Streven. Jaargang 24
(1970-1971)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 244]
| |
Er komt nooit democratie zonder autonome informatie
| |
[pagina 245]
| |
heid, enz.) dienen het openbaar belang. Dus moet de BRT de regering (de vakbonden, het VBN enz.) dienen’. Dát wordt dan het criterium van de objectiviteit. Wat ‘Mijnwerkersmacht’ bijvoorbeeld zegt en doet, wordt getoetst aan de ‘waarheid’. De waarheid is het algemeen belang en daarvoor zorgen zij die verantwoordelijkheid dragen. Alles wordt aan die objectieve, voorafgegeven waarheid getoetst, van daaruit wordt geoordeeld en veroordeeld. Een principiële discussie wordt aldus onmogelijk. In de plaats daarvan worden de personen in kwestie verdacht gemaakt: slechte mensen kunnen geen goede ideeën hebben, er wordt niet gezegd wat zij met een ‘permanente revolutie’ bedoelen, er wordt gesuggereerd dat zij worden ‘betaald’. Het resultaat is dat wij op sommige terreinen ofwel geen, ofwel een duidelijk gerichte informatie krijgen. En dat is ons hoofdprobleem: de slechte kwaliteit van onze kranten en het BRT-nieuws. De nieuwsmedia worden beheerst door groepen en mensen die een machtspositie hebben in de samenleving en dus bepaalde belangen moeten verdedigen. Zo worden onze nieuwsmedia eerder propaganda- dan informatie-instrumenten. Terwijl de fundamentele vraag steeds blijft: wordt de mens volledig voorwerp van macht of behoudt hij een kans op zelfbepaling via autonome informatiemedia? | |
Een visie op de mens is het uitgangspuntHet laatste criterium in de discussie over informatie is een evolutieve visie op mens en samenleving waarin een volheid van bewustzijn, weten-schap en zelfbepaling als het uiteindelijke doel wordt gesteld. Deze algemene visie houdt in verband met de informatie concrete normen in: 1. Ieder mens heeft het recht te weten. Niets van wat op hem betrekking heeft en zijn bewustzijn kan verdiepen, zijn weten-schap kan vermeerderen, mag hem worden onthouden. 2. Ieder mens heeft het recht te zoeken. Zijn einddoel en de weg ernaartoe moet hij zelf formuleren. Hij kent de hele waarheid niet. Deze is hem niet vooraf gegeven, maar moet door allen samen worden opgebouwd en tot persoonlijk inzicht verwerkt. Daaruit volgt dat de ene mens de ander niet met zijn waarheid kan bevoogden. Niemand heeft het recht de ander een bepaald denkschema op te leggen, niemand mag de ander beletten kritisch te staan tegenover om het even welke idee, waarheid of instelling, niemand heeft het recht uit te maken met welke ideeën de ander al dan niet kennis mag maken, of wat goed voor hem is. Kwalitatief moet de informatie van die aard zijn, dat ze leidt tot opbouw van waarheid. | |
[pagina 246]
| |
3. De kennisname van feiten en ideeën heeft niet alleen tot doel een groter inzicht te verwerven, maar evenzeer de mens in staat te stellen zichzelf te bepalen en in sociaal verband over zijn samenleving te beslissen. Elke informatie moet er bijgevolg op gericht zijn de deelname aan de besluitvorming voor te bereiden en effectief te maken. | |
Kansen voor deze visieIn de geïndustrialiseerde maatschappij met haar wetmatige verplichting van voortdurende economische groei worden de kansen om deze mensvisie te realiseren, steeds kleiner. 1. De wetenschappelijke en technische ontwikkeling brengt een enorme groei mee van de hoeveelheid te verwerken gegevens. Dit leidt tot een steeds grotere opdeling in deelaspecten en een zich steeds toespitsende specialisatie. In vele gevallen kan alleen de specialist zelf nog informatie geven over wat hij juist doet en waar het naartoe kan leiden. Dit geeft hem een ongemene macht. Uiteindelijk is hij het die beslist of hij de oriëntering van zijn wetenschap en de mogelijkheid om ze in een algemene evolutie in te passen, al dan niet naar de anderen toe zal spelen. Dit stelt het probleem van de technocratie: