Streven. Jaargang 24
(1970-1971)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| |||||||
Demystificatie van de wetenschappelijkheid
| |||||||
[pagina 177]
| |||||||
uit het Westen) aangehaald in plaats van de anders gebruikelijke citaten uit de communistische ‘klassieken’. Dit gebeurde onlangs in het artikel van Ju. Schrejder De wetenschap - bron van kennis en bijgeloof, dat in het oktobernummer 1969 van het Sovjet-tijdschrift Novyj Mir werd gepubliceerd. De Sovjetauteur ging uit van de constatering: ‘De woorden “de wetenschap verzekert dat...” spelen in onze tijd dezelfde rol als in de Middeleeuwen “de kerk verzekert dat...”. Deze rol is zelfs nog opmerkelijker omdat de invloedssfeer van de kerkelijke autoriteit, hoe ver die zich ook uitstrekte, voldoende duidelijk was omschreven; de wetenschap daarentegen is bereid op welk willekeurig gebied ook een aanbeveling te geven, van concrete technische aanbevelingen tot het onderzoek van de harmonie door middel van algebra’Ga naar voetnoot1. Omdat echter het geloof in de wetenschap door pure onkunde gemakkelijk tot een bron van bijgeloof kan worden, probeert Ju. Schrejder de moderne mythe van de wetenschappelijkheid hierdoor te vernietigen dat hij de principes aanwijst die leiden tot een wetenschappelijke uitspraak. Daarbij is zijn aanval natuurlijk volstrekt niet gericht op de wetenschap op zichzelf, maar op de heden ten dage steeds meer veld winnende (en door de communistische ideologie a priori gewilde) onkritische overdracht van wetenschappelijke resultaten en methoden op alle gebieden van het leven. ‘Ons respect en ons vertrouwen in de concrete wetenschappelijke kennis is des te groter naarmate wij zelf minder weten’Ga naar voetnoot2, merkt Schrejder terecht op en daarom verklaart hij: ‘Wij zijn verplicht goed te begrijpen van welke aard wetenschappelijke waarheden zijn en wat de betekenis is van een wetenschappelijk bewijs. Op welke veronderstellingen berust de mogelijkheid van een wetenschappelijke bewijsvoering zelf?’Ga naar voetnoot3. ‘In de wiskunde en de logica bestaan twee soorten beweringen: de axioma's en de stellingen. Bij de natuurwetenschappen speelt de wetenschappelijke hypothese, de veronderstelling, een grote rol. De toetsing van het waarheidsgehalte van stellingen bestaat in hun bewijs. Men moet niet denken dat de gestrengheid van het bewijs een absoluut begrip is. De fysicus volstaat met een bewijsvoering die de mathematicus terecht als onnauwkeurig kan beschouwen. De beoefenaar van de logica houdt het merendeel van de mathematische bewijzen voor onvolledig... De axioma's zijn uitgangspunten die zonder bewijs worden aangenomen. In tegenstelling tot de stellingen en hypothesen doet de vraag naar hun waarheidsgehalte zich in het geheel niet voor. Inplaats daarvan wordt een andere vraag opgeworpen: Is het axioma met het onderhavige systeem niet in | |||||||
[pagina 178]
| |||||||
tegenspraak? Alleen in het geval dat het antwoord in overeenstemming is met het systeem, kan het axioma als uitgangspunt voor een theorie worden aanvaard. In tegenstelling tot het axioma werpt de hypothese steeds de vraag naar haar waarheidsgehalte, naar de overeenkomst met de verschijnselen op...’Ga naar voetnoot4. ‘Er bestaan derhalve drie soorten wetenschappelijke beweringen. De axioma's, wier waarheidsgehalte in het geheel niet ter discussie staat; de hypothesen, wier waarheidsgehalte door de ontwikkeling van de theorie en het experiment gecontroleerd wordt; tenslotte de stellingen, die door middel van gevolgtrekkingen op basis van het systeem van uitgang axioma en hypothese bewijzen. Als aan de stelling niet alleen axioma's maar ook hypothesen ten grondslag liggen, dan valt het waarheidsgehalte van de stelling niet door een logische gevolgtrekking alleen te verifiëren. Het is noodzakelijk het hele systeem van gevolgtrekkingen van een gegeven theorie aan de hand van de ervaring te verifiëren. Een hypothese wordt gewoonlijk na de eerste duidelijke experimentele bevestiging van zijn gevolgtrekkingen als juist erkend’Ga naar voetnoot5. Met het volste recht wijst Ju. Schrejder erop, dat eigenlijk alleen maar die feiten van de wetenschap leerzaam zijn die de mogelijkheid van een extrapolatie toelaten. Hij schrijft: ‘Anders gezegd: zulke beweringen zijn van werkelijk wetenschappelijk