| |
| |
| |
Een generatie III
Vanwege zijn leeftijd behoort de geïnterviewde niet helemaal meer tot de generatie die we hier aan het woord wilden laten. Wij vonden echter dat hij er toch wel bij paste. Interviewer en geïnterviewde kennen elkaar allang. Dat had natuurlijk nadelen. Het voordeel was echter dat de geïnterviewde aldus attent gemaakt kon worden op dingen waaraan hij misschien geen belang (meer) hechtte, maar die voor een ruimere informatieve achtergrond toch wel interessant waren. De man die hier aan het woord komt, kent de knepen van het interviewvak, maar bekende achteraf dat dit zijn levensinterview iets helemaal anders was dan wat hij zelf gewoonlijk doet. Het gesprek nam een lange avond in beslag en had plaats op zijn flatje, een spiegelbeeld van de man zelf: misschien doorschijnend, maar niet doorzichtig. Misschien wordt het interview het best luidop gelezen: met de nodige mengeling van ironie, zelfspot, onernst en ernst.
Ik ben 35, dus wel de oudste van de reeks die je wilt interviewen. Dat betekent dat ik de oorlog heb meegemaakt. De anderen niet. Jezus, wat hebben ze allemaal gemist! De 10e mei 1940 lag ik ziek te bed. En ineens vielen de bommen. Het jongetje van naast ons, dat regelmatig bij ons aanliep en me de fotootjes liet zien die hij uit de chocola haalde, kwam binnengelopen en zei: de duiven van hiernaast zijn allemaal doodgevallen. Er waren ook mensen dood, maar die kende ik niet zo, maar die duiven .... Dat is me bijgebleven. Ik zie me daar nog altijd liggen in dat gekke tweede kamertje. Een klassiek Vlaams geval: vooraan de sjieke kamer waar je nooit komt, daarachter de kamer waar het minste licht en lucht komt, daar tracht je maar in te leven, een soort verbeterde keuken, waar het altijd naar eten stonk. Iedereen vond het verschrikkelijk dat het oorlog was. Ik vond het niet zo erg; mijn ouders waren vooruitziende lieden, die hadden wat kisten sardines, een hoop koffie opgeslagen, ik heb nooit gebrek geleden, dat niet. Maar het geweld! In '40, heel lollig, met die duiven. En in '44, in Antwerpen - ik wilde zeggen ‘een stad in de provincie’, maar dat is een beetje moeilijk, want het is de enige stad in het land die serieus doorgebombardeerd is met die V'1's, V'2's en hoe heten die dingen allemaal. Een paar dagen voor Kerstmis presteerden ze het om zo ongeveer op ons dak te vallen. Plotsklaps, zoals het in de sprookjes heet, werd ik wakker met het plafond op mijn kop. Ik begon te huilen, dat plafond was te zwaar, mijn ouders kwamen me eruit halen. Het is gek, wat 'n rotzooi er allemaal in zo'n huis zit. Ik liep op wel een halve meter plafond, glas en allerlei rommel; op mijn blote voeten, en ik dacht: God, ik bloed nog niet. Was dat een voortijdig sadisme? Ik vond het een soort sport. Maar enfin, we stonden op straat, alles lag open, en toen zijn ze duchtig
| |
| |
aan 't stelen gegaan. Ja, de solidariteit van de bezette volken was grandioos (lachje). Ik werd met mijn grootmoeder naar veiliger oorden weggestuurd, 500 m verder, want zoals alle goeie Vlaamse vrouwen was mijn moeder niet verder dan 500 m van haar moeder gaan wonen. En weer ‘plotsklaps’ - een tweede sprookje - om 7 u. 's ochtends, dezelfde dag dus nog, valt er weer zo'n ding naar beneden, bij oma. Dat was minder lollig, want hier zaten we in een arbeiderswijk - oma was minder begoed dan mijn moeder, enzovoort, het klassieke patroon - en die huisjes gingen vlugger tegen de vlakte, er waren 35 doden. Verschrikkelijk, daar zal ik wel iets van overgehouden hebben, een mens moet toch van iéts getraumatiseerd raken. Ik heb het dus waarschijnlijk van daar overgehouden. Ik kreeg alleen maar een radio op mijn kop, dat heeft waarschijnlijk iets te maken met mijn roeping voor de massa-media. Bloed aan alle kanten, want zo'n kop van een kind van 10, dat bloedt. En paniek. Buiten was een kabel van de tramlijn doorgeslagen, die lag witgloeiend tegen de straatstenen te ketsen. En het verhaal deed de ronde - maar dat heb ik zelf niet meegemaakt - dat een schoolvriendje een dag of twee onder het puin op zo'n fluitje heeft liggen fluiten dat je op school meekreeg voor geval van nood. Tenslotte zijn ze als honden gaan graven, op het gehoor. Ze hebben hem inderdaad gevonden. Maar hij floot niet meer.
