| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Nederland
Partij-politieke duidelijkheid
Als er iets de onduidelijkheid in het Nederlandse politieke leven heeft bevorderd, dan is het de motie die ruim anderhalf jaar geleden op het 12e partijcongres van de PvdA werd aanvaard inzake samenwerking met de KVP. Er bestonden reeds verschillende tegenstellingen binnen de PvdA en deze hadden zich gekristalliseerd in een radicale vleugel, Nieuw Links, en een meer conservatieve groep, Democratisch Appèl. Daartussen in stond een grote groep leden, die zich nog niet hadden uitgesproken. Op dit congres kwam Democratisch Appèl nauwelijks aan bod en Nieuw Links wist haar greep op de partij te versterken, zoals bleek bij de verkiezing van het partijbestuur.
De invloed van deze groepering had zich al eerder gemanifesteerd, toen zij een motie indiende waarin stond dat de PvdA voor de verkiezingen geen stembusakkoord zou aangaan met de KVP en ook daarna geen regeringssamenwerking tussen beide partijen mogelijk was. Deze gedachte leefde ook wel bij het partijbestuur, maar dit achtte het beter voor een dergelijke uitspraak een geschikte aanleiding af te wachten in de dagelijkse politieke ontwikkeling. Toen Nieuw Links echter met de motie kwam, ging het partijbestuur akkoord na een verklarende aanvulling, waarin aangeknoopt werd bij een besluit van een partijcongres van 1967, waarin werd aangedrongen op een progressief stembusakkoord, en bovendien werd verwezen naar de toenmalige politieke opstelling van de KVP en naar de afsplitsing van de Politieke Partij Radicalen. Terwijl de PvdA gehoopt had op deze manier een progressieve samenwerking te bevorderen, oordeelden anderen dat zij zich met deze motie in een politiek isolement manoeuvreerde en slechts een nauwere samenwerking tussen de drie confessionele partijen bevorderde.
Er werd vervolgens druk gesleuteld aan een Progressief Akkoord (PAK), terwijl er tevens geruchten liepen over dreigende afscheidingsbewegingen binnen de partij, waarbij zelfs de namen van Mansholt en Van der Stoel vielen. Blijkbaar dorst men dit echter nog niet aan en wilde men eerst afwachten of het PAK succes zou hebben. Men dacht bij dit laatste aan een vorm van samenwerking met D '66, de PPR en de PSP, maar D '66 voelde er van begin af aan weinig voor en de partijprogramma's vooral van de PSP en de beide anderen liepen te ver uiteen dan dat er gemakkelijk een constructief en pakkend program was op te stellen.
| |
| |
Toen dit PAK probeerde een zelfstandig leven te leiden en een nota PAK-mee over de organisatie van de samenwerking publiceerde volgens welke elk der deelnemende partijen een deel van haar bevoegdheden aan het PAK zou overdragen, bleek eigenlijk alleen de PPR hiervoor te voelen en stonden alle anderen er afwijzend tegenover. Bovendien waren de resultaten van de samenwerking bij de Provinciale-Statenverkiezingen in maart van dit jaar niet bijzonder groot en kon men - als men de verschillende provincies bekeek - er moeilijk achter komen welke partijen er nu wel of niet aan deelnamen.
Reeds in januari '70 was op een PvdA-congres gebleken, dat Democratisch Appèl opnieuw weinig invloed had op de partij en tevens dat die van Nieuw Links groeide. Dit en de ontevredenheid over de PAK-samenwerking leidde tot de oprichting van de Democratische Socialisten '70 (DS '70), die van mening zijn dat hun socialistische visie in de PvdA niet meer te verwezenlijken is. Of deze groep succes zal hebben dient natuurlijk te worden afgewacht, maar gezien de resultaten van andere van diverse partijen afgesplitste groepen lijkt ons hun kans niet erg groot, ondanks het feit dat twee PvdA-kamerleden zich bij DS '70 aansloten en bij de opheffing van D.A. velen van deze groep zich aanmeldden bij de nieuw-gevormde partij.
