Streven. Jaargang 24
(1970-1971)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 360]
| |
Bakoenin en Marx
| |
[pagina 361]
| |
vrijheid voor de persoonlijkheid. Zulk een socialisme vooronderstelt natuurlijk een zekere bewustwording in de enkeling of in groepen van enkelingen, in de loop van een cultuurproces. Maar de weg naar de vrijheid gaat via de solidariteit, het is een dialectisch proces. Vrijheid behoort in dit verband tot een sociale categorie’ (Lehning in De Gids, 1967, 6/7, waaraan deze biografische gegevens zijn ontleend).
Hoe bent U ertoe gekomen om Bakoenin uit te geven?Ga naar voetnoot* Dat is een lange geschiedenis, die eigenlijk teruggaat tot het begin van de jaren twintig, toen ik me al voor Bakoenin interesseerde. Deze belangstelling werd zeer versterkt toen ik in Berlijn, waar ik geschiedenis studeerde, in contact kwam met de juist uit Rusland geëmigreerde of geëxpulseerde anarchisten, waarvan velen een belangrijke rol in de revolutie hadden gespeeld en die voornamelijk bakoenisten waren. In 1924 leerde ik in Wenen de biograaf van Bakoenin kennen, de Oostenrijkse historicus Max Nettlau, die zich reeds vanaf het einde van de vorige eeuw tot aan zijn dood, in 1944 te Amsterdam, met deze Russische revolutionair had bezig gehouden en ook een reeks van standaardwerken over de geschiedenis van het anarchisme heeft gepubliceerd. Hij was een groot collectioneur, die een geweldige verzameling van anarchistica heeft bijeengebracht. Toen in 1935 door professor Posthumus het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis werd opgericht, is deze gehele collectie - waarin zich ook de nagelaten papieren van Bakoenin bevonden die Nettlau van de familie van Bakoenin te Napels had ontvangen - door het Instituut verworven. Professor Posthumus had ik in 1919 leren kennen, toen ik in Rotterdam studeerde. In 1935 werd ik medewerker van het door hem opgerichte Instituut. Jarenlang is er sprake van geweest om Bakoenins onuitgegeven manuscripten te publiceren, maar dat is nooit gebeurd, maar toen Prof. Posthumus op het eind van de jaren vijftig directeur werd van de uitgeverij Brill te Leiden, stelde hij voor dat deze een door mij verzorgde editie van het volledige werk van Bakoenin zou uitgeven. Deze uitgave verschijnt momenteel bij Brill, in opdracht van het Instituut en de redactionele werkzaamheden worden gefinancierd door de Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek. Op het ogenblik is een vierde deel verschenen, maar er moeten nog minstens tien delen verschijnen, waaronder de volledige correspondentie. Het is een ‘diplomatische’ editie, d.w.z. dat alle geschriften in de oorspronkelijke taal worden gedrukt, maar de editie die nu onder de | |
[pagina 362]
| |
naam Archives Bakounine verschijnt, is een Franse, in zoverre dat de inleidingen en de annotaties in het Frans zijn gesteld. U moet niet vergeten dat naast de Russische teksten een groot gedeelte door Bakoenin in het Frans is geschreven, zodat het in eerste instantie voor de hand lag er een Franse editie van te maken. Buitendien is de belangstelling in de Latijnse landen voor Bakoenin altijd het grootst geweest. De belangstelling voor Bakoenin neemt echter ook in de Angelsaksische landen zo toe, dat er plannen zijn voor een Engelse editie, die op de Franse is gebaseerd. Er is ook reeds een overeenkomst voor een Japanse editie. Het zijn natuurlijk voornamelijk instituten en bibliotheken die zich voor deze editie interesseren. Voor particulieren is het een nogal dure uitgave; een criticus schreef dat wanneer Bakoenin nog leefde hij zeker niet in staat geweest zou zijn om zich deze werken aan te schaffen. Maar zulk een wetenschappelijke uitgave is nu eenmaal alleen op deze wijze mogelijk, en aan de andere kant: er is geen copyright op de teksten van Bakoenin, dus iedereen kan bij wijze van spreken van deze editie, voor zover het de teksten van Bakoenin betreft, ook voor andere uitgaven of vertalingen gebruik maken. Ikzelf ben trouwens bezig met een keuze uit de werken in verschillende talen. In het Nederlands verscheen kort geleden in de serie Manifesten bij Boucher in Den Haag een bloemlezing onder de titel Over anarchisme, staat en dictatuur, terwijl bij Jonathan Cape een Engels-Amerikaanse editie in voorbereiding is. Ook in het Duits zal een bloemlezing verschijnen, buitendien een selectie uit zijn correspondentie. Ook verschijnt in het Duits, bij Suhrkamp, een vertaling van het laatste deel van de Archives Bakounine, het Russische werk Staatlichkeit und Anarchie, Bakoenins laatste grote werk uit 1873. Uit dit alles blijkt wel de grote belangstelling die er de laatste jaren voor deze Rusische anarchist bestaat, een belangstelling die ik moeilijk kon verwachten toen ik met dit werk begon.
