Streven. Jaargang 24
(1970-1971)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |
Zal de Derde Wereld de Westerse civilisatie tot rede brengen?Miguel Angel Cabrera, jezuïet uit Montevideo (Uruguay) die in Amsterdam zijn doctoraalstudie doet in theologie en sociale ethiek, legde bij wijze van interview een aantal vragen voor aan onze medewerker Peter Wiemers, met het oog op een publikatie in het tijdschrift Vispera, uitgegeven in Montevideo. De inhoud van dat interview lijkt ons interessant genoeg om het ook aan de lezers van Streven aan te bieden. Peter Wiemers stelde er prijs op te verklaren dat hij in de hier ontwikkelde gedachten terugkomt op enkele eerder gepubliceerdeGa naar voetnoot1) en ‘het gevoel heeft begonnen te zijn datgene aan te raken wat de kern vormt van zijn Braziliaanse periode: de intensiefste poëtische schok die zijn “cultuur” te verwerken heeft gekregen’.
Hoe ben je ertoe gekomen om naar Brasil te gaan? Je schildert, je bent theologisch opgeleid en priester. Wat zocht je toen je besloot naar Brasil over te steken?
Moest ik altijd in Europa blijven? Ik, van een generatie die de oorlog meemaakte, en toen in een wereld die alsmaar kleiner werd - dat gezicht van de Derde Wereld steeds dichter bij mij - dacht: waarom niet, ben toch van dat volkje dat nooit schroomde zeegaten te kiezen? Dat het de Atlantische oceaan werd en Brasil? Eigenlijk toeval, door een aanvankelijke uitnodiging om met een ‘ontwikkelingsteam’ naar Caravelas te gaan, en toen dat niet doorging - ik had Portugees gestudeerd en dus - een éénpersoons-passage. De vrachtboot zette mij af in Recife. Wat een belevenis. Toen naar Salvador da Bahia: daar zou een bisschop me wel op weg helpen. Maar wat wilde ik eigenlijk? In deze wereld ben je welkom als je papieren bij je hebt, in bestaande schema's past, voor een ‘instelling’ komt - wel, ik sjouwde ze af, hospitaaltjes, kindertehuizen, raakte met mensen in kennis, wees- | |
[pagina 272]
| |
huisjes, zuster Dulce, met mijn gebrekkige Portugees - maar die bisschop wist met mij geen raad, hij had gelijk. Ik was een puber van nieuwsgierigheid, weergeboren neergezet in dit immense land, wat moest ik - wat wilde ik, tenzij eerst op adem komen, de tijd zou het wel leren. Toen voerde een uitnodiging mij naar de staat Minas Gerais, waar ik op Belo Horizonte op slag verliefd werd. Daar ontwaakte eindelijk de kunstenaar in mij - moest ik niet van voren af aan beginnen? Leven en doen wat niemand dan mijn weerloze zélf mij verordende, dus kocht ik ezel, verf en een bed. Na enkele weken daagden particuliere leerlingen op, werd ik gevraagd voor lessen op colleges en een eerste expositie kwam in zicht. Was dit wat ik ‘zocht’ toen ik uit mijn veilige vaderland wegtrok? Nee - en ja. Wat wist ik wat ik ‘zocht’? In elk geval ben ik die vooropgezette ideeën gaan ontmaskeren, want ik leerde te leven, te vechten, weer oorspronkelijk naar dingen te vragen, en - even weerloos en kwetsbaar te bestaan als die mensen die ik nu begon te ontmoeten, waar ik toch voor gekomen was.
Hebben je ervaringen voldaan aan wat je je voorstelde?