Dat is de oorlog. Dat is dus het voordeel van vijf jaar ouder te zijn dan de rest van de generatie (lach). Verder geloof ik het wel. Ik wil echt niet de pacifist gaan uithangen, dat zijn allemaal van die dingen met hoofdletters en daar hou ik niet zoveel van. Ik kan er toch niets aan veranderen. Dat is rot misschien van me, als iedereen er zo over denkt, hebben we gegarandeerd binnen de 48 uur opnieuw een oorlog. Het is walgelijk natuurlijk, Vietnam en zo. Maar als Nixon het in zijn stomme hoofd krijgt om er morgen mee op te houden, hebben we overmorgen ofwel een burgeroorlog in Amerika, in heel de westerse wereld dus, ofwel een krach zoals in '29, dan ga je niet dood van de bommen, maar van de honger. Je kunt kiezen. Oorlog is vies, maar er vandaag of morgen mee ophouden is irreëel, in dit systeem kán dat gewoon niet. Daar lijd ik onder, onder die constante dualiteit.
Zijn mijn eerste schooljaren chaotisch geweest? Is het nu dan niet meer chaotisch? God, laten we asjeblief niet over het onderwijs beginnen, dan ga ik helemaal rood worden. Jezus, ik bedoel niet het onderwijssysteem, maar gewoon ‘l'enseignement’: de oudere die het de jongere allemaal vertelt en zo. Als er iets is dat in al die eeuwen in het wereldbeeld hetzelfde is gebleven, dan is het wel dat. Je moet geïnitieerd worden, en je wordt zo dom mogelijk gehouden; dat is het veiligste, dan blijf je zoet. En al die knapen nu die gaan contesteren, die er tussenuit willen, die worden natuurlijk
| |
| |
platgeslagen. Er is een revolutie nodig, maar dan werkelijk à la 1789, met bloed en koppen en de hele troep. Dat is het enige wat voor dit decadente Europa nog mogelijk is. Als er nog iets te veranderen is, dan moeten we beginnen met het onderwijs. Ik zeg nu wel ‘veranderen’, maar er valt niets te veranderen, we moeten gewoon alles afschaffen, helemaal opnieuw van nul beginnen. Veranderingen worden altijd weer gerecupereerd. Dat fameuze establishment is godverdomme zo sterk, dat moeten we maar toegeven. Iedere collaboratie weigeren met deze mensen, gewoon weigeren. Als iemand je zegt: jij hebt nieuwe ideeën, ik heb een jonge kracht nodig, moet je gewoon zeggen: stik, ik speel niet mee. De revolutie bestaat niet in bommetjes gooien of achter vlaggen aansjouwen. Ik geloof dat de revolutie gemaakt moet worden met 'n man of tien, twintig, die ergens op een zolderkamertje of op een eiland jarenlang alles uitpraten, ik bedoel uitpraten met computers en zo. Ik wil de revolutie niet direct, morgen; het is veel fijner ze over twintig of honderd jaar te hebben, als ik weet dat ze dan lukt. Zo'n dingen moeten helemaal uitgecomputerd worden. Maar vind ik het allemaal wel de moeite waard? Neem ik me zo au sérieux? Ik geloof het allemaal wel.