Schrijft U die belangstelling in de eerste plaats toe aan het feit dat U met deze editie bent begonnen of vooral aan in de zich in de loop van de zestiger jaren wijzigende politieke constellatie? Wanneer er plotseling een nieuwe belangstelling voor zulke wat op de achtergrond gekomen ideeën opkomt, dan is dit, geloof ik, minder het gevolg van het feit dat historici zich met zo'n onderwerp bezig houden, dan wel tengevolge van nieuwe feiten, nieuwe ontwikkelingen in het maatschappelijke, politieke en culturele leven, waardoor zulke ideeën weer in de aandacht komen. Dat is hier ook het geval. Ik denk in het bijzonder aan de studentenbewegingen, die door hun ideologie, hun methoden, hun acties, hun tegen gezag, macht en autoriteit gerichte protest, hun buiten- en anti- | |
[pagina 363]
| |
parlementaire acties een anti-autoritair, aan het anarchisme verwant karakter hebben. Ook de definitieve discreditering van het dictatoriale staats-communisme en de autoritaire schijndemocratie van de socialistische welvaartsstaat hebben er zonder twijfel toe bijgedragen dat men weer meer belangstelling is gaan krijgen voor die ideeën die een eeuw geleden zijn geformuleerd, die gewaarschuwd hebben wat de gevolgen zouden zijn indien het socialisme zich zou verbinden met de staat - en dat geldt alles natuurlijk met name voor Bakoenin die in zijn geschriften deze ontwikkeling ook heeft voorspeld.
Bent U van mening dat de hedendaagse anti-autoritaire, links-radicale studenten een grondige kennis hebben van de geschriften en de praktische methoden van de klassieke anarchisten? Het heeft er eerder de schijn van dat deze groepen slechts een oppervlakkig idee hebben van de anarchistische stromingen en nu een meer theoretische fundering willen zoeken door het lezen van werken van Bakoenin, Kropotkin en andere anarchisten. Ja, het laatste lijkt mij het geval. Wanneer tijdens de mei-opstand in Parijs van 1968, voor het eerst sinds het einde van de Spaanse burgeroorlog op de barricades en boven de Sorbonne de zwarte vlag te zien was, dan mag men wel aannemen dat niet allen die deze vlag hebben gehesen, een grondige kennis van de anarchistische literatuur bezaten. Het was ten dele een intuïtieve, instinctieve, symbolische reactie om het anti-autoritaire, tegen de staat en de politieke partijen gerichte protest tot uiting te brengen, waarbij met name Bakoenin deze symbolische functie vervulde. Maar aan de andere kant heeft deze ontwikkeling er zonder twijfel toe bijgedragen dat men zich weer opnieuw met deze theorieën is gaan bezighouden en wenst te onderzoeken wat er behalve de kritiek op het staatscommunisme en de staat in het algemeen van deze ideeën voor een constructief socialisme ook vandaag nog relevant is.