de machtspositie verworven door de deelspecialist, waarbij de anderen afhankelijk worden van zijn wil om te communiceren en zijn capaciteit om het algemeen belang te zien. 2. De industriële wereld wordt gekenmerkt door steeds toenemende interacties en onderlinge afhankelijkheid. De internationalisering van de industrie maakt ons afhankelijk van beslissingscentra waar we weinig of geen greep op hebben. De nationale politiek dreigt zich daarop af te stemmen in plaats van omgekeerd. De verplichting tot economische groei maakt het noodzakelijk de verschillende inspanningen steeds meer op elkaar te doen inspelen. Dit vereist een sterker regelend optreden van bovenuit, wat onvermijdelijk leidt tot een versterken van de piramidale structuur. Er is een voortdurende machtsconcentratie in een dubbele zin: een ‘opeenhoping’ van machtsterreinen, een steeds kleinere kring van machthebbers. Van de overheid wordt verwacht dat ze de regelende rol mee gaat spelen: subsidiëren, indicaties geven, als scheidsrechter optreden, de belangengroepen bij elkaar brengen bij het verdelen van de welvaart, erover waken dat geen enkele groep zodanig achterblijft, dat zij storend kan werken in het geheel. Om alles te doen verlopen volgens regeling en berekening, moet de mens ‘onderaan’ in het schema worden ingepast. Zijn arbeidsmogelijkheden worden gedetermineerd, zijn werk- en vakantietijd nauwkeurig vastgelegd, zijn behoeften georiënteerd naar een bepaalde produktie. Hij wordt in een | |
[pagina 247]
| |
bepaald leefpatroon geduwd. In zijn leven wordt steeds meer ingegrepen. Hij wordt mee ‘geregeld’. 3. In deze hele evolutie ontstaat een steeds bredere kloof tussen enerzijds een geconcentreerde machtselite, een oligarchie van technocraten en informatiebezitters, anderzijds de mens onderaan, die steeds meer, in heel zijn leven, voorwerp wordt van macht. De machtsverhoudingen worden aldus helemaal verschoven. Theoretisch zijn al onze structuren democratisch, van de staat tot de naamloze vennootschap, en worden zij gekenmerkt door een onderscheid tussen de beslissende en de uitvoerende macht, waarbij het essentieel is dat de ene beslist wat de andere moet uitvoeren. In de feitelijke situatie echter is de positie van de uitvoerende macht zodanig versterkt, dat zij het eigenlijk is die de beslissingen neemt. Zij beslist waarover de beslissende macht mag beslissen. De theoretisch beslissende macht oefent hoogstens nog een controlefunctie uit met een zeker vetorecht. De sleutel in deze krachtenverhouding is, dat het de beslissende macht is die beschikt over de informatie, en zij beslist of ze die informatie al dan niet aan de anderen doorgeeft.
Vanuit die evolutie is het te verwachten dat de machtsstructuur gekenmerkt zal worden door een steeds sterkere neiging tot verzwakking van de democratie. In deze lijn kan de democratisering in ieder geval niet uitgaan van de machtsstructuur. De mensvisie die wij voorop stelden en de evolutie van de maatschappij manifesteren zich als tegenstrijdig met elkaar. In plaats van meer zelfbepalend te kunnen optreden, wordt de mens meer en meer bepaald, steeds meer afhankelijk van machthebbers voor de ontplooiing van zijn eigen menszijn. Tegenover die negatieve conclusie moeten we de vraag stellen: hoe kan de voorop gestelde mensvisie dan wel worden gerealiseerd? | |
De hulprelatie als uitgangspunt voor een alternatiefBepaalde elementen in de geschetste situatie zijn onomkeerbaar: o.a. de groeiende techniciteit, de specialisatie, de complexiteit, de interactie en misschien ook de verschuiving van macht. Waar het in onze mensvisie op aankomt, is dat iedereen de kans krijgt te weten wat er zich afspeelt, zich een oordeel te vormen over de oriëntatie van het geheel - waar dat naartoe gaat en welke de te verwachten gevolgen zijn - zodat hij de algemene oriëntatie in de hand kan houden. Het resultaat moet zijn dat hij geen mens is in functie van een evolutie die hem wordt opgedrongen, maar dat hij zelf die evolutie bepaalt, samen met de anderen. Het voorwerp van de democratische medebeslissing is niet de technische | |