Ik ben natuurlijk grootgebracht in een Vlaams gezin, in een Vlaamse school, een Vlaamse stad. Maar dat heeft toch geen belang. Natuurlijk zijn er verschillen tussen een Vlaming, een Nederlander, een Luxemburger, en een Chinees of een Zoeloe. Er zijn ook verschillen tussen jou en mij. Maar is dat een reden om een muur te voelen, een grens te trekken? Idioot. Maar dat soort dingen wordt ontzettend uitgebuit. In de sport bijvoorbeeld. Maar goed, ik ben Vlaams opgevoed, en speel nu zelf een uitgesproken ‘Vlaamse’ rol in het maatschappijtje waarvoor ik werk, de Vlaamse Bediende in een Brusselse Firma, een culturele firma, maar of je nu cultuur verkoopt of patatten, dat is hetzelfde. In een Franstalige firma dus. Ik heb er een tijd in geloofd, maar nu is er nog maar één oplossing in Brussel: prikkeldraad errond en er een natuurreservaat van maken. Bomen planten. Het Jaar van de Natuur. Ik heb een tijd geloofd in die Vlaamse aanwezigheid in Brussel. Maar wat is dat? Vlamingen die overdag in Brussel komen werken en om 5 u. naar tram en trein hollen, ‘rentrez dans vos fermes’, zoals hier op de muren gekalkt staat (maakt zich boos). En dat doen ze dan ook, de stomme Vlamingen, ze hollen terug naar hun dorp of stad in de provincie. Maar jawel: ‘Brussel Vlaams’ en marsjeren naar Brussel! Maar eraan meewerken, erin leven? Zij niet, maar dan kan ik ook niet meer.
Toevallig Vlaams opgevoed, maar ik ben een enig kind, dat is weinig Vlaams (lachje). Wel katholiek natuurlijk, avec tout ce que ça comprend. Constant in de kerk van het college. Daar was een heel mooi getekende M,
| |
| |
waarschijnlijk van Maria, goud op een rode fond achter het altaar. Zo waren er 64. Ik probeerde er altijd 63 of 65 van te maken. En dan die hele Paas-affaire, dan moest je bijna in de kapel gaan léven, donderdag, vrijdag, zaterdag en de hele reutepeuteu. Eén ding was er fijn aan: het altaar was één gloeiende gouden rommel, maar op Goede Vrijdag ging dat geval dicht en dan was het veel mooier, grijs en paars. En in het koor gingen ze op de grond liggen, een nummertje dat ze weggaven, maar dat sprak me meer aan dan al dat barokke gedoe van klokken en goud en wierook al hield ik van de geur. In het begin van mijn huwelijk ging ik nog naar de mis. Dat is nu negen jaar geleden. Mijn vrouw was anders katholiek dan ik. Dat kan dus volgens de kerk. Zij was nog slaafser. Maar, god, we wilden er alle twee iets van maken: het jonge stel dat trotzdem nog katholiek was. We geloofden erin, enfin, ‘geloven’: we zagen het sociaal. Maar het is niet gelukt (lachje). We woonden toen in ‘l'oasis francophone’, met een Vlaamse kanunnik die alleen maar Frans sprak, dat bracht meer op, dat vind ik normaal, dat doen een bakker en een kruidenier ook. Maar wij namen het niet, we zijn een beetje gaan nadenken. God, hoe val je nu af van dat soort dingen? Het is ook zo'n prachtuitdrukking: ‘afgevallen van mijn geloof’. Ik heb het nu echt niet meer nodig, ik ben er nu helemaal van af. Al ben ik er nu weer belachelijk lang over aan het praten.
