terugtrok en het Congres hem met grote meerderheid benoemde. Ook bij het samenstellen van zijn regering gaf hij niet de veel beter georganiseerde communistische partij een overwicht en men verwacht, dat hij de raad van zijn Cubaanse vriend, Castro, zal opvolgen om de Verenigde Staten niet door al te radicaal optreden voor het hoofd te stoten. Veel zal er van afhangen of Allende in staat zal zijn de innerlijke tegenstellingen binnen het Volksfront te overwinnen en een goede samenwerking met de christen-democraten te handhaven.
| |
Duitsland
De regering van bondskanselier Brandt werd in de laatste maanden bedreigd door afbrokkeling van de toch al niet al te grote meerderheid in de Bondsdag als gevolg van meningsverschillen binnen de liberale FDP. Het overlopen van een drietal conservatieve leden van deze partij naar de CDU verkleinde Brandts meerderheid tot een haast onaanvaardbaar minimum en veel hing daarom af van de uitslag van de landdag-verkiezingen in Hessen en Beieren. Zouden de liberalen daar een nederlaag lijden dan stond de regering in Bonn zo zwak, dat men met aftreden en nieuwe Bondsdagverkiezingen rekening moest gaan houden. In beide gevallen brachten de liberalen het er echter buiten verwachting goed af. Beide keren bleek ook dat de uiterst rechtse NPD van von Thadden geen schijn van kans meer had. Minder hoopvol achten wij de grote overwinning van de CSU of beter van Strauss in Beieren. Gesterkt door zijn zege zal deze zijn demagogische talenten nu nog meer gebruiken om de macht in Bonn te krijgen en dit lijkt ons geen prettig vooruitzicht voor de democratische ontwikkeling in de Bondsrepubliek.
De CDU-CSU oppositie richt haar aanvallen zowel op de binnenlandse als op de buitenlandse politiek van de socialistisch-liberale regering. Deze heeft n.l. de beloofde hervormingen op sociaal-cultureel gebied tot nu toe niet tot stand gebracht en evenmin een einde gemaakt aan de inflatie, hetgeen mede te wijten is aan de aarzelende houding van de FDP.
De nieuwe Ost-politik van Brandt is de gehele CDU, maar speciaal Strauss een doorn in het oog. En op dit terrein bereiken Brandt en zijn minister van buitenlandse zaken, de liberaal Scheel, hun grootste successen. Na de parafering van het verdrag met Moskou werden in november de onderhandelingen afgesloten met Warschau, waarbij Bonn praktisch de Oder-Neisse linie als Westgrens van Polen erkende. Het is te verwachten, dat ook met Tsjecho-Slowakije, Hongarije en Boelgarije onderhandelingen zullen beginnen en wij zouden kunnen stellen, dat zich hier een ontwikkeling voltrekt die vreemd genoeg de Oost-Duitser Ulbricht en de West-Duitse CDU in elkaars armen blijkt te drijven.
Ulbricht is n.l. erg bang geheel geïsoleerd te worden in het Oostblok en laat op
| |
| |
allerlei manieren zijn ontstemming blijken. Hij heeft tot nu toe de in Erfurt en Kassel (maart en mei '70) begonnen besprekingen tussen Oost- en West-Duitsland niet voortgezet; ostentatief bleef hij vorige maand weg bij het tiende partijcongres van de Hongaarse communistische partij in Boedapest, waar Brezjnev zijn zege gaf aan de gematigd liberale koers, die Kadar probeert te volgen met behoud van het monopolie van de communistische partij. Jammer voor Ulbricht zegt Moskou erg gebrand te zijn op betere contacten met West-Europa en vooral op het bijeenkomen van een Europese veiligheidsconferentie. Daar Brandt als voorwaarde voor ratificatie van het Duits-Russisch verdrag verbetring van de toestand rond Berlijn heeft gesteld, kan Moskou het niet dulden, dat Ulbricht blijft tegenstribbelen en het wegverkeer tussen West-Duitsland en West-Berlijn belemmert, ook niet als dit gebeurt naar aanleiding van een demonstratieve bijeenkomst van de CDU in West-Berlijn, die wel eens gepland kon zijn om de verhouding tussen Oost en West te vertroebelen. Natuurlijk valt Moskou Ulbricht niet openlijk af, maar op de haastig bijeengeroepen topconferentie van de leiders van de landen van het pact van Warschau rond 1 december in Berlijn, waar zelfs de Roemeen Ceaucescu aanwezig was, zijn niet de kwesties Vietnam of het Midden-Oosten de voornaamste onderwerpen van gesprek geweest, maar wel de verhouding tussen Oost- en West-Duitsland. En laten wij maar aannemen, dat Ulbricht de ‘goede raad’ heeft gekregen een beetje soepel te zijn tegenover Bonn.