[pagina 248]
| |
uitvoering, maar wel het formuleren van de waarden die men wil realiseren en de keuze van de rangorde van verwezenlijking volgens de beschikbare middelen. De basisvoorwaarde voor een reële democratie is de controle zowel op de woordvoerders bij het nemen van de beslissingen als op de uitvoerders ervan. Hiermee is het wezen zelf van de machtsrelatie in strijd. De machthebber wil het gedrag van de anderen aanpassen in functie van zijn doelstelling, en zal onvermijdelijk geneigd zijn het impact van de anderen op zijn inzichten te verminderen. Wil men daarentegen ieder doen weten, zoeken en beslissen, juist om hem greep te geven op het evolutieproces, dan kan dit slechts gerealiseerd worden door zich uitdrukkelijk op het standpunt van ‘de ander’ te plaatsen. Er is een fundamenteel andere relatie vereist dan die van de machthebber: een hulprelatie, die tot doel heeft de ander te stimuleren tot zelfbepaling in sociaal verband. Toegepast op de informatie betekent dit, dat deze slechts werkelijk haar taak kan vervullen wanneer zij in een andere relatie staat tegenover lezer, kijker, luisteraar, dan die van de macht- of belanghebbende. Zij heeft een strikt eigen wetmatigheid die uitgaat van de mens tot wie men zich richt en niet van het belang van wie de informatie geeft. | |
Alleen een volledige ‘spiegelstructuur’ is efficiëntOm de mens zelfbepalend te maken tegenover de huidige afzwakkingstendens van de democratie, volstaat het niet dat een aantal mensen zich individueel daarvoor inspant of dat kleine groepjes naast elkaar werken in een ‘zuivere’ helpende relatie. Een efficiënte ontvoogding kan pas bereikt worden wanneer in de hulprelatie hetzelfde terrein wordt bestreken als in de machtsrelatie, wanneer een beroep gedaan kan worden op voldoende gespecialiseerde kennis om de betekenis van het werk van de specialist te begrijpen, wanneer de bevolking werkelijk wordt opgeleid om deel te nemen aan de opbouw van de samenlevingGa naar voetnoot1. Dit veronderstelt een coherent, planmatig en autonoom werkend geheel met een eigen structuur tegenover die van de macht, waarvan zij de ‘spiegel’ vormt. Onderwijs, permanente vorming, pers, radio, tv, samenlevingsopbouw, moeten een autonome spiegelstructuur vormen tegenover de zuil van de macht. Wezenlijk daarbij is, dat elk deel van deze spiegelstructuur onttrokken wordt aan bevoogding van de machtsstructuur, zelfstandig kan werken, en zelf in haar eigen werking de democratie waar maakt. Het onderwijs bij- | |
[pagina 249]
| |
voorbeeld moet niet alleen de specialisten en technici leveren voor de huidige maatschappij, maar ook die maatschappij zelf kritisch benaderen en de studenten bekwaam maken om alternatieven te formuleren. Dit is slechts mogelijk wanneer de oriëntatie van het onderwijs niet van boven af wordt vastgelegd door de politieke en kerkelijke overheid, maar van onderuit kan groeien in een structuur waarin leerkrachten, ouders, leerlingen, pedagogen en zo meer creatief kunnen optreden. Een samenleving die het met de democratie werkelijk meent, moet haar eigen critici vrij maken, ‘haar eigen revolutionairen betalen’. De kritische en opbouwende functie mag zelf niet bevoogd worden om ontvoogdend te kunnen werken. Zonder stelselmatige en planmatige uitbouw van de spiegelstructuur is in de maatschappij van vandaag met haar tendens tot machtsconcentratie geen democratie meer mogelijk. | |