Geleidelijk ben ik gaan afleren ervaringen te toetsen aan wat ik mij voorstel. Van mijn Braziliaanse jaren zeggen dat ze mij hebben ‘voldaan’, zou belachelijk zijn. Van wat ze mij hebben gedaan, kan ik pas achteraf en dan nog zeer onvolledig rekenschap geven. Want, kijk, al zou ik als een journalist alle belevenissen en indrukken de revue laten passeren - het heeft allemaal niets te betekenen naast datgene wat er met je gebeurt, hoe je door de ervaringen gekneed en overhoop gehaald wordt, al die vreemde botsingen met wat je wist en meende te menen, toestanden en situaties die in geen schema's passen, die je dwingen te erkennen: ik weet er geen raad mee, nog geen antwoord op. Schilderend, lesgevend, liet ik mij gezeggen door dit land, vriendschappen die ontstonden, en zo begon het tweegevecht met de normen, nee, de veelsoortige projecties van een bestaan dat opgesloten was geweest binnen de limieten - in Holland - van zekere nationale en Noordeuropese denkbeelden (al was ik daar al zoetjesaan wat ziek van geworden) - maar in alle geval de beperkte gezichtseinder van zekere pastorale taken die mij opeisten. Het proces zette in dat ik in mijzelf en om me heen de vereenzelviging moest ontmaskeren die wij altijd tot stand brengen, de vereenzelviging namelijk van de weerbarstige realiteit met onze idealismen - ernstig of grinnikend - omdat het zo moeilijk is toe te geven dat je níet ‘volwassen’ bent als je het bent. Maar waarom niet, vroeg ik mij af, als ik eindelijk aan | |
[pagina 273]
| |
dit Brasil te danken heb te gaan inzien hoe wij constant door onze normen en cliché's worden gedegradeerd, omdat we ze niet wáár maken? Want er kwam ineens genoeg aan het licht in deze onvoorbereide kennismaking met een andere wereld, dat mij de voorsmaak gaf van een poëzie die ik niet kende - me te laten beleren door grillen van menselijk samenleven, conflicten en contrasten, vrede en onvrede, vluchtige monumenten van vreemd standhouden als in een droom, en twijfels - alles als een nachtmerrieachtig panorama dat me allengs terugbracht tot de duistere wortels van onze - verloochende en verdrongen - onmogelijke maar aanbiddelijke menselijke situatie.
Wat heeft je in je verblijf van vier jaar in Brasil, voornamelijk in Belo Horizonte, het meest getroffen?
Ik geef toe dat de ‘poëzie’ - die mijn penseel in beweging ging brengen - van deze nieuwe kwetsbaarheid, van het tasten naar ándere referentiepunten teneinde de buit niet te zien ontglippen van die gestalte waarin de werkelijkheid zich als het ware ontdaan maar veel fascinerender aan mij begon voor te doen - ik geef toe dat ik nu pas stapje voor stapje begonnen ben, mijn ‘taal’ daaraan te conformeren. Aanvankelijk stuurde ik van dat soort brieven en artikelen naar huis, die nog wel glommen van die bedenkelijke ‘objectiviteit’ van de Europeaan die verslag uitbrengt. Ik peilde al onder het oppervlak, maar was evenmin voldoende door de mangel gegaan om te beseffen wat mij het meest zou ‘treffen’ in Belo Horizonte. Een jaar lang heb ik de bediening van een kapel erbij genomen, een armoeige arbeiderswijk van langwerpige woonblokken op een heuvel, een stinkende autobus reed er naar op en neer, met een favela er tegen aan. Als ik eraan terugdenk zie ik alleen maar regen en de vervelende klim in de warmte van mijn malle woning (dat van een benediktinessen-abdij was) omhoog de slingerweg die terrasachtige wijk in. Modder en razend lieve kindertjes, het melancholieke besef van communicatie-stoornis waar ik niet wist uit te komen. Nog voel ik me verlamd en droefgeestig hoe ik dingen moest doen, van mij als priester verwacht, waartegen ik mij innerlijk verzette; en te willen doen wat alleen maar zo verschrikkelijk voor de hand lag zónder dat die mensen begrepen dat het niet om mij maar om hen ging, of beter: om hen én mij, om een waarachtiger ‘ons’. Ook de slotzusters die ik wekelijks vrolijk les gaf, hebben nooit begrepen door welke troosteloosheid ik die maanden ben heengegaan. Het werd de hardste episode in dat conflict waarvan ik sprak, tussen ‘vormen’ die ons intermenselijk verkeer vastleggen én verraden - wat dan de kwalificatie ‘realistisch’ krijgt toe- | |