Inmiddels werd het de door oud-minister Bogaers gestichte PPR steeds duidelijker, dat haar poging om de radicale vleugels der confessionele partijen tot zich te trekken geen succes had; wel trachtte zij dit nog te verdoezelen door grootse voorstellen de wereld in te zenden zoals de vorming van een schaduwkabinet in samenwerking met PvdA, PSP en D'66, maar volgens een aantal leden bood de PPR geen levensvatbaar alternatief meer en zij traden daarom uit; onder hen was ook oprichter Bogaers, die trouwens al eerder had aangedrongen op besprekingen tussen PPR en KVP, zeker nu de laatste zich - getuige het kernprogram-Steenkamp - meer en meer in progressieve richting ontwikkelde.
Door een aantal individuele leden uit verschillende partijen was intussen gevormd de groep Aktie Progressief Akkoord (AKPA), die samenwerking beoogde tussen PvdA, D'66, PSP en PPR; zij wilden werken aan een gemeenschappelijk verkiezingsprogram en eveneens een schaduwkabinet vormen, waarin echter voor confessionele partijen geen plaats zou zijn wegens hun samengaan met de VVD. Begrijpelijk steunde de PPR van harte, maar de PSP verklaarde er weinig voor te voelen, daar zij niet goed zag hoe zij kon samenwerken met partijen als PvdA en D'66, die zich voorstanders verklaard hadden van de invoering van een beperkt districtenstelsel, waardoor kleine partijen minder kans zouden hebben in de Tweede Kamer door te dringen.
Bij alle ‘progressieve’ plannen werd D'66 genoemd; lang heeft ook de PvdA geprobeerd tot een nauwere samenwerking te komen, maar de partij van Van Mierlo voelde weinig voor een van bovenaf opgelegde progressiviteit en stelde dat men aan de basis moest beginnen. Haar opvattingen werden op de duur zo onduidelijk, dat ook de VVD zich in het werverskoor mengde en de mogelijkheid opperde van een stembusakkoord tussen VVD, de confessionele partijen en D'66, met als enig resultaat de weigering van D'66 om met de VVD
| |
| |
in zee te gaan en de mededeling dat de confessionele partijen zich hadden overleefd. Dit laatste moest blijkbaar niet al te letterlijk worden genomen, want spoedig daarna kwam Van Mierlo met een plan om via plaatselijke gesprekken - van onderop dus - een coalitie te bewerken van KVP, PvdA en D'66; de resultaten van deze gesprekken zouden op korte termijn op de resp. partijcongressen moeten worden besproken. Hij zou hierbij zijn uitgegaan van de gedachte dat een soort Christen Democratische Unie dreigde te ontstaan uit de drie confessionele partijen, die als gevolg van de bovenvermelde PvdA-motie niet anders zou kunnen dan met de VVD samenwerken. Hij hoopte op deze manier te komen tot een vooruitstrevende volkspartij en zag zelfs bij mislukking van zijn plan het voordeel dat de progressieve leden van de confessionele partijen dan tenminste zouden weten waar zij aan toe waren. Ook nu weigerde hij zich voor de PvdA uit te spreken, te meer omdat z.i. de KVP de laatste tijd ten goede was veranderd.
De VVD acht de samenwerking tussen de confessionele partijen reeds een vaststaand feit; gezien de kloof tussen PvdA en KVP rekent men er op dat de confessionelen slechts met de VVD een levensvatbaar kabinet kunnen vormen, daar er natuurlijk alles geprobeerd zal worden om een minderheidskabinet te vermijden. De VVD is daarom bereid op talrijke punten aan de wensen van de confessionelen tegemoet te komen en manifesteert dit zo duidelijk mogelijk om daardoor deze partijen nu reeds over te halen tot een groot regeringsakkoord met de VVD. In overeenstemming met de zich nog in ontwikkeling bevindende programma's van de confessionele samenwerking weigeren deze drie echter zich nu reeds vast te leggen.
Verschillende groepen en partijen hebben de term ‘progressiviteit’ zo gemonopoliseerd, dat zij - zonder het uitdrukkelijk uit te spreken - alle andere partijen in de conservatieve hoek suggereren. Zij zagen echter de werkelijkheid niet of wilden die niet zien.