belang die, terwijl zij onder nauwkeurig vastgestelde voorwaarden geheel juist zijn, in een iets ruimere uitleg op het uitgestrekte terrein van analoge situaties overgebracht kunnen worden. Alleen een kritische filosofische analyse van de aard van de wetenschappelijke kennis, van de geloofwaardigheid en van de rijkdom aan inhoud ervan, verschaft de mogelijkheid de betrouwbaarheid van de wetenschappelijke gevolgtrekkingen in hun extrapolaties te taxeren, wanneer wij niet over concrete wetenschappelijke feiten, maar over de natuur der wereld spreken. Het gaat er niet om dat de wetenschap zich zonder filosofen niet kan ontwikkelen, maar wel hierom dat de wetenschap niet zonder filosofie kan leven, zelfs als zij niet onmiskenbaar in filosofische begrippen geformuleerd was. De wetenschap zou in de chaos van de concrete feiten verzanden, als er geen filosofische uitleg van deze feiten zou plaatsvinden’Ga naar voetnoot6. Een geleerde neemt, zoals Schrejder geheel steekhoudend vermag aan te tonen, altijd bepaalde stellingen tot ‘methodologische filosofische uitgangspunten van zijn werkzaamheid’. Deze stellingen worden echter niet zonder bedoeling door de auteur met een begrip getypeerd dat aan de religie is ontleend: ‘Deze stellingen kunnen dogma's worden genoemd, voorzover zij niet bewezen maar in geloof aanvaard worden. Dogma en axioma hebben dit gemeen dat zij aprioristisch zijn en in het kader van de gegeven theorie | |||||||
[pagina 179]
| |||||||
getoetst noch bewezen kunnen worden. Maar tussen beide bestaat ook een essentieel verschil. De vraag naar het geloof in het waarheidsgehalte van dit of dat axioma wordt in het geheel niet gesteld’Ga naar voetnoot7. Of wij nu het vijfde postulaat van Euclides aannemen of het met N. Lobatschewski afwijzen, is geen vraag van geloof, maar alleen de vraag of wij van deze of van die hypothese willen uitgaan. Bij het dogma is het, zoals Ju. Schrejder toelicht, anders gesteld: ‘Het dogma is een aprioristische stelling, waaraan wij namelijk geloven, ook al rekenen wij er niet op enige bewijzen te vinden’Ga naar voetnoot8.
Hierbij schrikt Schrejder er geenszins voor terug de ‘dogma's’ van de geleerden aan de hand van de religieuze dogma's uit te leggen, waarbij hij speciaal verwijst naar het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid en daarmee heel bewust de wetenschappelijke hypothesen gelijkstelt met de religieuze leerstellingen. Is de gestrengheid van het wetenschappelijk bewijs al geen absoluut begrip, de werkzaamheid van de geleerden berust bovendien op niet te bewijzen filosofische veronderstellingen, op ‘dogma's’. Drie somt de auteur er op:
‘De geleerde kan materialist of idealist zijn, maar als hij zich met wetenschap bezighoudt, is het voor hem moeilijk solipsist te zijn. Het is voor hem eenvoudig onmogelijk te denken dat de wereld niet meer is dan zijn eigen fantasie, uitvinding en gevoel, anders verliest al het zoeken naar de wetenschappelijke waarheid iedere zin’Ga naar voetnoot9. ‘De extrapolatie van een wetenschappelijk resultaat is slechts op basis van daaraan beantwoordende filosofische veronderstellingen mogelijk. Bij de onmetelijke hoogachting die wij allen voor de exacte - en voor de natuurwetenschappen koesteren, wordt deze omstandigheid dikwijls vergeten’Ga naar voetnoot10. Voor het feit dat de moderne wetenschappelijke problemen bij gelegenheid gevoed worden uit zeer onverwachte bronnen, ontbreekt het Schrejder niet aan bewijzen. Malicieus verwijst hij naar Georg Cantor, die over de eigenschappen van de Hl. Drievuldigheid nadacht. Hoe is het mogelijk, vroeg Cantor zich af, dat een deel gelijk is aan het geheel, d.w.z. hoe kan iedere afzonderlijke hypostase van de Hl. Drievuldigheid identiek zijn met zijn | |||||||
[pagina 180]
| |||||||