Een man als Daniel Guérin in Parijs bijvoorbeeld, die toch heel wat naam heeft als anarchist, als schrijver ook van een boek dat Het Anarchisme heet, definieert zichzelf als iemand die tussen het anarchisme en het marxisme staat. Is dat wel mogelijk? Anarchisten en marxisten zijn toch nooit heel goede vrienden geweest. Dat ben ik geheel met U eens, ik vind het ook nogal verwarrend. Theorieën moet men uit elkaar houden, men moet ze niet door elkaar klutsen. Ofschoon ik de werken van Guérin en hem ook persoonlijk zeer waardeer, ben ik het in dit opzicht zeer bepaald niet met hem eens. Juist dit punt heb ik kort geleden op een door de Fondazione Einaudi te Turijn georganiseer- | |
[pagina 364]
| |
de internationale conferentie over het anarchisme te berde gebracht en gezegd dat voor mij de uitdrukking ‘libertair marxisme’ een contradictio in terminis is. Precies honderd jaar geleden schreef Bakoenin eens terecht: ‘La théorie est par nature intransigeante et sa pureté, son éthique, sa franchise et sa force sont déterminés et attestés par cette intransigeance. C'est pourqoi toute coalition est en doctrine immorale, voire impensable’. Omdat het hier niet alleen om een theorie gaat, maar ook om de praktijk, lijkt het me zelfs een gevaarlijke verwarring. Het betekent natuurlijk niet dat men niet voor bepaalde, beperkte, concrete doeleinden zou kunnen samenwerken. Bakoenin heeft trouwens theoretisch veel van de theorieën van Marx, zoals het historisch materialisme, de klassenstrijd, de rol van het proletariaat, overgenomen. De voornaamste tegenstelling tussen Marx en Bakoenin was echter de kwestie van de organisatie van de arbeidersklasse, namelijk de vraag: moet de arbeidersklasse zich organiseren in een politieke partij met het doel de staat te veroveren om de produktiemiddelen te nationaliseren, of moet door een revolutie de oude staatsinstelling worden vernietigd en deze vervangen door zelfbesturende, zich over het gehele sociaal-economische leven uitbreidende ‘raden’, sovjets zoals deze in de eerste fase van de Russische revolutie bestonden en die ook in de eerste maanden van de Spaanse burgeroorlog onder de naam van collectivisaties tot uiting kwamen. Bakoenin meende dat alleen op federalistische grondslag door zulke organen, die de uitdrukking zijn van een directe democratie, werkelijk socialisme mogelijk zou zijn. In theorie was Marx ook van mening dat socialisme betekent: een staat- en klassenloze maatschappij, en Lenin heeft deze uitingen van Marx en Engels ook weer benadrukt. In zijn beroemde brochure Staat en Revolutie herhaalt hij ook de mening dat de staat moet worden afgeschaft, of juister dat hij zal afsterven, maar dat voordien een nieuwe staat zal moeten worden opgericht, die de naam draagt van de dictatuur van het proletariaat en op den duur zijn bureaucratisch en onderdrukkingskarakter zal verliezen. Na vijftig jaar sovjet-Russische staatsdictatuur is het wel duidelijk wat er van deze theorie in de praktijk terecht is gekomen.