[pagina 274]
| |
bedeeld - en een, veel pijnlijker maar authentieker, afstand van geprefabriceerde vormen, teneinde een waarachtiger niveau van mede-mens-zijn op het spoor te komen. Die valse ‘objectiviteit’ had dus in dit bijzondere geval met de Kerk te maken - ik was de priester en zij (het merendeel) waren de gelovigen. Daarin lag alles vast. Alles wat voor mij vol zat met vragen, ook voor hén, maar die niemand ooit voor hen wakkerriep. Er zijn mensen die naar Latijns-Amerika emigreerden en er geen woord aan vuil maken. Ze vinden werk, stichten een gezin, en passen zich aan. Er zijn buitenlandse priesters, broeders en zusters, die conflictloos het werk doen dat van hen gevraagd wordt. En ook initiatieven nemen die bewondering verdienen. Wat zouden zij zeggen als hun gevraagd werd wat hen het meest had ‘getroffen’? Ik bedoel het niet denigrerend als ik zeg dat de meesten al in een ‘positie’ komen - de mensen verwachten niet anders, en dus ontbreekt de springstof, aan beide zijden, die tot de explosie kan leiden, het démasqué van de civilisatie waaraan wij aan allebei de kanten van de wereldzee met huid en haar vervallen zijn. Wellicht zat die springstof er bij mij, als creatieveling, al ingebouwd, maar het sociale panorama dat mij overviel - afgezien van al die historische en psychologische verklaringen die ons onmiddellijk te hulp snellen - bracht mij eenvoudigweg emotioneel in de war. Waar stond ik? Wat betekenden mijn westerse maatstaven, welke onbekende wereld ontrolde zich voor mijn ogen? Was ik zelf dan toch alleen maar een ‘categorie’, net als die anderen - priester, leek, arm en rijk, blank en zwart? Vrienden genoeg om mij af te leiden, me op te nemen in hún kring, mij te conformeren met al die onvermijdelijke posities als ‘priester’, en ‘intellectueel’, als ‘noord-europeaan’ en ‘kunstenaar’. Eén beste vriend van mij, een Spaanse jezuiet die priester-arbeider werd, zei eens: wij zijn geen priesters, wij zijn een kaste. Maar bij alle anderen heb ik mij altijd afgevraagd waarom diezelfde schok hun niet te beurt viel, waarom deze ‘culturele ontreddering’ hun blijkbaar bespaard bleef.... Als ik mij nu afvraag of deze belevenis van mij niet erg subjectief is - ik weet net zo goed als wie ook op hoe charmante manier Brasil zijn sociale tegenstellingen, en daarmee de valsheid van zijn vormelijke status quo, weet te verbloemen - dan vormt het huidige regime met zijn losbarstende terroristische methoden een teken aan de wand dat de hele bestaande situatie gewelddadig en explosief is. We moeten ons niet in het uiterlijk vergissen. Een al te lang gepoederde en opgedofte maatschappelijke onnozelheid en afzijdigheid bij de meerderheid van de Braziliaanse intelligentsia, samen met een ingevreten berusting bij de kleine man, blijken het bewuste doel geweest te zijn van een minderheid van economische en politieke macht- | |
[pagina 275]
| |
hebbers, die er nu hardvochtig voor uitkomen geen inbreuk te dulden op dat Braziliaanse sprookje. Ik ga nog verder - zie er specifieke symptomen in van die geweldige kwasi-rijpheid van een civilisatie - ónze westerse - die mensen en dingen nog slechts op het netvlies krijgt doorheen de filter van halsstarrig opgeklopt schuim. Geld, produktie, status, ideologie. D'r is mee te leven - als je in of buiten de gevangenis je gemak houdt - maar er is ook een eeuwig ‘sterven’: het afzien van de revolte dat het ook ánders kan, dat er onnoemelijk veel ‘realiteit’ verloren gaat, braak ligt onder de hardhandige of lieve uitvluchten van ons verzuim.
Marcuse beschrijft de beschaving van de hoog geïndustrialiseerde landen als de samenleving van de ‘een-dimensionale mens’. In een artikel (Streven, januari 1970) spreek jij voortdurend over de ‘twee-dimensionale samenleving’ van Brasil. Wat bedoel je daar precies mee?