Met mijn vrouw was dat anders. Als zij terug wil, dan naar het oude, geloof ik, zoals het vroeger was. Met de priester met zijn rug naar de gelovigen, met wierook, missen, biecht. Een psychiater vond zij vies, maar biecht dat kan nog net, dan zit God in de biechtstoel. Ik had respect voor haar geloof. Maar dat is het moeilijke in een huwelijk: ieder moet op zijn eigen manier kunnen leven. Je kunt wel een nummertje weggeven en compromissen sluiten. Dat is allemaal schattig bedoeld, dat kun je zelfs liefde noemen. Maar in een huwelijk gaat een deel van je persoonlijkheid kwijt. Dat is niet dramatisch, als je maar weet waar het naartoe gaat, of het nut heeft of niet. Maar het is gewoon een ‘nivellation par Ie bas’. Als het ‘par Ie haut’ is, ga je Pygmalion opvoeren, en waar is de liefde dan? Huwelijk of niet, zogauw je met z'n tweeën leeft, moet je compromissen sluiten. Je hebt mensen die ertegen kunnen, en anderen niet, het is zo simpel als dat. Daar hoef je niet in hoofdletters over te praten. Maar de details. Idioot, belachelijk: een tandenborstel vinden op een plaats waar je geen tandenborstel verwacht; een bord voor je krijgen waarvan je denkt dat het koud is en het is warm. Helemaal in het begin is dat wel schattig: een mooie das krijgen die je nooit zult dragen omdat je niet van de kleur houdt. De superidiote details die mensen kapot maken. Het is echt niet moeilijker dan dat. En je gaat dan een spelletje spelen: je gaat die das toch dragen. Misschien is dat wel ‘liefde’ (lachje). Maar dan heb ik nooit liefgehad, ik weet het
| |
| |
niet. Wij zijn nu een jaar of twee-drie uit elkaar aan 't groeien. Zou het nog mogelijk zijn om terug te gaan? Misschien wel, ik ben eigenlijk een heel gemakkelijke jongen. Ik voel me weinig alleen, mijn vrouw wel. Zij voelt zich verlaten, dat vind ik jammer. Terwijl ik vind dat zij mijn beste vriendin is, mijn beste vriend, mijn beste ik weet niet wat allemaal. Ik zie geen verschil, we leven gewoon niet meer samen. Vanop een zekere afstand, ga ik me afvragen wat het nut was van ons twee samen. Trouwens, dat zou moeten afgeschaft worden. Nee, nu praat ik theoretisch, niet persoonlijk, geloof ik. Ik bedoel: toen we twee of drie jaar getrouwd waren, toen alles nog koek en ei was, hebben we al gezegd: hoe is het mogelijk dat mensen dúrven trouwen, dat ze het presteren te denken: ik ken die, dus ga ik er het leven mee in. Samen gaan leven is doodsgevaarlijk, echt. Dat heb je met het huwelijk, dat het verdomme zo exclusief gaat worden, dat je je leven verslijt met in elkaars ogen te kijken; ça roucoule, les tourtereaux! Maar dat is asociaal. De wereld kan barsten als je lief maar in de buurt is. Ik voel, nee ik heb het idee, het is geen gevoel, dat ik me nu meer kan openzetten.... voor iedereen. Ik kan alle kanten uit. Ik zou alleen maar willen dat zij er ook zo over dacht. Nee, dat is ook weer niet nodig. Ik zou alleen maar willen dat zij zich happy voelde. Ze moet vooral niet gaan denken zoals ik, dat heeft ze een tijd gedaan, maar daar was ik erg tegen. Vooral dat niet. Ikzelf voel me nu veel meer, ook een gek woord, in de wereld opgenomen, een stuk van de wereld. In het huwelijk zit je zo in jezelf, kinderen eventueel versterken dat nog, en dat wordt de meest egoistische cel die mogelijk is.