Situering van de Vlaamse PersBij het informeren kunnen vier stadia worden onderscheiden: het meedelen van feiten en ideeën; de duiding, die feiten en ideeën in hun context plaatst; het ‘opiniëren’, dat een bepaald inzicht in de betekenis van het nieuws voorstelt; en tenslotte het bevorderen van een publieke discussie als voorbereiding op de besluitvorming. Hoe komt deze informatie tot uiting in de Vlaamse pers? Is de hulprelatie hierin aanwezig? 1. Als feiten en ideeën bekend gemaakt worden, moet dat volledig gebeuren. De mens heeft het recht te weten. Het is echter niet mogelijk alle nieuws te geven. Daarvoor is het te omvangrijk. Er moet dus een keuze worden gedaan. Volgens welk criterium? Het oordeel van de journalist over wat belangrijk is en wat niet, steunt onvermijdelijk op zijn eigen opinie daaromtrent. Hij is onvermijdelijk subjectief. Waar het op aankomt, is dat de journalist voortdurend zichzelf controleert en gecontroleerd wordt, uitsluitend vanuit het criterium van de hulprelatie: wat is voor de anderen belangrijk om te weten? Gebeurt de keuze vanuit het criterium van de macht, dan is er geen echte informatie meer. De enige vraag is dan: wat duldt de machthebber dat de anderen weten over ‘zijn’ problemen, over zijn instelling, organisatie, structuur, enz.? Welnu, een eerste constatering is dat praktisch alle Belgische kranten (welke niet?) gebonden zijn aan een partij, een syndicale organisatie, een structuur, een godsdienst. Een zuiver winstgevende onderneming, los van elk partij- of ideologisch belang, kan overigens hetzelfde gevolg hebben: die kan het nieuws selecteren dat winst opbrengt. Dit leidt tot de situatie dat de Vlaamse kranten het nieuws kiezen vanuit hun belang of dat van hun partij, vakbond, enz., met als gevolg dat wie de kans wil gaaf houden | |
[pagina 250]
| |
goed geïnformeerd te zijn, verplicht is verschillende kranten te lezen, waaronder minstens één buitenlandse. Bovendien zijn kranten afhankelijk van de publiciteit. In 1966 ontvingen in België 9 krantenondernemingen 55 tot 75% van hun inkomsten uit de publiciteit, 9 andere 45% tot 55% en 6 25 tot 45%. Sedertdien zijn er belangrijke groepsvormingen geweest voor het verwerven en verspreiden van publiciteit. Het lijkt ons volkomen onwaar, dat de publiciteit geen of weinig invloed heeft op de informatiemedia. Via de publiciteit dienen de kranten, die zelf tot de gevestigde machten behoren, op hun beurt de economische en financiële macht. De hulprelatie, als daaraan al gedacht wordt, wordt afhankelijk van de machtsrelatie. Misschien kan een krant in een bepaald conflict nog wel één onderneming bekritiseren; de financiële macht zal er overigens zelf wel op letten niet al te opvallend repressief op te treden. Maar het is uitgesloten, dat onze kranten een fundamentele kritische functie vervullen tegenover het gehele sociaal-economische systeem. In de huidige situatie betekent dit zelfmoord voor om het even welke krant. De BRT als openbare dienst zou een werkelijk alternatief kunnen vormen tegenover de kranten. Indien in radio en televisie de keuze van het nieuws gebeurde vanuit de hulprelatie, dan zou de nieuwsselectie vanuit het eigen belang bij de kranten misschien het tegenovergestelde effect bereiken dan wordt bedoeld. Een goede BRT-nieuwsdienst is dus van primordiaal belang. Vanuit de gevestigde belangen wordt voortdurend beklemtoond dat de BRT-journalisten ‘objectief’ moeten zijn. Met ‘objectief’ wordt echter ‘neutraal’ bedoeld. Wat dit betekent, kan wellicht geïllustreerd worden door een citaat uit een toespraak van de voorzitter van het ACV: ‘We begrijpen niet, dat men in het grote voorlichtingsmedium dat de televisie is, steeds maar aan negatieve voorlichting doet en op deze wijze de openbare opinie verkeerd voorlicht. Er mogen honderdduizenden arbeiders trouw hun dagelijkse taak vervullen. Niemand spreekt daarover. Maar het is voldoende dat er ergens dertig herrie schoppen, of de televisie is er als de kippen bij’. Volgens deze redenering moet het nieuws een weergave zijn van het meest representatieve in de samenleving. Aangezien nieuws bijna altijd bestaat uit unieke feiten en een vernieuwing steeds begint bij een kleine, niet representatieve groep, zou het nieuws in principe niet tot het nieuws behoren. De grondidee is hier in feite, dat zij die de verantwoordelijkheid dragen over de maatschappelijke organisatie, willen oordelen welke vernieuwing strookt met wat volgens hun mening het openbaar belang is. Dit is in strijd met de visie op de mens die we als uitgangspunt stelden. | |