Wat Marcuse analyseert is de verzwegen leegte van onze cultuur. Als filosoof schiep hij de zg. kritische theorie, die zich plaatst in het perspectief van de verwezenlijking van ‘de mens’, van de bekommernis om diens werkelijke geluk en vrijheid. Een constructieve theorie, al registreert ze uitvoerig de negatieve feiten van het cultuur-gebeuren, omdat ze aan die slechte feitelijkheid haar betere mogelijkheden voorhoudt. Met ‘één-dimensionaal’ karakteriseert Marcuse de maatschappij-structuur die aan de enkelingen voorschrijft niet alleen hoe ze hun behoeften moeten bevredigen, maar ook welke behoeften zij zullen hebben. Deze gevestigde orde lijkt in hoge mate redelijk, maar bezien vanuit het geluk en de vrijheid van de individuele mens draagt ze niet bij tot beëindiging van diens vervreemding, stempelt hem integendeel steeds meer tot ding, tot koopwaar, manipuleerbaar object. Met name richt de theorie zich op onze denkgewoonten, of die niet te veel aan dat onvrij-makende meedoen, alles maar bij het oude laten en geen verbeeldingskracht meer opbrengen voor alternatieven tot een béter menszijn. Als ik de Braziliaanse samenleving wel eens ‘twee-dimensionaal’ noemde, gebruikte ik een soortgelijke symboliek. Over ‘twee dimensies’ sprekend geef ik stilzwijgend te verstaan een ‘derde’ te ontberen. Is dit identiek met wat Marcuse bedoelt? Zeker hebben we het, globaal, over één en dezelfde cultuur. Wat mij echter bijzonderlijk in Latijns-Amerika trof, was wat ik nu met een ander woord ‘ondiepte’ noem. Dat heeft niet zozeer betrekking op die materialisering en reïficering waarover Marcuse, als wel op dat ‘sprookje’ waarover ik hierboven sprak. Als ik zou mogen zeggen dat het Noordelijk Halfrond nu bewust in zijn hemd staat, met zijn ‘ééndimensio- | |
[pagina 276]
| |
naliteit’, dan lijkt Latijns-Amerika op een poes die zich uitrekt terwijl het huis in brand staat. Het een hangt nauw met het ander samen - daarvan ben ik ontzettend overtuigd geraakt. Welke ‘diepte’ ontbeert Latijns-Amerika? Ik aarzel - want hier is een tegelijk aanstekelijk-charmant en gevaarlijk tekort - en ik reageer als Noordeuropeaan.... Ik doe niet beter dan enkele woorden aanhalen van een Poolse schrijver die in Argentinië woont: ‘Argentinië is een land van de vroegrijpe en lichte vorm; hier bemerkt men niet veel van de pijnen, nederlagen, laagheden en kwellingen die een zich slechts langzaam en met moeite realiserende vorm begeleiden. (-) Als gevolg van deze vroeg en glad rijpende vorm, deze vorm die alles lichter en soepeler maakt, heeft zich in dit land geen waardenschaal naar Europese maatstaf ontwikkeld, en dat is misschien wel wat mij in Argentinië het meest aantrekt... (-) Zij hebben de Vorm niet doorleefd, haar drama niet leren kennen. (-) Er hangt hier in de lucht iets ontwapenends - de stem van de geest is in Argentinië niet overtuigend, wat zij zelf het beste weten.... (-) Wat is Argentinië? Deeg dat nog geen koek geworden is, iets dat nog niet ten einde toe gevormd is? - Of ook een protest tegen de mechanisering van de geest, de onwillige, nonchalante geste van een mens die een al te automatische accumulatie afwijst, een al te intelligente intelligentie, een al te schone schoonheid, een al te morele moraal? -’. Zou het toch zoiets als ‘jaloersheid’ zijn van een ‘vermoeide Europeaan’? Neen, ik geloof dat ik juist genoeg verliefd ben om bezorgd te zijn dat dit ‘ongedefinieerde’ zich staalt en weerbaar wordt doordat het alle mogelijkheden en pijnen van de volwassen ernst passeert en ervaart.... Om kinderlijkheid tot iets geoorloofds te maken, om de Latijnsamerikaanse kinderlijkheid tot een superieure scheppende cultuurkracht te maken, moet men eerst.... de ‘rijpheid’ tot bankroet brengen. Hier ligt, denk ik, het raakpunt waar de crisis van de westerse cultuur en de storm die over Latijns-Amerika gaat - historisch - met elkaar te maken hebben. Want de gezamenlijke inzet wordt gevormd door ‘de mens’. Heeft die zich in het verzadigde Noordelijke Halfrond al ten dele vereenzelvigd met het eendimensionale systeem - in Latijns-Amerika zit hij weliswaar ingekapseld binnen datzelfde systeem, maar heeft zijn ware aard nog niet verdrongen, maar evenmin gestaald. In de Derde Wereld wordt beslist of de westerse cultuur nog alternatieven zal weten te honoreren, en of de reserves aan ‘kinderlijkheid’ tot een weerbare, ‘volwassen’ definitie zullen komen. Niet de gesitueerde Latijnsamerikaan is er de representant van, de nazaat van de Europese vrijbuiter die zich ontwikkelde tot de ontwerper en voorvechter van al die Zelfstandige Naamwoorden als ‘Eigendom’, ‘Recht’, | |
[pagina 277]
| |
‘Kerk’ (jaja), ‘Staat’ en ‘Vooruitgang’ - de revoluties van Latijns-Amerika waren nimmer revoluties van de armen maar van de kolonisten en hun nazaten. Noch ben ik al te optimistisch gestemd aangaande een groot deel van de huidige revolutionairen in dat continent, die een andere ideologie willen opleggen, de huidige meesters vervangen door andere; die zelden blijk geven werkelijk grondige alternatieven te bezitten ten bate van de massa, die niet vraagt om ‘weer eens andere’ suprastructuren maar om realistische infrastructuren in een wereld-van-schaarste. Zou daar dus die ‘derde dimensie’ niet op neerkomen: de door-ervaringenwijs-geworden hebbelijkheid om altijd de humbug te ontmaskeren, al die verbale pedanterie en ofwel lachwekkende ernst ofwel akelige inertie, waar altijd ‘de mens’ in gedegradeerd wordt, tussen tandraderen verdwijnt, op onmogelijke tenen moet staan of als marginaal wordt afgeschreven?