Ik heb altijd tamelijk gemakkelijk alleen kunnen zijn, van jongsaf. Ik was thuis alleen. Dus moet je met een trauma zitten, is het niet, als je enig kind bent (lachje). Maar ik heb me alleen altijd happy gevoeld. Ik heb altijd heel weinig vrienden gehad; schoolvriendjes natuurlijk wel, vooral de laatste jaren in het college. Al heel vroeg las ik ontzettend veel, vandaar misschien nu mijn afkeer voor literatuur (lachje). Nu leef ik ook alleen, ik doe alles zelf, soep maken en zo, niet zomaar uit blikjes, dat is vies. Dat komt allemaal toch wel door die solo-opvoeding. Je hebt ergens wel een vader en een moeder staan, maar dat is een andere generatie. Je krijgt wel eventueel een soort vriendschap met nóg oudere mensen. Ik was ontzettend goeie maatjes met een overgrootvader. Die was in de 90 en had nooit in zijn leven een tram genomen, hij liep altijd te voet. Die sjouwde me overal mee naartoe: ‘kijk, een vogel’ of ‘kijk, een tram’, ‘kijk es dit of kijk es dat’. Die was misschien tot zijn twaalfde jaar naar school geweest, het schijnt een heel goeie schrijnwerker te zijn geweest, een soort levensfilosoof. Die generatie moet iets gehad hebben wat wij allang niet meer hebben. Aan oude foto's te zien - ik weet nog: ik in een lichtblauw winterpakje - | |
| |
moet ik me bij die man veilig gevoeld hebben. Een vriendschap die veel verder gaat dan die fameuze ouder- of kinderliefde. Bij mijn overgrootmoeder, die was blind, ging ik gewoon op schoot zitten. Ik voel wel: hier geef ik me helemaal bloot, ‘voer voor psychologen’ en zo. 's Vrijdags was het helemaal mooi. Dan hing de was te drogen in die ‘verbeterde keuken’, de kachel brandde. Dat was een feest. Ik ging bij die blinde vrouw op schoot zitten en dan trok ik wat lakens voor ons, en we waren afgesloten. Zij vertelde, ik weet niet meer wat, maar ze had een klank in haar stem die ik fijn vond. Ik geloof veel meer in vriendschap dan in
liefde; liefde vind ik.... gevaarlijk, omdat er altijd direct een beetje - egoïsme is misschien te veel gezegd, je krijgt direct een ervaring van bezit: dat is van mij, voor heel mijn leven. Dat zal wel een persoonlijke ervaring zijn. Het seksuele is nog iets helemaal anders. Dat heeft niets met liefde of vriendschap te maken, och god, nee zeg. Het kan er natuurlijk bij komen. Ik kan seks bedrijven - is dat geen mooie kreet: ‘seks bedrijven’! - met wie dan ook, als ik er zin in heb en die andere toevallig ook. En ik geloof in liefde zonder seks. Waarschijnlijk gaan hier kreten op bij wie dit hoort of leest: Tristan en Isolde met dat zwaard tussen hen in en zo van alles. Dat is mij een zorg. Ik geloof werkelijk dat het kan. Maar enfin, dat zal wel aan mij liggen, he. Er valt niets te kunnen of te moeten. Het is gewoon toevallig zo voor mij. Je vraagt mijn idee, hier heb je het. Ik geloof dat een heleboel dingen veel gemakkelijker zouden zijn in deze maatschappij als seks en liefde niets met elkaar te maken hadden. Er valt in ieder geval niets te moeten. Nooit. Nergens. Dat hoop ik tenminste. Je kunt je leven lang liefde hebben voor - ik wil zelfs niet zeggen verliefd zijn op - maar gewoon liefde koesteren (ja, koesteren, soms is het Nederlands fijn), voor iemand zonder dat er ooit iets.... Noem dat platonisch, maar daar geloof ik in. Het kan ook best omgekeerd: je kunt dringend behoefte hebben aan seks zonder dat er liefde bij hoeft te zijn. Stel je voor, zeg, dat je eerst al die combinaties moet uitvinden! Er moet iets aan gedaan worden. De NVSH en al die seksuele hervormingsmachines gaan echter te ver, die houden geen rekening met de bestaande mentaliteit. Ze willen seks vrij maken, o.k., dat wil ik ook, maar hun manier om dat te presenteren is shockerend voor het publiek. Daar reageren ze tegen en dan gaan ze nog meer sentimenteel doen. Er wordt aan alle kanten gewerkt om ‘Die Familie’ als eenheid te behouden. Er zullen ooit
nog wel eens bewijzen komen dat een gezin heel asociaal is. Een familie, dat is een klein stammetje, dat gaat nog. Maar een gezin: pa en ma en de kinderen, een verschrikkelijke bourgeoisuitvinding. Iedereen in zijn eigen straatje en zoet wezen en meelopen. Natuurlijk kan iedereen nu zeggen dat ik verbitterd ben. Stom.