[pagina 251]
| |
2. De duiding van feiten en ideeën vormt de rechtstreekse voorbereiding tot het verwerven van inzicht. Welnu, in de Vlaamse kranten wordt inzake binnenlands nieuws bijna nooit aan duiding gedaan. Voor het buitenlands nieuws is de situatie beter, omdat artikelen van gerenommeerde buitenlandse kranten worden overgenomen of een basis kunnen vormen voor de eigen redacteur. Een van de voornaamste oorzaken van dit tekort is dat duiden een grondige en gespecialiseerde kennis veronderstelt. De meeste Vlaamse kranten beschikken echter over te weinig mogelijkheden om voldoende journalisten te kunnen betalen. In de meeste redacties moeten de journalisten een gamma aan nieuwsterreinen bestrijken, wat specialisatie onmogelijk maakt. Het gevolg daarvan is een kettingreactie: de politieke berichtgeving b.v. beperkt zich tot de opsomming van feiten, de lezers begrijpen er niets van, interesseren er zich niet meer voor, worden ‘apatische staatsburgers’; dit leidt tot ongecontroleerde machtsconcentratie en verzwakking van de democratie. In de televisie is een duiding gekoppeld aan het nieuws praktisch afwezig. Wel hebben we vroeger enkele merkwaardige enquêtes kunnen zien, maar de betrokken journalisten zijn van het scherm verdwenen. In de radio kennen we het voorzichtige, maar toch degelijke magazine ‘Actueel’. De BRT wordt beheerd door een raad die samengesteld wordt door de drie traditionele politieke partijen. De nieuwsdiensten zijn rechtstreeks afhankelijk van deze raad van beheer, en dus indirect van CVP, BSP en PVV. Deze raad van beheer voelt er niets voor, de BRT-journalisten autonoom aan duiding van het nieuws te laten doen. Een duiding onder controle van de politieke partijen kan natuurlijk niet. Dus dan maar geen uitdrukkelijke duiding, of zo weinig mogelijk. Kenmerkend voor de situatie van de BRT-journalist is trouwens het feit dat hij onderworpen is aan zelfcensuur. Dat betekent: als hij een ‘heet hangijzer’, iets wat een gevestigde macht niet aanstaat, aanpakt, krijgt hij last: een telefoontje van een minister, een campagne tegen hem in de krant, belediging in het publiek door een overheidspersoon.... Wil je je als BRT-journalist beijveren voor de hulprelatie, dan moet je veel moed hebben en mag je carrière niet je eerste zorg zijn. 3. Inzake opiniëring hebben we in de Belgische kranten op het eerste gezicht niet te klagen: opiniëring is hun bestaansreden. De vraag is echter of die opiniëring uitgaat van de hulprelatie. Gebonden aan een bepaald belang, verdedigen onze kranten bij hun opiniering een bepaald standpunt. Dit is een vorm van propaganda. Uitgaande van een veronderstelde vooraf gegeven waarheid, toetsen zij het nieuws aan die waarheid en trachten zij anderen te overtuigen hun denk- en gedragspatroon te conformeren aan die waarheid. Dat is hun volste recht. Alleen | |
[pagina 252]
| |