Tot voor een paar jaar was het nog niet erg duidelijk waar die tegenstelling tussen Marx en Bakoenin in wortelde. Sommigen zeggen dat het persoonlijke tegenstellingen waren. Er wordt aangehaald dat Marx aan Bakoenin de vertaling in het Russisch van Das Kapital had toevertrouwd, een voorschot had betaald, dat Bakoenin die vertaling nooit heeft bezorgd, maar het geld heeft zoekgemaakt. Anderen beweren dat de ideologische tegenstellingen hebben geprevaleerd. Het tweede deel van de door U be- | |
[pagina 365]
| |
zorgde uitgave is juist aan de verhouding tussen Marx en Bakoenin gewijd. Brengt dat enige klaarheid in de situatie? In een zekere zin wel. Vooral wat de feiten betreft, die door de marxistische geschiedschrijving steeds verdoezeld zijn en het nog worden. Het gaat om een heel kluwen van lasterlijke beweringen; het is van belang die te ontwarren vanwege de vermenging met politieke argumenten. Maar de feiten staan nu wel vast en zijn niet voor bestrijding vatbaar. Bij de tegenstelling tussen Marx en Bakoenin heeft men te doen met een heel complex van factoren. In de eerste plaats is er een tegenstelling van de personen, van temperament en van background: Marx was een soort Duits geleerde, die een groot gedeelte van zijn leven in bibliotheken heeft doorgebracht, Bakoenin was een bohémien, zij het ook dat hij nooit zijn aristocratische allures verloor, die in de loop van zijn leven van de ene revolutie naar de andere snelde. Een belangrijke rol speelde - zij het ook wat verborgen - hun verschillende visie op de politieke ontwikkeling van Europa. Marx was russofoob en hij probeerde de Eerste Internationale, waarin hij een zeer grote rol heeft gespeeld - hij was de man die de statuten heeft ontworpen en de meeste manifesten heeft geschreven - voor zijn doeleinden te gebruiken. Ofschoon hij helemaal geen Duits nationalist was, juichte hij de overwinning van Duitsland in 1871 toe, omdat hij van mening was dat de stichting van het keizerrijk door Bismarck een voorwaarde was voor de verwerkelijking van zijn theorie en zijn politieke doeleinden, dat namelijk de Duitse eenheidsstaat, de politieke en economische centralisatie, de voorwaarde was voor de ontwikkeling van het socialisme. Tevens meende hij dat de overwinning van Pruisen tot gevolg zou hebben dat zijn ideeën binnen de Europese arbeidersklasse die van de Franse socialisten zouden overvleugelen. Bakoenin heeft in dit opzicht veel scherper gezien dan Marx. In de eerste plaats geloofde hij niet in een wetmatige ontwikkeling naar het socialisme tengevolge van de kapitalistische ontwikkeling, maar hij zag ook in de overwinning van Duitsland het begin van een reeks van Europese oorlogen en een gevaar voor wat hij de prusso-germanisering van West-Europa noemde. Wat die kwestie van de vertaling van Marx betreft: het is nogal een ingewikkelde kwestie, maar het komt hierop neer. Bakoenin was altijd in geldnood en kreeg in 1869 het aanbod om Het Kapitaal te vertalen. Hij is er ook mee begonnen, maar vond het een moeizaam werk deze ‘economische metafysiek’ van Marx te vertalen. Hij heeft ook van de uitgever een voorschot gekregen maar de vertaling niet afgemaakt. Toen een jonge Russische revolutionair, Netsjajef, Bakoenin in Locarno - waar hij toendertijd woonde - bezocht, zei deze tot hem dat hij met dat monnikenwerk maar moest ophouden en zich liever aan de revolutionaire propaganda moest | |
[pagina 366]
| |