In de confessionele partijen was er n.l. ook reeds lang sprake van een vernieuwing en van een concentratie. Dat dit niet steeds zonder schokken ging, zagen wij boven reeds aan het betreurenswaardige uittreden van Bogaers c.s. uit de KVP - op een ogenblik dat deze partij de eerste stappen zette naar een vernieuwing - en werd onlangs weer geïllustreerd binnen de ARP, waar radicalen o.l.v. Feddema verklaarden dat de confessionele partijen niet in staat waren om een echt Christelijke, evangelische politiek te verwezenlijken, daar zij opgescheept zijn met sterk conservatieve vleugels. Deze groep trok kort geleden de conclusie uit haar opvatting, trad uit de partij en vormde de zoveelste - in de tachtig - politieke partij, de Evangeliese Solidariteitspartij, die wil samenwerken met alle partijen die ook vernieuwing en herstructurering van de samenleving wensen.
Tussen al deze bedrijven door gingen de drie confessionele partijen rustig verder met hun onderling beraad in de commissie van Achttien. De intentie om samen te werken werd geleidelijk duidelijker en daarmee ook de pogingen van andere partijen om dit te laten mislukken door toenaderingspogingen tot
| |
| |
een der drie, waarbij aanvankelijk aan de ARP werd gedacht en later aan de KVP.
Een van de voornaamste moeilijkheden voor de groep der Achttien was het feit dat zij waarschijnlijk geen absolute meerderheid bij de verkiezingen zullen krijgen. Daar een minderheidskabinet een te wankele basis is voor een regeringsbeleid in de te verwachten problemen van de zeventiger jaren, zullen zij moeten uitzien naar een geschikte partner. Men sprak zich daarom uit voor een stembusakkoord met een vierde partij of wenste tenminste vóór de verkiezingen een voorkeur voor een vierde bekend te maken. Daar deze uitspraak slechts gebaseerd kan zijn op een duidelijk politiek program, begon men in de afzonderlijke partijen te werken aan de opstelling van een eigen program om daarna met een gezamenlijk program voor de dag te kunnen komen. Een schoonheidsfout was het dat men om tijd te winnen tevens al aan de opstelling van een gezamenlijk urgentie-program begon te werken.
Binnen de KVP werd een stuurgroep gevormd o.l.v. de Eindhovense professor Steenkamp om een kernprogram op te stellen. Deze groep slaagde erin om een ontwerp ter tafel te brengen dat over het algemeen terstond al gunstig werd ontvangen. Wel voegde het partijbestuur er enkele punten aan toe, voornamelijk in verband met het inmiddels klaar gekomen urgentie-program der Achttien, en ontstond daardoor enige vrees dat de partij terwille van de samenwerking te veel desiderata van het program-Steenkamp zou laten schieten, maar op de partijraadsvergadering begin november bleek het voorstel Steenkamp praktisch ongeschonden te worden aanvaard. Veel hangt nog af van de vraag in hoeverre het duidelijk vooruitstrevende program-Steenkamp nu ook tot uiting komt in het door de Achttien op te stellen definitieve urgentieplan. Er zijn verschillen inzake de partnerkeuze voor de verkiezingen, de democratisering van de ondernemingen, de verdere uitbreiding van de sociale voorzieningen, een eventueel in te voeren kiesdrempel en de zedelijkheidswetgeving. Men verwacht echter dat in december de besprekingen hierover tot een goed einde zullen komen, temeer daar ook binnen de ARP een duidelijk progressieve lijn zichtbaar is. Lukt dit inderdaad, dan kan men eerder van een renaissance dan van een overlijden van de confessionele partijen - of wordt het partij? - spreken.
Dat men hiermee ook elders rekening houdt, bleek boven reeds uit de poging van D'66 om KVP, PvdA en D'66 samen te laten praten. Daarbij komt dat er ook in de PvdA stemmen opgingen om de beruchte banvloek tegen de KVP op te heffen, zij het dan tot nog toe zonder resultaat. Toch denkt ook de PvdA-voorzitter, Vondeling, aan de mogelijkheid om tenminste te gaan praten met de KVP. Eerst stelde hij daarvoor de voorwaarde dat de KVP eerst de VVD als regeringspartner zou afzweren, maar later zwakte hij deze eis af. Zou het tot overleg komen, dan moet men wel beseffen dat men niet moet uitgaan van de stelling dat de ene partij de voorwaarden van de andere slechts heeft te aanvaarden. Wij dachten, dat met name de PvdA in het verleden deze fout maakte.