Mijn vader had een zaak en ik werd natuurlijk verondersteld die over te
| |
| |
nemen. Maar ik heb het altijd al te gek gevonden om ook maar een halve gram energie op te brengen voor iets dat me niet 100% ligt. Arbeit macht frei, jaja! Ik wil zo weinig mogelijk werken (lachje). Ik heb een tijdje dokter willen worden: mensen redden en zo, heel verheven, maar tegelijk ook ze opensnijden, want ik zou natuurlijk chirurg worden. Dan heb ik lang architect willen worden, urbanist. Maar daar moest je goed voor kunnen rekenen. Ik vind het nog altijd ongemeen boeiend, architectuur en stedebouw, en toch weer 'n beetje eng: je dwingt mensen in iets te wonen. Dat soort dingen heb ik altijd willen doen, dingen die niet kunnen (lachje). Ik ben een jaar aan de universiteit geweest, langer heb ik het er niet kunnen uithouden. Dan ben ik gaan werken bij een krant, in afwachting van mijn legerdienst. Nog zo'n fabeltje: ik wou dienstweigeraar worden. Maar dat betekende toen nog gevangenis. Met mijn moeder, met 'r hartaanvallen, ging dat niet. Ik zou haar vermoord hebben. Zij had het inderdaad gepresteerd om dood te vallen. Dat was nu echt niet nodig. Ik heb dus maar gewoon mijn legerdienst gedaan. Je leert er mensen dooddoen, maar er zijn ook mensen die het niet geleerd hebben en het toch constant doen, zij het dan niet met een geweer, where is the point? Als het er op aankomt, schiet ik in de lucht. Iedereen zegt: dan schieten ze jou kapot. Ja, o.k., de wereld zal er niet door veranderen. Ik zat bij de tanks en ik weet dus wel degelijk waar je moet schieten om de mensen in zo'n tank te laten roosteren, levend. Het is niet moeilijk. Maar ik zie er het nut niet van in.
Na het leger terug naar die krant en wat uitgekeken naar een betere job. Dat werd dan toevallig de radio. Ik herinnerde me weer die radio die ik in '44 op mijn kop had gekregen en zei: god, dat ligt me wel. Dat was commerciële radio. Het spelletje spelen ‘mensen iets wijsmaken’, maar dan op een goeie manier, zo goed mogelijk. Daarna overgeheveld naar onze onvolprezen nationale TV. Ook weer niet voor lang. Nu heb ik een aantal jaren in die Brusselse Firma gezeten, en ik wil weer weg. Iets voor je leven lang, ik krijg er de pieps van. Onlangs moest ik iets tekenen, het had iets met pensioen te maken, geloof ik, en daar stond dat ik nog 31 jaar moet werken. Ik ben er een dag niet goed van geweest. Nog 31 jaar. Er moet iets op gevonden worden, dat houd ik niet vol. Ik zou kunnen leven zonder werken. Omdat ik ontzettend veel geniet. Van kleinigheden. Maar ik moet wel mijn zeg hebben. Ik heb onlangs in Londen een heel sloom stuk gezien, maar ineens werd daar dan toch iets gezegd dat ik bijzonder goed vond: ‘I walked through life, chewing the sweet, and spitting the bitter’ (lach). Dat is het: de ‘sweet’ kan niet genoeg ‘ge-chewd’ worden, maar dan moet ik wel nu en dan mijn bittertje kunnen spuwen.
Er zijn er wel die zeggen dat ik in de sector kunst en cultuur knappe dingen heb gedaan. Maar ‘kunst’ en ‘cultuur’, daar moet je me niet meer over
| |
| |
praten. Als we morgen die fameuze ideale maatschappij krijgen, waar iedereen los en vrij en creatief leeft, is er helemaal geen behoefte meer aan kunst. Tegenwoordig zie je op straat mensen in zo'n fraaie kleuren rondlopen, dat ze echt..., dan heb je toch geen schilderijen meer nodig. Ik vind het altijd zo vervelend, kunstenaars die absoluut iets moeten zeggen, een boodschap en zo. Doodvermoeiend. Nee, ik vind dat ‘kunst’ zwaar over het paard wordt getild. En ‘cultuur’? Cultuur is gewoon respect voor om het even welke levensvorm. In Engeland in de queue staan voor de bus, elkaar niet de kop inslaan om het eerst op de tram te geraken, in een chinees restaurant als er alleen maar stokjes liggen, niet als een barbaar om een vork vragen.