wijden en dat hij dat met de uitgever wel zou regelen. Deze regeling bestond hierin dat hij de vertegenwoordiger van die uitgever een dreigbrief stuurde namens een niet bestaande geheime organisatie met nauwelijks verhulde dreigementen dat hij Bakoenin over deze vertaling maar niet meer lastig moest vallen. Deze brief kwam twee jaar later in handen van Marx die hem op het congres van de Eerste Internationale in 1872 te Den Haag aan een in het geheim vergaderende commissie voorlegde en Bakoenin van chantage beschuldigde. Op dat ogenblik wist Marx echter dat er geen reden was om Bakoenin hier verantwoordelijk voor te stellen. Het is juist, dat Bakoenin een paar honderd roebels als voorschot heeft gekregen en het werk niet heeft afgeleverd, maar dat is toch geen verschrikkelijke misdaad en geen uitzondering in de schrijverswereld. Een socialist als Marx die buitendien jarenlang enorme sommen van zijn vriend Engels heeft gekregen om te kunnen leven, en evenmin als Bakoenin van zijn geschriften kon leven, zou zulk een burgerlijk argument eigenlijk niet tegen een revolutionair als Bakoenin hebben mogen gebruiken. Maar de werkelijke tegenstelling waarom het gaat, is een andere. Het is, zoals gezegd, de kwestie van de organisatie van de arbeidersklasse, namelijk of deze zich moet organiseren in een politieke partij ter verovering van de macht, of dat de staat niet moest worden veroverd maar vernietigd en vervangen door zelfbesturende, federalistisch gebundelde associaties van arbeiders en boeren. Het laatste was het anarcho-collectivistische program van Bakoenin. Deze tegenstelling lag ook aan de splitsing van de Eerste Internationale in 1872 ten grondslag. Marx probeerde door bureaucratische middelen zijn speciale opvattingen over de rol van de politieke partij aan de gehele Internationale verplicht te stellen. De splitsing vond plaats op het congres van Den Haag, waar de meerderheid van de gedelegeerden het standpunt van Marx accepteerden, maar dit congresbesluit door vrijwel alle aangesloten organisaties werd afgewezen. In de eerste plaats door die van Italië, Frankrijk, Zwitserland, België en Spanje, waar de grootste en best georganiseerde federaties van de Internationale bestonden, maar ook door andere federaties zoals die van Engeland en Nederland, omdat ze tegenstander waren van het verplicht stellen van één bepaalde ideologische opvatting aan alle organisaties.
Kwam daar ook niet bij dat Bakoenin voorstander was van het vormen van geheime groepen binnen de organisatie en dat Marx daar een tegenstander van was? Dat was ook een van de beschuldigingen tegen Bakoenin en dat was ten dele ook wel zo. Ik zeg ten dele, omdat zulk een door Bakoenin gestichte | |
[pagina 367]
| |
geheime organisatie reeds bestond voordat de Internationale werd opgericht. Van een organisatie kon men eigenlijk nauwelijks spreken; het waren kleine groepen van intieme politieke vrienden. Maar Bakoenin had een ware manie voor het organiseren van dit soort groeperingen en voor het ontwerpen van statuten en reglementen die alleen maar op papier bestonden. Dat is in zoverre van belang dat Bakoenins belangrijkste opvattingen in deze documenten zijn neergelegd. Bakoenin propageerde ook zulke geheime organisaties, het bundelen van bewuste revolutionairen die in geval van revolutie zouden moeten verhinderen dat de revolutie in handen zou komen van aspirant-dictatoren. Deze geheime organisatie is dus iets anders dan een elite-partij volgens de theorie die in de socialistische geschiedenis met het woord ‘blanquisme’ wordt aangeduid. Deze theorie en praktijk zijn ontleend aan de Franse revolutionair Auguste Blanqui. Het komt hierop neer, dat te allen tijde een kleine revolutionaire minderheid in staat zou zijn de staatsmacht te veroveren en op deze wijze het socialisme in te voeren. In de leninistische interpretatie van Marx, in de leninistische praktijk is zulk een blanquistische inslag aan te wijzen. Bij het uitbreken van de Russische Revolutie - in feite een boerenrevolutie zoals Bakoenin die altijd had voorspeld - ontstonden na de ineenstorting van het tsaristische staatsapparaat organen van directe democratie in het economische en sociale leven, de sovjets. Maar de bolsjewistische staatsdictatuur, die ertoe leidde dat het gehele economische leven in handen van de staat kwam, heeft de ontwikkeling van een radendemocratie volkomen vernietigd. Wat sindsdien in Rusland gebeurde, is precies wat Bakoenin had voorspeld.