Als je dat zo ziet, welk alternatief zie je dan voor die bedreigde Latijnsamerikaanse samenleving?
De vraag naar een alternatief heeft dus niet langer betrekking op Latijns- Amerika alléén. Ten goede of ten kwade, ons beider lot is verbonden. Maar toen ik zojuist gewaagde van ‘kinderlijkheid’, leek ik toch wel op een goed zijspoor beland te zijn, om nog pleitbezorger te zijn van zogenaamde realistische alternatieven. De vraag is nu maar tot op welke diepte iemand ‘alternatieven’ zoekt. Ik kan dan alleen maar een beroep doen op ervaringen, op diepte-ervaringen die je afdoende wakkerschudden om allereerst een grondig onderzoek te doen. Welk mechanisme - vraag je je dan af - houdt die kloof in stand tussen het geldende maatschappelijke systeem - Europa en de U.S.A. incluis - en de meerderheid die er niet door omvat wordt? Ik ga op onderzoek naar die westerse modellen die aan de Derde Wereld worden opgedrongen - modellen van onderwijs, van economische opbouw, van prioriteiten in het algemeen in de maatschappelijke opbouw - met hun inherente dwangmatigheid de meerderheid steeds meer uit te sluiten. Wat de rijke landen doen tegenover de arme, zet een bepaalde elite in Latijns-Amerika - onder welke druk precies van buiten? - voort tegenover de massa aldaar. Alsmaar méér gespecialiseerde bovenbouw, elitevorming, oogverblindende suprastructuren (Brasilia, enorme Faculteitspaleizen, stadtheaters - zonder toneel -, onderwijs-systemen en nog eens verbeterde onderwijs-systemen, bureaucratische rompslomp). Om het éigenlijke alternatief op het spoor te komen, is voor een ‘hypergeciviliseerde mens’ een werkelijke ‘salto mentale’ nodig. Al kunnen zekere hippies ons wat op weg helpen. Ik ben er stellig van overtuigd geraakt dat | |
[pagina 278]
| |
het falen en het onbehagen van onze civilisatie gelokaliseerd moeten worden niét in de ‘ontwikkeling’ zélf maar in het feit dat een groot deel het niet haalt, en wij daar niet over in zitten. Dat komt menigeen als een ‘kwestie van tijd’ voor - doch reeds komen indigestie en frustratie de droom verstoren. Een steeds groter percentage haalt het niet, blijft achter, ja in het Noordelijk Halfrond zijn groeiende aantallen die niet mee wíllen, dat wil zeggen: ertoe gekomen zijn allerlei ‘weldaden’ van onze produktie- en consumptie-dwingelandij niet wensen te betalen met bevoogding, verdraaiing van de waarheid, vervalsing van levenswaarden, indoctrinatie met de normen van de heersende eliten (cfr. Illich, in Streven, juli en oktober 1970). Wat Zuid-Amerika zelf betreft, zie ik dus twee lichtende bakens: maatschappelijke modellen zullen - ook vanuit het investerende Westen - afgestemd moeten worden op een samenleving-van-schaarste, dus op distributie in de breedte; omwille van het welzijn van die doorsnee Latijnsamerikaanse mens, de ‘reserves’ aan onverwoestbare eenvoud en onbedorvenheid die hij vertegenwoordigt.
Wat zijn je verwachtingen van de Kerk in Latijns Amerika omtrent dat bevrijdingsproces waarover ook de bisschoppelijke documenten van Medelijn hebben gesproken?