Ik glibber een beetje door het leven. Ik kan moeilijk van iets een drama maken. Er zijn altijd mensen die heel druk doen: ‘o dit’ en ‘o dat’ en ‘nu is het zo ver’ en ‘morgen zet ik de gaskraan open’. Uiteindelijk valt dat wel mee. Ik heb nog geen vrienden die zelfmoord gepleegd hebben. Eén ja, een collega, een werkman; die scheen zo alleen te zijn, maar niemand wist het. Op 'n dag verscheen hij niet op het werk, en de baas: ‘oui, il s'est suicidé, hier’. Dat geeft je wel een klap, ik ben er waarschijnlijk nog niet overheen (stilte); ça arrive. Als ik bij hem was geweest, zou ik hem dan bepraat hebben? Och, de mens is zoiets geks. Altijd die dualiteit. Je weet het allemaal zo goed, tot je ervoor staat, en dan gebeurt het toch weer helemaal anders. ‘Erstens kommt das Andere, und zweitens wie man es denkt’. Misschien heeft hij nu rust (stilte). Ik moet niet zo lang stil zijn, het was niet eens een heel goeie vriend.
Het is natuurlijk vervelend, dat jij, als interviewer, mij, de geïnterviewde, kent. Je wilt natuurlijk allang vragen of mijn homoseksualiteit in al die dingen een rol heeft gespeeld, in de evolutie van mijn huwelijk en zo. Dat weiger ik te geloven. Natuurlijk, ik vind het hopeloos dat ik door toedoen van een psychiater een ogenblik gedacht heb genezen te zijn - genezen, alsof het een ziekte was - en dat ik dus kon trouwen, omdat ik toevallig gek was op dat kind, nog altijd trouwens. Zij wist het meteen, dat was een heel fijne afspraak. Maar zij dacht dat ik inderdaad genezen was. Maar vlugger dan ik heeft ze gezien dat het niet zo was. Daar heb ik geweldig respect voor - er mag, zoals de bijbel zegt, geen haar op haar hoofd gekrenkt worden vanwege dat feit. Ze mag alle mogelijke gebreken hebben, maar ik zal haar blijven verdedigen, omdat ze dat gezien heeft en het heeft volgehouden, zeg. Je moet het maar presteren, als hetero met zo iemand te leven. Dat is echt geen lolpartij. Toen ik uiteindelijk zelf zag dat er niets aan te veranderen viel, en toen ik er hoe langer hoe meer van overtuigd werd dat het geen ziekte was, maar gewoon ‘je bent het of je bent het niet’, en toen ik voelde dat ik min of meer consequent met mezelf moest zijn en
| |
| |
dus van haar weg moest gaan, en toen ik het haar gezegd heb, dan heeft het nog een hele tijd geduurd voor we uit elkaar waren. Helemaal uitgepraat, en nog twee jaar lang zijn we samen dat sociale spelletje van het huwelijk blijven spelen. Ik wil meteen stellen dat dit niets te maken heeft met mijn zogezegd sarcastische uitlatingen over het huwelijk. Misschien zullen sommigen nu zeggen: ‘o het was dus helemaal geen kwestie van tandenborstels’. Dat ze dat dan maar denken. Maar ik ben net zo goed tegen iedere vaste verhouding. Of vriendschap met hoofdletters, tegen iedere V.V. van twee vrienden. Er zullen er wel bestaan, zoals er ook goede huwelijken zijn. Ik bedoel, iedereen is een stuk van iedereen, en als je met z'n tweeën gaat samenhokken, dat vind ik fout. Ik zal wel een slechte homo zijn (lacht). Al die kitsch in homoblaadjes van ‘vriendje zoekt vriendje, om het leven mee door te gaan’, ik word er tureluurs van. Je zou er gewoon hetero van worden. Ik heb eens een Jodin over een Jood horen zeggen: ‘dat soort mensen zou je antisemiet maken’. Dat is het helemaal. Heel die troep in Nederland die zo nodig vooruitstrevend wil doen en homohuwelijken wil promoveren. Kom, zeg, als die vrijheid van de homo er alleen is om weer huwelijkje te spelen, huishoudentje, dan staan we weer nergens. Er wordt niemand gevraagd om man