Hebt U er enig idee van hoe groot het percentage is van vernielde manuscripten, vernielde of verloren gegane brieven? Helaas is het grootste gedeelte van Bakoenins correspondentie, juist uit zijn anarchistische tijd, verloren. Dat is overigens ook een tegenstelling met Marx, die in het ‘beschermde’ milieu van Londen een groot gedeelte van zijn tijd in het Brits Museum doorbracht. Van Marx is overigens ook het grootste deel van de nalatenschap in het Instituut te Amsterdam. Wel is Bakoenins gehele jeugdcorrespondentie bewaard gebleven. Deze bevindt zich in het familiearchief, dat na de Russische revolutie terechtgekomen is in de historische verzameling van de Russische Academie van Wetenschappen. Ook zijn correspondentie met Alexander Herzen is bewaard. Maar uit de revolutiejaren 1848-'49 is zeer weinig te achterhalen en uit de latere jaren is vrijwel zijn gehele correspondentie, bijvoorbeeld met Italië en Spanje, verloren. Dat is zeer te betreuren, want de grote invloed van Bakoenin is minder gebaseerd op de geschriften - die voor een groot gedeel- | |
[pagina 368]
| |
te pas postuum zijn verschenen - dan op zijn persoonlijke relaties en zijn enorme briefwisseling. Er waren dagen waarop hij wel vijfentwintig brieven schreef naar verschillende landen van Europa.
Welke systematiek heeft Uw editie? Helaas is het geen chronologische editie. De reden is, dat het opportuun leek met de belangrijkste nog onuitgegeven manuscripten die zich in het Instituut te Amsterdam bevonden, te beginnen. Vandaar dat de eerste twee delen betrekking hebben op zijn relaties met Italië en Mazzini uit de periode 1871-1872. Het is de bedoeling dat zoveel mogelijk binnen een bepaald tijdperk één onderwerp wordt behandeld. Op den duur is dit natuurlijk niet geheel rigoureus door te voeren, maar wanneer de editie eenmaal compleet is met registers en al, dan vervalt enigszins het bezwaar.
Bakoenin is ongetwijfeld de belangrijkste theoreticus van het anarchisme en een gedeelte van zijn werk is filosofisch te noemen. Welk belang hebben Bakoenins filosofische geschriften op dit moment? Dat is in de eerste plaats zijn theorie van het atheïsme en zijn filosofie van de vrijheid. Kenmerkend is de titel van zijn meest verbreide geschrift God en de Staat, een postuum gepubliceerd fragment uit een omvangrijk manuscript. De titel is overigens niet van Bakoenin. Walter Benjamin, de Duitse essayist, filosoof en socioloog, heeft geschreven: ‘Seit Bakunin hat es in Europa keinen radikalen Begriff von Freiheit mehr gegeben’. Bij Bakoenin is de vrijheid een integrerend, immanent deel van zijn socialisme. Met andere woorden, de vrijheid is voor Bakoenin een sociale categorie. Hij meende dat socialisme zonder vrijheid onbestaanbaar was, maar ook omgekeerd.
U bent geloof ik van mening dat ondanks het feit dat momenteel in vele talen teksten van Bakoenin verschijnen, zijn belang niet op de juiste waarde wordt geschat. Zo kunt U het wel stellen. Bij de vele kritiek op het staatscommunisme in de laatste tijd, op het bolsjewistische, dictatoriale socialisme en de dictatuur in het algemeen, gaat men van de mening uit dat met een andere leidersgroep, met andere dictators, alles beter geweest zou zijn. Men erkent de kritiek van Bakoenin niet, dat het niet om deze of gene staat gaat, maar om het staatsprincipe zelf. Ook degenen die tegenwoordig van een radendemocratie spreken, willen deze soms verbinden met bepaalde marxistische | |
[pagina 369]
| |
leerstellingen die de kern van dit beginsel aantasten. De grondslagen van deze radendemocratie zijn door Bakoenin binnen het kader van de Eerste Internationale ontwikkeld. Hij sprak van anarcho-collectivisme, later zou men van anarcho-syndicalisme spreken. Voor een op het radenbeginsel gebaseerd constructief socialisme, dat een uitweg biedt uit het gediscrediteerde staatscommunisme en de schijndemocratie van de reformistische sociaal-democratische welvaartsstaat, vindt men de theoretische en historische grondslagen bij Bakoenin. |
|