De verwachtingen ten aanzien van ‘de Kerk’ zijn in abstracto altijd hoog gespannen. Maar wat is ‘de Kerk’? Wat is de Kerk in een volk dat grotendeels met de devoties en routines van een soort staatsgodsdienst opgroeide, dat volkskatholicisme waar je niet warm of koud van wordt, dat er nu eenmaal bij hoort? Door de schokkende omstandigheden gealarmeerd, hebben de gezamenlijke katholieke bisschoppen nu ettelijke malen stelling genomen. Dat is natuurlijk belangrijk. Maar - vraag ik - waar staat de hiërarchie? Niet minder dan de Staat dreigt de Kerk, bij monde van de hiërarchie, grote plechtige woorden als etiketten op de werkelijkheid te plakken. De werkelijkheid van een christelijke ethiek ligt in Latijns-Amerika, al héét het dan globaal katholiek, wel even anders. De hiërarchische Kerk heeft nooit veel moeite gehad om verbaal dat wat er aan christelijke weerbaarheid en mensenliefde bestáát, met de Utopie ervan te vereenzelvigen. Net als de Politiek en de Staat, heeft de Kerk ‘de realiteit van het ideële’, zoals Paul Ricoeur het uitdrukt. Zodoende hebben van hun kant de politieke en economische oligarchen dan ook met die ‘macht’ van de Kerk te maken. Dat is weliswaar geen waardeloze factor, maar zij vormt ook bepaald nog geen spreekbuis van een werkelijke christelijke elite aan de basis, ja heeft het gevaar in zich datgene grondig te vervalsen waar het bij het ‘volk Gods’ nu juist om gaat. Niet de woorden van de | |
[pagina 279]
| |
hiërarchie, maar de daden van individuele en saamhorige christenen zijn bij machte de samenleving te transformeren. Ik houd het ervoor dat de actuele crisis ook de rekening is die de Kerk(en) gepresenteerd krijgen voor die grotendeels ‘plechtige’, sentimentele en individualistische volksgodsdienst - ze is zelfs niet typisch Latijnsamerikaans. Natuurlijk, er zijn door religieuzen talrijke scholen, colleges, hospitalen en klinieken in het leven geroepen, maar waarom heeft het ‘systeem’ vrijwel verhinderd dat zich ook iets van ‘benauwenis’ kon vertolken, van ‘ontreddering’ over de falende sociale constellatie...? Het is het werk van individuele durvers en profeten, van kleine eliten, ‘abrahamietische minderheden’ om met Helder Cámara te spreken - voor wie de geestkracht van het - namelijke of anonieme - Christusgeloof alles te maken heeft met het feitelijk lot van de medemens en met de krachten die het samenleven beheersen. De stoot die hoop wettigt is gegeven, niet in het minst het martelaarschap van wie door het regiem worden vervolgd. Naast Che Guevara en Marighela stond Camilo Torres. Eenzame representanten van wat een Kerk móest bezielen, die zich nu, veruit onvoorbereid, voor beslissende realistische keuzen geplaatst ziet.
Ben je pessimistisch tegenover de officiële Kerk?
De term ‘officiële Kerk’ schrap ik dus liever uit mijn vocabulair. Er bestaat alleen maar minder of méér Kerk - die van grote woorden en plechtigheden en economische compromissen of die van ethische verantwoordelijkheid en van evangelische eerlijkheid. De ideale of een ‘officiële’ Kerk bestaat niet - de kerk moet altijd gemaakt worden, moet telkens ‘gebeuren’.
Terug in Holland kreeg je in Amsterdam zeer snel aansluiting bij kritische bewegingen. Denk je dat je ervaring in Brasil van belang is geweest om de situatie van je eigen land met nieuwe ogen te zien?