te spelen of vrouw te spelen, ook in een gewoon huwelijk kan een man best een stuk vrouw zijn en een vrouw een stuk man. Wat is dat toch, die vieze compartimentering? Ik hou niet van hokjes. Ik wil integratie van iedereen. Natuurlijk zijn er verschillen, maar ik wil die niet zien. Zoals ik geen verschil wil zien tussen een blanke en een neger. Een mens is een mens is een mens. Er hangt ontzettend veel romantiek rond die homoseksualiteit. In Nederland wordt het een modeverschijnsel, dat is nog erger. Er zijn een aantal mensen die het van me weten. Als ze het me vragen, zeg ik het. Ik zie er
geen punt in om het te verzwijgen; vroeger wel, nu niet meer. Er zijn wel enkele vriendschappen die ik heb moeten laten vallen, mensen die het ‘ontdekt’ hebben. Ik heb er soms onder geleden, ik lijd er soms nog onder. Maar, och god, ze moeten het dan maar weten. Ik wil ze echt niet gaan bekeren. Mijn vader schijnt er min of meer overheen te zijn, maar voor mijn moeder is het nog altijd verschrikkelijk. Als er vrouwen zijn die me op de man af vragen: klopt het nou, ben je zo? - dan is er altijd een beetje een paniektoestand. Als ik weet dat ze 200% hetero is, vind ik het voor die vrouw erg dat ik moet zeggen dat ik een homo ben, omdat ik weet dat een normale vrouw een homo ziet als een vrouwenhater - nee, als het alleen maar dat was - als iemand die geen vrouwen nodig heeft. Er zijn vrouwen met wie ik tamelijk ver kan gaan, maar het komt nooit tot seks, dat zegt me niets. Een man is iets heel anders. Ook op hetero's kan ik helemaal verliefd worden, maar die weten het dan niet, ik wil niet dat ze het weten, ze zou- | |
| |
den er alleen moeilijkheden en complexen van krijgen. Als ze het gaan vermoeden, moeten ze het maar vragen. Ik kan ook vermoeden dat het in Groenland -14 graden is, als ik het zeker wil weten bel ik gewoon Ukkel op, wat is dat nou voor onzin.
Maar is heel dat probleem zo belangrijk? Kunnen we niet gewoon terugkeren naar ons uitgangspunt: een generatie? Een breuk tussen de jongere generatie en mij bestaat, geloof ik, alleen maar langs één kant. Ik voel me nog tamelijk goed verbonden met de jeugd, meer dan met de mensen van mijn leeftijd, dat heel zeker. Maar ik kan me niet voorstellen dat zij, de jongeren, in mij een bondgenoot vinden. Maar ze zijn nog net niet aan wantrouwen toe. Van tijd tot tijd maak ik de reflectie: je bent nu 35. Maar wat wil dat zeggen? Ik zou het best fijn vinden als ik tien jaar later was geboren, dan had ik me waarschijnlijk meer op mijn plaats gevoeld (zucht: ‘je op je plaats voelen’, waar ben je op je plaats?). Mensen van 40, vijf jaar verschil, dat vind ik enorm; en mensen van 30 laten me nu en dan verstaan dat ik toch al 35 ben. Zelf zie ik dat verschil niet, met mensen van 25 nog - god, niet direct 20, hoor, want dat is een halve generatie - maar vanaf 23-24 voel ik me heel fijn thuis, kan ik ook doodgewone gesprekken hebben. Als het jonger wordt, 20 of jonger, moet ik me wel niet forceren, maar ik moet er wel ‘rekening mee houden’ dat ze anders zijn, echt jonger. Mensen van mijn leeftijd ken ik weinig, en die ik ervan ken, uit de retorica bijvoorbeeld, waren al 100 toen ze geboren werden. Daar heb ik niet het minste contact mee. Dat zijn advocaten die dood serieus gaan pleiten, daar zitten heel moeilijke ingenieurs tussen in Euratom-affaires en zo van alles, nee, we spreken echt een andere taal. Ik kan makkelijker met een Eskimo praten, geloof ik. Ik voel me nu en dan een marsmannetje. Dat ben ik misschien ook wel. Who knows.
|
|