6-12-'70
J. Oomes
| |
België
Buitenlandse studenten
Aan de universiteiten, vooral te Leuven, is vrij onverwacht grote heibel ontstaan rond het statuut van de buitenlandse studenten. Het Koninklijk Besluit van 21 december 1965 bepaalt dat ‘geen vreemdeling België mag binnenkomen tenzij hij in het bezit is van een geldig paspoort, afgegeven door de overheid van zijn land’. Bovendien moet hij voor een verblijf van meer dan drie maanden een machtiging tot voorlopig verblijf krijgen van de Belgische diplomatieke of consulaire vertegenwoordiger in zijn land. Dit betreft dus het binnenkomen. Om een verblijfsvergunning te verkrijgen moet de buitenlandse student zich wenden tot de vreemdelingenpolitie. De vergunning wordt slechts gegeven als hij in het bezit is van een inschrijvingsbewijs van de universiteit en een bankuittreksel waaruit blijkt dat de student over tenminste 50.000 F. beschikt. Dit K.B. werd nooit strikt toegepast. De oorsprong van de huidige moeilijkheden is de afkondiging van de minister van Justitie Vranckx dat dit wel zou gebeuren vanaf 1 december. De meest waarschijnlijke verklaring voor deze beslissing is de vrees voor de extreem-linkse ‘herrieschoppers’ die er ook onder de buitenlandse studenten - zoals trouwens onder de Belgische - zijn. Wordt het K.B. strikter toegepast, dan kan de overheid een duidelijker beeld krijgen wat voor buitenlanders er zoal in België vertoeven. Men kan moeilijk ontkennen dat dit thuishoort in de tendens die zich de laatste tijd aftekent om
| |
| |
via een reeks wetsontwerpen en maatregelen wat meer ‘wet en orde’ in het land te brengen. De regering wordt hierin gesteund door de christen-democratische kranten die weinig enthoesiast zijn over de bemoeienissen van de Marxistisch-Leninistische studentenbeweging in bepaalde ondernemingen.
De bewegingen voor buitenlandse studenten wendden zich tot minister Vranckx om de strikte toepassing van het K.B., die aanvankelijk voor 1 oktober was gepland, te doen uitstellen en een nieuw statuut te krijgen voor de buitenlandse studenten. Op dit laatste punt kregen ze geen voldoening. Ook de contacten met politici en rectoren bleven zonder resultaat. Op 30 november begonnen 66 studenten een hongerstaking in de Hallen van de Leuvense Sedes Sapientiae. De academische overheid besliste een beroep te doen op de rijkswacht om de hongerstakers buiten te zetten. Het gevolg hiervan was: algemene staking, een eerste betoging met 2.000 studenten en op 3 december een massale optocht met 10.000 deelnemers.
Wanneer de vereniging voor buitenlandse studenten een nieuw statuut wil voor de buitenlanders beoogt ze voornamelijk twee dingen: de mogelijkheid scheppen dat ook buitenlanders als werkstudent aan de universiteit verblijven - dus afschaffing van het bewijs van de bestaansmiddelen - en de mogelijkheid dat studenten zich inschrijven aan een Belgische universiteit ook zonder het akkoord van de overheid van het land van herkomst. Het voorafgaande bewijs van de bestaansmiddelen brengt mee dat uit sommige ontwikkelingslanden hoofdzakelijk studenten uit de kapitaalkrachtige klasse aan een buitenlandse universiteit kunnen studeren. Dit zou inderdaad een bevestiging van de bestaande structuren en machtsverhoudingen betekenen en de uitsluiting van hen van wie in de eerste plaats verwacht mag worden dat ze de bestaande structuren zouden doorbreken. Dit geldt nog meer voor de procedure die op het ogenblik nodig is om het paspoort en de machtiging tot voorlopig verblijf te verkrijgen. Een duidelijk voorbeeld - dat van Indonesië - kan dit illustreren. Een Indonesische student die universitaire studies wil volgen in eigen land of een paspoort wil verkrijgen om in het buitenland te studeren, moet over een ‘Surat pernjataan/penguakuan’ beschikken. Dit is een ‘verklarings- en bekenningsbrief’ die bevestigt dat de kandidaat-universitair niet betrokken is geweest bij de staatsgreep van 30 september (1965), toegeschreven aan de Indonesische Kommunistische Partij. De Surat vereist een enquête over het verleden van de student, een interview over zijn politieke opinie en een verklaring van twee getuigen. Wie een politieke opinie heeft die de overheid niet aanstaat, krijgt de Surat niet, mag dus geen universitaire studies doen, kan geen paspoort krijgen, en ook geen machtiging tot voorlopig verblijf bij het Belgische consulaat. Voor andere landen geldt hetzelfde schema: zonder bewijs van goed gedrag en zeden volgens de normen van de
plaatselijke overheid komt men België niet binnen. De actie van de studenten ging niet zozeer om de enkele ‘gevallen’ waarin studenten bevolen is het land te verlaten, maar wilde vooral bereiken dat de studenten die het niet eens zijn met het regime van hun land de mogelijkheid krijgen in België te studeren.