14-11-'70
J. Oomes
| |
| |
| |
België
Gemeenteraadsverkiezingen en grondwetsherziening
Toen de kamerleden in juli met vakantie gingen, wist iedereen dat er vóór de gemeenteverkiezingen van 11 oktober niet meer aan een grondwetsherziening te denken viel. Franstalige volksvertegenwoordigers voelden er niets voor, zich die dag in hun gemeenten te presenteren met de indijking van Brussel tot 19 gemeenten vers op hun geweten. En dit gold a fortiori voor de francofone Brusselaars. De verkiezingsstrijd, die aanvankelijk fel werd gekleurd door de dood van een FDF-militant, verliep uiteindelijk betrekkelijk rustig. Het bijzondere van deze kiescampagne lag in de poging van Volksunie en Rassemblement Wallon om het federalistische streven weerklank te doen vinden in de lokale verkiezingen, maar het waren vooral de Brusselse francofonen die erin slaagden de bevolking op te hitsen om van deze verkiezingen een soort referendum te maken over het regeringsvergelijk. Het ‘Non au carcan’ (het keurslijf van de wettelijke indijking van Brussel) en ‘Bruxelles libre’ schreeuwde van talloze affiches; door de francofonen van de tweetalige VandenBoeynants-ploeg werd het subtiel omgebogen tot ‘Non au carcan fédéraliste’. In Brussel werd de UTB-UAB lijst van VandenBoeynants trouwens dé grote boeman van het Front des Francophones en hun geestgenoten bij liberalen en socialisten. Pas op het laatste ogenblik namen de Franstalige socialisten afstand van hun extreme bondgenoten; hetzelfde bleven zij doen na de verkiezingen.
De verkiezingen vielen toch minder extremistisch uit dan verwacht, behalve alweer in Brussel, waar het resultaat van de anti-Vlaamse hetze verbijsterend was. In Vlaanderen en Wallonië gaven de uitslagen geen duidelijke afkeuring van de regeringspolitiek te zien. De BSP toonde zich stabiel, boekte zelfs enige winst. De CVP werd niet bepaald afgekeurd. De Volksunie, die in wezen een partij is van nationale politiek, boekte minder succes dan ze had verhoopt. De liberalen verloren de successen van zes jaar geleden en de KP werd bijna van de kaart geveegd. Ook in Wallonië kende het RW-FDF niet de grote vooruitgang waarop het speculeerde. Alleen in Brussel lagen de kaarten anders. Het FDF veroverde in de 19 gemeenten 158 zetels meer; men kan zeggen dat ⅓ van de kiezers er anti-Vlaams heeft gestemd.
De reactie in de Vlaamse pers bleef dan ook niet uit. Als de Brusselaars zoveel moedwil en onbegrip aan de dag legden, moest men Brussel als hoofdstad maar laten vallen. Het heeft geen zin, een tweetalig land met een Vlaamse meerderheid te laten besturen vanuit een hoofdstad - in het Vlaamse landsgedeelte gelegen - die haar nationale rol verwaarloost voor een eigengereide kortzichtigheid gebaseerd op het ongebreideld uitdeinen van de fransdolle burgerlijkheid over Vlaams Brabant. Het pleit voor het politieke doorzicht van een Simonet (BSP) dat hij deze reactie had voorzien. Onmiddellijk na de verkiezingen legde hij een zeer gematigde verklaring af en toonde zich bereid opnieuw een gesprek aan te vatten met de Vlamingen.
Het werd een hele reeks gesprekken tussen de Eerste Minister en de franco- | |
| |
fone Brusselse socialisten. Daarbij stuurden deze laatsten erop aan, in ruil voor de indijking van het tweetalig gebied binnen de 19 gemeenten, de Brusselse agglomeratie technisch, administratief en vooral economisch zo breed mogelijk te laten uitgroeien over tal van gemeenten in Vlaams Brabant; bovendien wilden zij de fameuze ‘vrijheid van het gezinshoofd’ hersteld zien, zodat verfranste Vlamingen of Vlaamse immigranten in Brussel weer vrij zouden zijn hun kinderen naar Franse scholen te sturen.