behoort dit niet tot de informatie zoals wij deze omschreven. Opiniëring steunt hier op een machtsrelatie. Opiniëren vanuit de hulprelatie veronderstelt twee dingen. In de eerste plaats dat degene die opinieert zelf zoekende is, kritisch staat ten opzichte van zijn eigen overtuiging, er zich bewust van blijft dat hij slechts een gedeelte van de waarheid weet te achterhalen, dat andere aspecten van de waarheid misschien bij anderen te vinden zijn met wie hij het niet eens is, dat hij bijgevolg moet blíjven luisteren, zoeken. En ten tweede moet hij bij het opiniëren aanduiden waarop hij zijn overtuiging steunt, en zijn redenering zo opbouwen dat ze gevolgd en gecontroleerd kan worden. Dit soort opiniëring is in de Belgische pers heel zeldzaam. In de BRT bestaat helemaal geen opiniëring (de gastprogramma's moeten als propaganda worden beschouwd). De BRT-journalist moet ‘objectief’ zijn, en opiniëren is subjectief. De enige formule is dus, anderen laten opiniëren. In de RTB kennen we het uitstekende programma ‘Face à la presse’. Bij de BRT zoekt men zijn heil in debatten, waarvan men toch moeilijk kan zeggen dat ze volledig aan de opzet beantwoorden. Het verplichte keurslijf van de ‘neutraliteit’ belet de BRT-nieuwsdiensten werkelijk hun rol te vervullen. In feite wordt hun verboden zich op het standpunt van de hulprelatie te stellen. De oorzaak ligt in de structuur: ze zijn onderworpen aan gevestigde belangen, die er belang bij hebben dat de BRT niet echt belangrijk wordt. Slagen onze informatiemedia erin een publieke discussie op gang te brengen? Men legt het erop aan dat de BRT dit juist niet zou doen. Geen enkele gevestigde macht heeft er bezwaar tegen dat de BRT een debat doet ontstaan zolang het maar niet over haarzelf gaat. Kranten zouden eventueel een publieke discussie op gang kunnen brengen, maar hoeveel mensen lezen meer dan één krant, en kennen dus meer dan één standpunt? Hier stelt zich het probleem van publiciteit en fusies. De publiciteit is natuurlijk vooral geïnteresseerd in de kranten met de grootste oplage: het zijn dus de sterkste kranten, landelijk en regionaal, die de grootste inkomsten krijgen uit reclame en advertentie, die daardoor ook het meest kunnen investeren in infrastructuur en hun journalisten het best kunnen betalen. Zo geraken zwakkere kranten, die nochtans belangrijke ideologische strekkingen kunnen vertegenwoordigen, steeds meer achterop, en wordt het voor de democratie zo noodzakelijke pluralisme in gevaar gebracht. De publieke discussie dreigt gedomineerd te worden door één belangengroep. In de Belgische situatie wordt deze tendens nog versterkt door het feit dat welvarende kranten een beroep kunnen doen (en gedaan hebben) op ‘expansie’-kredieten, terwijl bedreigde kleine kranten dat niet kunnen. | |
[pagina 253]
| |
Inzake fusies werd door de Westduitse Parlementaire Commissie voor de Persvrijheid gesteld dat een bedrijf dat 20% van de totale oplage van dagen weekbladen controleert, de persvrijheid bedreigt. Met 40% wordt aan die vrijheid afbreuk gedaan. In dat geval wordt een publieke discussie niet meer mogelijk geacht. Volgens deze cijfers zouden de groepen Het Laatste Nieuws en De Standaard de persvrijheid bedreigen. Afbreuk wordt gedaan aan die vrijheid wanneer een van deze groepen een andere groep, Het Volk of Gazet van Antwerpen, zou opslorpen of ermee fusioneren. In dit verband moet eveneens gewezen worden op de pijnlijke situatie van de socialistische pers. Volksgazet en Vooruit verloren in tien jaar tijd 25% van hun oplage, hadden in 1969 nog een oplage van respectievelijk 74.000 en 33.000 exemplaren. De socialistische idee komt nog moeilijk aan haar trekken. | |
Alle maatregelen moeten samen een spiegelstructuur vormenOm een goede informatie te krijgen moet de journalist werken vanuit de hulprelatie en moeten de informatiemedia een autonome structuur krijgen. In feite draait alles rond één punt: de informatie moet losgekoppeld worden van de bevoogding door gevestigde machten en belangengroepen. 