| |
| |
| |
Socialistische Congressen
In januari zullen twee congressen plaatshebben die oorspronkelijk voor december voorzien waren: dat van de BSP en dat van het ABVV.
Het BSP-congres. Voor het uitstellen van het BSP-congres kunnen twee redenen aangehaald worden: de tribulaties rond het voorzitterschap van de partij na het voornemen van Collard zich niet meer kandidaat te stellen en de moeilijkheden met de Brusselse francofone federatie.
De vorige voorzitters van de BSP, Max Buset en Leo Collard, waren Walen. De Vlaamse socialisten zijn nu van oordeel dat dit niet noodzakelijk zo hoeft te blijven. In het verleden lag de machtspositie van de BSP vooral in Wallonië. Thans wordt deze partij daar aangevreten door de Rassemblement Wallon, zodat de Vlaamse BSP minstens kan inroepen minder snel achteruit te gaan. Bij gebrek aan gegevens over de ledencijfers kunnen de Vlamingen aanhalen dat zij meer kiezers hebben voor de partij dan de Walen. Om tegemoet te komen aan deze eis stelde Leo Collard voor dat de voorzitter van de partij voortaan om de vier jaar alternatief een Vlaming en een Waal zou zijn.
In het politiek overzicht van oktober vermeldden we de Vlaamse kandidaten en hun kansen. Uiteindelijk bleek het vrij moeilijk eensgezindheid te bekomen over één kandidaat. Toen kwam onverwacht de kandidatuur van ondervoorzitter Jos Van Eynde tegenover die van ‘kroonprins’ Leburton. Voor de Waalse federaties bleek Van Eynde als algemeen voorzitter moeilijk aanvaardbaar, gezien zijn soms harde houding tegenover de franssprekenden in het politieke debat rond de federalisering. Om uit de impasse te geraken, stelde het BSP-bureau voor gedurende de eerste twee jaar twee voorzitters aan te stellen: een Vlaming en een Waal of met andere woorden: Van Eynde én Leburton.
De voorbereidende congressen in de federaties leken dit echter niet al te best te slikken. Te Antwerpen b.v. was er een strekking om het voorzitterschap voor Van Eynde alleen op te eisen, terwijl men te Luik - het bastion van de vicepremier Cools - niet zo enthoesiast was over de kandidatuur van Leburton. In de Waalse federaties werd bovendien verteld dat in het compromis voorzien was dat Leburton de volgende énige voorzitter zou zijn en dat Van Eynde zich na twee jaar terug zou trekken. Wat de Vlamingen waarschijnlijk niet enthoesiast stemt en vele Walen de bedenking ingeeft waarom men Leburton dan niet ineens voorzitter maakt. Van Eynde zelf verdedigde te Antwerpen dat men hem niet meer moet geven dan datgene waarmee hij zelf tevreden is. Ook Leburton komt een overgangsperiode niet ongelegen.
Het (enige) voorzitterschap van de BSP is een zeer behoorlijk bezoldigde functie met statutair verbod van bepaalde cumulaties. De bedoeling is dat de voorzitter al zijn tijd aan zijn functie zou besteden. Met een gedeeld voorzitterschap - onbezoldigd zoals de ondervoorzitters - kan Van Eynde hoofdredacteur blijven van Volksgazet, terwijl Leburton de functies kan cumuleren van voorzitter van de BSP, minister, parlementslid, burgemeester van Borgworm, voorzitter van de socialistische mutualiteiten, enz.... Bij dit alles moet men rekening houden met de machtspositie van Leburton als voorzitter van de kapitaalkrach- | |
| |
tige mutualiteit, wat zowel voor de weinig florerende Volksgazet als voor het arme en nodig aan een vernieuwing toezijnde partijsecretariaat van belang is. Voor Leburton komt een overgangsperiode vooral gelegen om zijn partijgenoten te wennen aan de combinatie partijvoorzitter - minister. Hij zou namelijk een leiderschap nastreven naar Engels Labour-model: eerste-minister en partijvoorzitter, wat zou moeten mogelijk maken dat een partijprogramma zuiver omgezet wordt in een regeringsprogramma.