Ondertussen voerde premier Eyskens besprekingen met mandatarissen van verschillende strekkingen, in de hoop de grondwetsherziening weer vlot te krijgen. Strikt genomen zou het volstaan dat één volksvertegenwoordiger bereid gevonden wordt door zijn aanwezigheid (als neen-stemmer) het vereiste quorum mogelijk te maken dat in juli niet bereikt werd. Na de eerste week van november was het niet duidelijk wat de regering zou doen. Klaarblijkelijk wil de CVP-partijleiding zelfs een schijncompromis geen kans geven om de grondwetsherziening te deblockeren. Zij wilde het gevaar niet lopen, opnieuw als de verrader van de Vlaamse zaak te worden afgeschilderd. Vooral niet omdat er reden bestond om rekening te houden met vervroegde verkiezingen, zelfs als de grondwetsherziening zou lukken.
De socialisten lieten in alle tonen horen dat de BSP in feite de grootste partij van het land was geworden. Minister Leburton bekende in een interview in De Standaard onomwonden dat hij hoopte formateur en eventueel premier van een nieuwe regering te worden. In de redenering van de CVP is het niet erg waarschijnlijk dat de BSP na nieuwe verkiezingen sterker zal zijn dan CVP en PSC samen. Dus speculeert Leburton op een splitsing van CVP en PSC, en dat kan doen veronderstellen dat hij erop uit is de regering een voetje te lichten op een punt waarop CVP en PSC verdeeld zijn.
Wanneer de Brusselse socialisten zich de hoofdstad niet kunnen indenken als een agglomeratie van 19 gemeenten, omringd door federaties van Vlaamse gemeenten, wanneer de CVP zelfs geen schijnconcessie wil doen, wanneer de VU in de nieuwe staatsstructuren in geen geval wil weten van om het even welke ‘grendel’ op de Vlaamse meerderheid, terwijl de PSC zulk een formule - al was het maar een schijnformule - in ieder geval wil hebben als bescherming van de Waalse minderheid, dan ziet het er niet naar uit dat de huidige voorstellen van de regering enige kans maken. Op het schaakbord van de premier ontbreekt slechts één pion, maar wie wil de rol van verloren zoon spelen met het vooruitzicht van vervroegde verkiezingen? Een communist misschien? Of toch een francofoon liberaal? Begin november was de stemming weinig positief. Velen dachten dan ook inderdaad aan nieuwe verkiezingen. Wat kan de regering immers doen als zij de vereiste meerderheid niet vindt voor haar voorstellen? Op het eerste gezicht is het meest logische dat zij haar ontslag aanbiedt. Mogelijk wordt dan een nieuwe formateur gezocht. Lukt dat niet, dan komt er allicht toch een kamerontbinding met de kans dat er geen nieuwe constituante meer gevormd kan worden. In ieder geval zou het weken kunnen duren voor er nieuwe verkiezingen worden uitgeschreven, en de rege- | |
| |
ringspartijen voelen er niets voor, een verkiezingsstrijd te voeren in de periode van inflatie en misnoegen die verwacht kan worden na de invoering van de BTW op 1 januari 1971. Vanuit partijstandpunt zou het beter zijn dat de regering zelf het initiatief neemt door het parlement voor te stellen dat de volgende legislatuur een constituante zal zijn. Zogauw de tweede kamer dit stemt, volgen er automatisch verkiezingen binnen de 40 dagen. Indien het parlement bovendien ook akkoord zou gaan om art. 131 van de grondwet, dat de procedure van de grondwetsherziening bepaalt, voor wijziging vatbaar te verklaren,
zit de mogelijkheid erin om door een versoepeling van deze procedure uiteindelijk uit de impasse te geraken. De derde mogelijkheid is dat de regering gewoon verder doet, nieuwe formules zoekt en eventueel via gewone wetgeving de ideeën van de grondwetsherziening zo dicht mogelijk tracht te benaderen. Vele politici uit de regeringspartijen opteerden voor parlementsverkiezingen nog voor de regering opnieuw voor de kamer kwam. Hierin speelden de uitslagen van gemeenteraadsverkiezingen een rol. Vroeger kon de premier dreigen met vervroegde verkiezingen, nu niet meer. In de psychologie van de partijen was iets veranderd.