Ja, de ‘culturele ontreddering’ die Brasil mij bezorgde was toch eigenlijk het motief om terug te keren naar Noord-Europa. Althans voorlopig. Ik voelde de behoefte groeien om terug te keren als een vis in zijn water, of liever naar mijn bakermat, maar niet dan om, hoe dan ook, die westerse maatschappij ‘tot rede te brengen’. Geen wonder dat kritische bewegingen direct mijn belangstelling hadden. Provocerende jongeren hebben plaats gemaakt voor groepen die de maatschappij kritiseren door er utopische alternatieven tegenover te plaatsen. De situatie in Nederland is beter dan in menig ander land ter wereld - maar toch roert zich de onrust om de verstarring die een bureaucratische | |
[pagina 280]
| |
welvaartsstaat immobiliseert. En om de nieuwe bijprodukten die ze oplevert: vervuiling van de atmosfeer, opgeschroefdheid van de behoeften, vervreemding tussen mens en mens, tussen mens en natuur. De één-dimensionale maatschappij! Daarin loop ik rond, met heimwee naar Brasil, gedoemd om voortaan in twee continenten tegelijk te leven. Of beter: ergens geestelijk in het niemandsland van een civilisatie die ‘in mij is uitgekleed’. Want bij alles wat ik geschreven heb, moet ik nog bekennen dat het ‘zien met andere ogen’ een mens met eeuwige onrust stempelt. Ik weet van het gewetensonderzoek dat onze hele onredelijke civilisatie is opgelegd, van die ‘kwasi-rijpheid’ waar het Westen van druipt, van het ‘sterven’ daar waar wordt afgezien van de revolte tegen onze normen-van-leven. Ik doe een beroep op onze verbeeldingskracht, ook bij anderen, om me heen het onbehagen bespeurend tegen onze gesloten gezichtseinder. Ik zal daarmee bezig moeten blijven - ervan getuigend langs welke weg dan ook - met die ‘diepte-ervaring’ - dat ik allerlei realistische en idealistische standpunten achter mij gelaten heb en alleen nog kiezen kan voor de weigering te negeren dat ik me door onze culturele verworvenheden gedegradeerd voel, vertekend en verlamd, omdat ik er niet voor uit kan komen dat ik hopeloos on-af ben, wezenlijk on-rijp, nog helemaal niet klaar met een realiteit, met mensen en situaties die mijn cultuur als ‘marginaal’ afdoet. Ja, ik ben verliefd op die on-rijpheid, die mijn verbeeldingskracht prikkelt - Brasil met zijn on-rijpheid heeft mij geleerd te weigeren de pretentie aan te nemen alsof ik met de inherente onredelijkheid van onze cultuur een compromis gesloten of er een puntje aan gezogen heb. Integendeel, ik ben zuinig geworden op mijn dromen, gierig op de mogelijkheid een ‘onwillig kind’ te blijven.
De huidige terminologie van ontwikkelde en onder-ontwikkelde landen dient soms alleen maar om een situatie van afhankelijkheid en uitbuiting te dekken. Vind je dat de huidige toenemende kritische groeperingen ook oog hebben voor die werkelijkheid?
Er is toenemende kritiek op die terminologie en op de koehandel die met die mooie vlag wordt gedekt (we hebben dat kortgeleden gezien op het FAO-congres alhier). Maar alleen wie ter plaatse emotioneel heeft ondergaan wat er schort, begrijpt hoe diep wij moeten boren om de constructiefout te zien. Ik herhaal wat ik al zei, dat de mondiale dimensie in haar concreetheid meer en meer voor de draad moet komen, een verruimd humaan blikveld van ons bezit moet nemen - willen onze eigen maatschappijkritiek en cultureel onbehagen niet uit het oog verliezen wat op het spel staat: niet | |
[pagina 281]
| |
alleen onze eigen consumptie-indigestie maar ook en vooral al die mensen die nog aan geen minimum toe zijn. Ik kan niet zeggen dat die dimensie en dat blikveld direct actief zijn in de opvallendste kritische groeperingen. Maar dat hoeft niet altijd samen te vallen. Zonder twijfel zijn er verscheidene actie-kernen en bewegingen die zich met name roeren op het gebied van de internationale verhoudingen. Doch het wezenlijke houdt de geesten bezig - overal waar politieke gelijkhebberij het spel niet komt vervalsen.
En de kerken?
Dat geldt in gelijke mate voor de Kerken. Ook Kerken lijden aan politieke en partijvorming. Als ik Helder Camara nazeg dat ‘de Kerken niet te veel naar binnen maar meer naar buiten moeten kijken’, dan bedoel ik daar beslist niet mee dat de zogenaamde Wereldkerk centralistisch en uniform in de pas moet blijven! Alsof hervormingen zouden moeten worden ‘geremd’ omdat men ‘elders nog zo ver niet is’. Met ‘ad extra’ heb ik een oer-bijbelse categorie op het oog: de verantwoordelijkheid, het zich-uitgedaagd-weten voor de mensensituatie in de hele wereld.