1. Een essentiële voorwaarde is de vrijheid van de journalist. In laatste instantie moet hij zelf, vanuit zijn eigen deontologie, oordelen welke feiten en ideeën, uit wat leeft en groeit onder de mensen, meegedeeld moeten worden. Dat veronderstelt in de eerste plaats dat hij een specifieke vorming krijgt die hem niet alleen de nodige achtergrond moet verschaffen, maar hem vooral de juiste houding moet bijbrengen: zoekend en kritisch moet hij erop bedacht zijn, de denk- en leefwereld van de anderen te ontdekken en te vernieuwen. In de tweede plaats moet de journalist beschermd worden door een statuut dat hem in staat stelt, onafhankelijk van elke macht zijn specifieke taak naar eigen geweten uit te voeren. 2. Zowel het probleem van de bescherming van de journalist als dat van de controle op de juiste uitvoering van zijn taak, kan opgevangen worden in de autonomie van de redactieraad, die op zijn beurt wordt gecontroleerd door een ‘persraad’ op hoger niveau. De redactieraad moet een dubbele functie vervullen. Hij moet een verband tot stand brengen waarin de journalisten samen kunnen werken en elkaar corrigeren, en anderzijds de journalisten groeperen in een orgaan dat nevengeschikt, niet ondergeschikt is aan de raad van beheer. Dit geldt zowel voor de BRT als voor de persondernemingen. Men kan echter moeilijk stellen dat alleen de journalisten zelf kunnen oordelen over de eigen deontologie. Er is een tweede partner: degene tot wie | |
[pagina 254]
| |
zij zich richten en in wiens dienst zij staan, de bevolking. Een ideale formule van controle, die de autonomie kan blijven waarborgen en toch het groepsisolement tegengaat, is een persraad, bestaande uit vertegenwoordigers van de journalisten, van de centra voor communicatiewetenschappen en van de bevolking. Tot de taak van deze persraad behoort het formuleren van de deontologie, de controle op de journalisten, en het waarborgen van hun onafhankelijkheid tegenover de gevestigde machten. 3. Een specifiek probleem voor een land met een klein afzetgebied is het waarborgen van de pluriformiteit en de kwaliteit van de informatie. Een goede instelling van de journalist volstaat niet om goede informatie te brengen. Hiervoor is evenzeer een organisatie nodig die over voldoende mensen en middelen beschikt, terwijl voor de journalist zelf de toegang tot de feiten gewaarborgd moet worden. Om pluriforme informatie te blijven verzekeren, is al voorgesteld de infrastructuur te nationaliseren of ook voor zwakkere opiniebladen ter beschikking te stellen. In dit verband wordt ook gedacht aan wettelijke maatregelen tot indijking van en controle op trustvorming in de pers. Om de toegang tot de feiten te waarborgen voor de journalist, werd in sommige landen een spreekplicht voor ambtenaren ingevoerd. Wellicht zal het in de toekomst niet meer mogelijk zijn het hele terrein van de informatie te bestrijken met afzonderlijk optredende en op eigen krachten aangewezen journalisten. Een systematische aanpak van dit probleem zou kunnen gebeuren langs een instelling die ter beschikking staat van de journalisten, en die in staat is de complexe en technische informatie te verzamelen en te verwerken. De organisatie van zulk een instelling zou onder de bevoegdheid kunnen vallen van bovengenoemde persraad. Essentieel voor het geheel van deze maatregelen is dat de eigen wetmatigheid van de informatie slechts waargemaakt kan worden via een volledige spiegelstructuur, waarin de eigen verantwoordelijkheid van de journalist, de autonomie van de redactieraden, het waarborgen van de toegang tot de feiten, de concrete mogelijkheid de techniciteit te verwerken, het ter beschikking stellen van de infrastructuur, en de werking van een persraad, hun plaats vinden in één planmatig opgezet geheel.
Om dit te kunnen bereiken zal men ertoe over moeten gaan, de informatie te onttrekken zowel aan totale privatisering als aan overheidsbevoogding. We moeten nieuwe formules uitwerken, waarin we drie elementen verzoenen: de steun van de overheid, het dynamisme van de persoonlijke inzet, en de democratische opbouw en controle van onderuit. |
|