De Waalse BSP-ers leven in een euforie. Het FDF heeft zich in Wallonië niet duidelijk door kunnen zetten, zodat de socialisten hopen bij de volgende verkiezingen opnieuw veld te winnen. In het Vlaamse land redeneert de CVP op dezelfde manier tegenover de VU, hoewel er waarschuwende stemmen opgaan om te herinneren aan het Leuvense avontuur, toen een soortgelijk klimaat van Vlaams emotioneel opbod heerste. Bij de Vlaamse socialisten zijn zeker voorstanders te vinden van onmiddellijke parlementsontbinding. Maar in het algemeen schijnen zij niet bepaald enthousiast te zijn voor de grondwetsherziening en sterk federaliserende maatregelen. In de mate dat de Waalse socialisten alle heil verwachten van een zelfstandig Wallonië waar ze meester zullen zijn, staan de Vlaamse socialisten terughoudend vanuit de oude anti-klerikale reflex, omdat zij in een autonoom Vlaanderen beducht zijn voor een katholieke meerderheid.
De francofone Brusselse socialisten kunnen na hun handig spel na de gemeenteraadsverkiezingen grotere verwachtingen stellen in onmiddellijke parlementsverkiezingen. Door zich te distantiëren van alle extremisten, op wier stemmen ze toch moeten rekenen, door het initiatief te nemen tot onderhandelingen, zonder echter toe te geven, hebben zij zich een nieuw imago aangemeten: zuiver ras en taal, zijn zij tegelijkertijd verdraagzaam én beginselvast. Met dit imago kan Simonet het duel aan met Vanden Boeynants, die al verplicht werd zijn eisen voor Brussel te verstrakken vanuit francofoon oogpunt.
De PSC doet op het ogenblik een grote inspanning om de partij te reorganiseren en nieuw leven in te blazen. Opmerkelijk is dat bij de vijf initiatiefnemers twee vertegenwoordigers zijn van de Mouvement Ouvrier Chrétien. De leiding van de MOC en haar gekozenen opteren dus duidelijk voor de PSC. Ook hier dus een zoeken naar een nieuw imago waar de PSC eventueel mee naar verkiezingen kan. Een onmiddellijke kamerontbinding op initiatief van de regering
| |
| |
biedt voor haar het voordeel dat de bedreiging van het ultimatum rond 15 november niet uitgevoerd noch ingetrokken hoeft te worden.
Tegenover deze nogal electorale berekeningen moet de vraag worden gesteld wat nieuwe verkiezingen kunnen oplossen voor de grondwetsherziening. Onze prognostiek luidt dat van nieuwe verkiezingen geen schokkende dingen verwacht kunnen worden. Misschien halen CVP-PSC, BSP en Vlaamse liberalen samen die éne ontbrekende zetel meer. Dan kunnen de huidige voorstellen gestemd worden, eventueel met een sterker federaliserende tendens, door de gewesten eigen middelen te geven, hetgeen nu door de liberalen werd belet. Komt die éne zetel meer er niet uit, dan kunnen wij ons afvragen of een regering CVP-PSC, BSP, PVV mogelijk is, waarbij er ditmaal op gespeculeerd moet worden dat de huidige voorstellen gestemd zullen worden met de medewerking van de Waalse liberalen, indien dezen te overtuigen zijn in ruil voor enkele ministerportefeuilles.
Het vooruitzicht dat verkiezingen toch niets nieuws zullen brengen, verklaart wellicht waarom de lust voor parlementsverkiezingen die we sinds 11 oktober in de regeringspartijen zagen opkomen, helemaal niet te vinden is in de regering zelf. Eyskens denkt blijkbaar niet in electorale termen. In zijn psychologie zijn moeilijkheden alleen maar uitdagingen. Hij wil het land eindelijk verlossen van de communautaire problematiek. Er zijn trouwens genoeg andere ernstige politieke opgaven die dringend om een oplossing vragen: het daadwerkelijk doorvoeren van de economische decentralisatie, het invoeren van de B.T.W. zonder dat de prijzen uit de hand lopen, het saneren van de ziekteverzekering, enz. De minimale uitgangsbasis voor een oplossing van de communautaire problemen is volgens Eyskens de overeenstemming die hij wil bereiken waarbij de Franstaligen in feite aanvaarden dat het tweetalige gebied ingedijkt wordt binnen de 19 Brusselse gemeenten, terwijl hij de Vlamingen wil doen aanvaarden dat de Brusselse agglomeratie zich eventueel kan uitbreiden zoals iedere andere agglomeratie in het land.
8-11-70
Rita Jolie-Mulier en Ward Bosmans
|
|