In het communistisch manifest lezen we: proletariërs van de wereld, verenigt u! Nu hoor ik in Nederland een ander parool: kritische mensen van de wereld, verenigt u! Vind je inderdaad dat de Europese groeperingen en de bevrijdingsbewegingen in Latijns-Amerika voor één en dezelfde utopie vechten?
Historische kritische bewegingen hebben steeds meer met elkaar te maken. In het voorgaande ben ik daar speciaal op ingegaan. Wat ‘utopie’ betreft, over dat begrip bestaat nog altijd misverstand. Letterlijk betekent het iets ‘dat geen plaats heeft’, hetgeen menigeen doet besluiten dat het dus onmogelijk is en een nutteloos droombeeld. In de huidige cultuurfilosofie en kritische theorie heeft de term evenwel een zeer geladen en constructieve betekenis. Tegenover het ‘redeloze brok onvrijheid’ van ons conventionele leefpatroon, wil de Utopie het alternatief samenvatten van een ‘betere vorm van mens-zijn’. Of in allerlei kritische bewegingen een werkelijk constructieve Utopie vóórgaat, en niet een alternatieve vervalsing of een kwalijke ideologie - hangt dat uiteindelijk niet af van de mate waarin werkelijk diepgaande ervaringen mensen ten deel vallen? Ervaringen die dan uitmonden in stellingnamen en keuzen die onmiskenbaar een menselijke Utopie naderbij brengen. Kritische mensen zijn mensen die zélf door schabionen en cliché's zijn heengevallen - en een glimp van een ánder panorama hebben opgevangen, het vooruitzicht van een nieuwe onbekende poëzie. | |
[pagina 282]
| |
Er is iets aan de hand met onze welvaart, zeggen steeds meer mensen. Artsen en psychologen, maar ook economen en sociologen beginnen verklaringen af te leggen en vragen te stellen. Kort samengevat komen die hierop neer: er vertoont zich steeds duidelijker een onaangepastheid tussen de geëmancipeerdheid en mondigheid welke voortvloeien uit de toenemende welvaart, en de autoritaire en persoonnivellerende structuren en relaties van de andere kant, waarop diezelfde welvaart gebaseerd is. Een vicieuze cirkel? De mens gaat in oppositie of legt het psychisch af tegen die structuren ofwel hij offert als robot zijn vrijheid op. In het geding is kennelijk de kwaliteit van de welvaart of anders gezegd: de kwestie draait om de gezamenlijke overeenstemming waartoe we al of niet geraken over wat de wenselijke verhouding is tussen vrijheid en onvrijheid, tussen de arbeidscondities en de componenten van menselijk welzijn. Vragen van arbeidsethos hangen onmiddellijk samen met vragen van welzijnsethos. En die laatste kunnen niet worden gesteld zonder vragen aan te roeren die betrekking hebben op de keuzen die de mens doet en te doen heeft om het bestaan zijn allerlaatste zingeving te ontlokken. Dat lijkt althans de enig denkbare uitweg uit die onaangepastheid die iets van een vicieuze cirkel wegheeft. Als men daarover nadenkt, dan wordt een hoopvol uitzicht meer dan eens doorkruist door de indruk dat de geest van onze tijd weinig ingesteld is op en bijdraagt tot het besef dat deze keuzen de kostbaarste substantie vormen van welke civilisatie dan ook. Het onmeetbare merg der cultuur staat niet hoog genoteerd in een tijdperk van meten. Zelfs emancipatie en mondigheid immers kunnen, bij wat grondiger analyse, manipulerende energieën blijken te zijn, die de mens toch weer verwijderen en afhouden van dat soort van ‘afstandelijkheid’ dat voorwaarde is voor de eigenlijke menselijke zelfrealisatie. De uiteindelijke menselijke keuze die in het geding is, onttrekt zich definitief aan welke wetmatigheden dan ook van het maatschappelijke evenwicht, maar vormt er niettemin de diepste dynamiek en zin van. Het bevorderen van de geestelijke gezondheid van de samenleving - zo moeten wij wel concluderen - heeft ten diepste van doen met het scheppen en vermeerderen van de condities opdat de mens niet slechts vrij zij maar gestimuleerd wordt tot keuze. Het komt kortom neer op het creëren van genoegzame ruimte voor de ontwikkeling van het bewustzijn, de door herhaling of schoksgewijze toeneming van wat we zouden moeten noemen: de waarlijk menselijke verwerkelijking van de bestaanswerkelijkheid. Dat is een werk namelijk van interpretaties en keuzen. En dat is cultuur. |
|