De tweede reden voor het uitstel van het BSP-congres ligt bij de houding van Simonet en Co rond de grondwetsherziening. Zowel Vlamingen als Walen zouden de hoofdstedelijke partij-ontucht grondig beu zijn. De Vlamingen kunnen het moeilijk nemen dat de Franstalige Brusselaars blijven streven naar een gemakkelijke uitbreidingsmogelijkheid van de Brusselse agglomeratie. De Waalse socialisten dromen van hun economisch federalisme, waaraan niet eens een begin van uitvoering gegeven kan worden omdat de Brusselaars de zes randgemeenten weigeren aan de Vlaamse Economische Raad. Een congres in december zou zo goed als zeker tot incidenten leiden, met de eis tot uitsluiting van de Franstalige Brusselaars uit de partij. Wanneer het congres in januari doorgaat, kan men hopen dat de knelpunten in de grondwetsherziening er door zullen zijn en de spanningen wat geluwd. Dan blijft er kans de eenheid in de partij te behouden.
Het ABVV-congres. Het ABVV-congres werd aangekondigd als een zeer belangrijk ideologisch congres. Het niet tijdig klaarkomen van verschillende rapporten en de besprekingen daarrond wordt als voornaamste reden aangehaald voor het uitstel. Volgens sommigen zou een ideologische verdeeldheid in het ABVV-bureau er ook wel ergens tussenzitten.
Op basis van rapporten van specialisten zoals de professoren Janne en Spitaels werden door commissies discussiedocumenten uitgewerkt. Uiteindelijk werden er drie verspreid: het rapport Janne dat de maatschappelijke evolutie ontleedt, het rapport Spitaels over de rol van de vakbonden, en een herwerkt verslag over de arbeiderscontrole. Een tekst van prof. Piet Frantzen over de economische democratie met een marxistische inslag werd niet vrijgegeven. Volgens de enen omdat het niet tijdig klaar kwam, volgens anderen werd het geweigerd. Piet Frantzen publiceerde het op eigen initiatief in het Vlaams Marxistisch Tijdschrift. Prof. Janne zal zijn oorspronkelijk rapport trouwens ook uitgeven in de Maraboutreeks.
De rapporten Janne en Spitaels kregen felle kritiek uit de meest linkse hoek. Het rapport Janne legt sterk de nadruk op de uitbuiting langs de consumptie. Uitbuiting van de arbeider als producent krijgt niet meer de nadruk, en bijgevolg worden de objectieven voor socialistische syndicale actie ook niet meer gelegd in een vorm van ‘zich meester maken’ van de produktie-zuil, maar eerder gericht op een beheersen van de consumptie via een oriëntering van de bestaande produktiesectoren. De klassieke idee van de klassenstrijd lijkt hier niet meer te bestaan.
Het rapport Spitaels valt vooral op door zijn kritische bedenkingen over het
| |
| |
vakbondsfront. Volgens Spitaels speelt dit het meest in het voordeel van het A.C.V., omdat dit langs zijn bindingen met de C.V.P. altijd een voet heeft in de regering, zelfs als het een rechtse is, en tegelijkertijd in de vakbondsstrijd, waar de frontvorming het ook nog eens aan bod doet komen in streken waar ze anders niets te zeggen zouden hebben. In zijn analyse van de sociaal-economische situatie geeft de socioloog Spitaels bepaalde interpretaties. Wanneer hij nieuwe oriëntaties voor het vakbondsbeleid suggereert, gaat hij ervan uit dat het socialisme aangepast moet worden aan zijn visie op de bestaande toestand, die zonder meer aanvaard wordt als een vast gegeven. (B.v. De massa is apathisch - dus moeten er structuren worden uitgewerkt om actieve minderheden te laten participeren: de polyarchie).
De harde syndicalisten van Luik, Brussel en Gent verwerpen deze rapporten omdat ze naar hun mening de vakbond willen integreren in het bestaande systeem. Als anarcho-socialisten, in de geest van Renard, richten zij zich op de massale combativiteit van de arbeiders om het neokapitalisme globaal te verwerpen en te vervangen door een socialistische maatschappij. Als hun tegenpool in het ABVV kan men de zgn. sociaal-democraten beschouwen, die het meer houden bij een stoere vertegenwoordiging in naam van de arbeiders om geleidelijk en geordend verbeteringen te bereiken.
Algemeen secretaris Debunne wil beide groepen achter zijn eindrapport krijgen dat op 7 december publiek wordt. Hierin komt voornamelijk de arbeiderscontrole naar voren. Men kan dit beschouwen als een ommezwaai in de politiek van het ABVV, waar sedert de congressen van 1954 en 1956 door Major herhaaldelijk het geloof in de medezeggenschap werd uitgesproken. Debunne wil noch de integratie, noch de marginale zuiver revolutionaire opstelling. Hij wil de socialistische vakbond zien meespelen in het bestaande bestel, maar dan in een contesterende rol. Indien het ABVV Debunne hierin volgt, dan mag logischer wijze vrij vlug een tweede congres verwacht worden over de hervorming in de vakbond zelf. Om de bestaande structuren te hervormen, moet de vakbond in één blok kunnen optreden. Wat betekent dat de klemtoon moet komen te liggen op de interprofessionele acties, en dat standpunt moet worden genomen ten overstaan van categoriële eisen, waartoe Debunne stakingen als bij Michelin en Citroën rekent. Of Debunne dit gedaan zal krijgen bij de sterke beroepscentrales die het interprofessionele thans meer in tweede orde zien, is nog een andere vraag.
| |
Grondwetsherziening
Van zohaast de maand november over de helft liep en het niet meer mogelijk was algemene verkiezingen voor het jaarwende te organiseren, is het politieke klimaat omgeslagen. Hernieuwde onderhandelingen met de PVV, gevolgd door tumultueuse besprekingen binnen de regeringspartijen stelden Eyskens in staat op 19 november met een licht gewijzigde tekst voor de Kamer te verschijnen. De mededeling van de premier werd door de oppositie op algemeen stilzwijgen onthaald. Het gold evenwel geen ‘cum tacent clamant’, want de aanvankelijke
| |
| |
goodwill bleek slecht tegen de tijd bestand. Naar aanleiding van een TV-debat waarop Voorzitter Descamps en Snyers d'Attenhove van de Brusselse PVV met de pers werden geconfronteerd, ontplofte de tijdbom. De al te lichtzinnige interpretaties, bedoeld om de Waalse partijgenoten zand in de ogen te strooien, wakkerden de Vlaamse achterdocht terdege aan. ‘De trein mag niet in de mist vertrekken’, schreef Gazet van Antwerpen, De Standaard blies alarm. De Vlaamse Volksbeweging riep alle voorbehoud in en het Davidsfonds toonde zich bezorgd. Terwijl de Volksunie tot scherpe aanvallen overging verklaarde het francofone Brusselse front de strijd voort te zetten. Ook de PLP leek wel het liedje te zingen: Ja Gaston, nee Gaston. Eyskens zag zich genoodzaakt de gemoederen te bedaren en de verspreide dubbelzinnigheden op te klaren door precieser te omschrijven wat nu juist aan het regeringscompromis werd gewijzigd.
Het gaat vooral om drie punten. 1) In de Grondwet wordt het tweetalig gebied beperkt tot Brussel Hoofdstad, een wijziging van de taalwet omschrijft dit gebied tot de 19 gemeenten door uitdrukkelijk de zes randgemeenten met faciliteiten in het Vlaamse landsgedeelte onder te brengen. 2) Als tegenprestatie wordt de ‘vrijheid van het gezinshoofd’ betreffende de schoolkeuze te Brussel vanaf 1 september 1971 hersteld. Van deze datum af kan vader Beulemans vrijelijk Beulemans kinderen naar de Franse school sturen. 3) Voor deze toegeving kregen de Vlamingen de waarborg dat eveneens voor 1 september '71 de nieuwe structuren zouden opgericht zijn, met name de cultuurcommissies, de agglomeratieraad en het quasi paritaire agglomeratiecollege van Brussel. Bovendien komt er als sluitstuk een gordel van Vlaamse Federaties van gemeenten die bewust de verfransende olievlek binnen de 19 gemeenten moeten indijken. De betekenis van dit vergelijk is duidelijk. Aangezien de feiten bewezen hadden dat noch de vroegere taalverklaring van de vader betreffende de huistaal van de kinderen, noch het taalonderzoek effectief de verfransing tegen kon gaan, gooit men het voortaan over een andere boeg. Men laat de huidige Brusselaar zijn gangen gaan, maar door een politiek van scholenbouw en infrastructuur door de nieuw op te richten Commissie van Vlaamse Cultuur wil men het zeker voor de nieuwkomers mogelijk maken dat zij als Vlaming te Brussel kunnen overleven.
6-12-'70
Rita Jolie-Mulier en Ward Bosmans
|
|