substantie? Bij deze overdenkingen stootte Cantor op de wet van de leer der verzamelingen, die zegt dat een oneindige verzameling evenveel elementen kan bevatten als een deel ervan. Schrejder merkt daarbij op: ‘Het gaat er weliswaar niet om dat Cantors leer van de verzamelingen een steentje heeft bijgedragen tot de theologie. Voor de theologie is deze theorie heel waarschijnlijk van weinig betekenis. Het gaat er veeleer om dat een probleem dat eertijds in de taal der theologie werd geformuleerd, tot een verhelderende wetenschappelijke vraag leidde. Niet voor niets schreef A.S. Poesjkin: “Het respect voor het verleden is die karakteristieke trek welke beschaving onderscheidt van onbeschaafdheid”’Ga naar voetnoot11. Nu is het in elk geval ook duidelijk dat onjuiste premissen normaliter niet tot juiste resultaten leiden. En het wetenschappelijk zoeken naar de waarheid is aan een voortdurende bron van gevaren blootgesteld, het menselijke falen. Daarom kan men er niet mee volstaan wetenschappelijke resultaten zonder meer over te nemen. Onze auteur drukt dit op de volgende wijze uit: ‘Misschien bestaat de voornaamste gevolgtrekking van het wetenschappelijk rationalisme hierin dat de mens moet inzien: “Ik ben niet onfeilbaar. Ook ik heb de eigenschap om te kunnen falen”. Er is iets dat bij elke willekeurige persoonlijke, collegiale of mechanische informatie blijft bestaan: de grote verantwoordelijkheid van de mens voor de waarheid’Ga naar voetnoot12. ‘Scepticisme ten opzichte van de verouderde, tot gemeenplaats geworden schema's beschouwt de werkelijke geleerde als zijn plicht tegenover de waarheid. Het is niet alleen mogelijk de waarheid op te sporen, men moet dit ook doen. Het bijgeloof dat zich om de wetenschap slingert hangt gedeeltelijk ook samen met de afwijking van dit principe. Als de totale activiteit van de geleerde niet bestaat in het zoeken naar de waarheid, maar in het verkrijgen van een snel succes, een effectief resultaat en in het steun geven aan autoritaire opvattingen, ontstaan geen wetenschappelijke resultaten maar mythen, die de ontwikkeling van de wetenschap en de samenleving belemmeren’Ga naar voetnoot13. De door Ju. Schrejder in de loop van zijn essay aangehaalde voorbeelden laten er geen twijfel aan bestaan dat hij hier direct Sovjet-toestanden op het oog heeft. Zoals bekend ontbrak het niet aan partij-ideologen die van de wetenschap niets anders verlangden dan een bevestiging van hun eigen ideologie. Hierdoor werden enerzijds belangrijke wetenschappelijke theorieën door de partijfilosofen lange tijd genegeerd en verketterd, ofschoon - zoals in het geval van de atoomfysica - de eigen Sovjet-geleerden allang daarop steunden. Aan de andere kant werden bijvoorbeeld in de biologie theorieën ondersteund die het werk van wetenschappelijke charla- | |||||||
[pagina 181]
| |||||||
tans waren - die echter aan de ideologie beantwoordden of tenminste eraan leken te beantwoorden. (In dit verband is het voldoende te herinneren aan de naam T.D. Lyssenko!). Natuurlijk kon Ju. Schrejder dit niet zo duidelijk uitspreken. Maar ook de door hem gebruikte omschrijvingen laten nauwelijks aan duidelijkheid te wensen over. Zo lezen wij: ‘De foutieve oplossing van de gnoseologische problemen en het ten dele niet correcte opereren met het begrip wetenschappelijke waarheid heeft een talrijk bijgeloof ten gevolge, d.w.z. foutieve overtuigingen zonder voldoende motiveringen’Ga naar voetnoot14. En als voorbeeld voor dit geval haalt Schrejder aan: ‘Nog niet zo lang geleden werden de relativiteitstheorie, de grondslagen van de quantenfysica en de exacte wetten der erfelijkheid ontkend met de motivering dat zij zogenaamd in tegenspraak zijn met de materialistische filosofie’Ga naar voetnoot15. Maar ook de andere mogelijkheid van verkrachting van de wetenschappelijke waarheid laat Schrejder niet onvermeld, waar hij schrijft: ‘Hierin bestaat een gevaarlijke paradox, dat de wetenschap van instrument van kritische analyse, van methode van onderzoek door middel van het verstand en het begrijpen der feiten verbluffend gemakkelijk tot een bron van gangbare meningen wordt’Ga naar voetnoot16. ‘Het voornaamste bijgeloof met betrekking tot de wetenschap ontstaat hierdoor dat denkpatronen tot fetisjen worden gemaakt, doordat hun een absolute metafysische betekenis wordt toegekend. Juist de ondeugdelijke patronen hebben een bijzonder sterke tendens tot fetisjering. Als voorbeeld kan de nog niet ver achter ons liggende situatie in onze biologie dienen. Maar ook het tot fetisj maken van geheel verantwoorde patronen is volstrekt niet ongevaarlijk.... Het denkpatroon is een instrument tot wetenschappelijk begrip van de wereld. Men kan een instrument perfectioneren, soms wegens onbruikbaarheid weggooien en inruilen tegen een volmaakter instrument. Maar alleen een wilde zal zijn wapen vereren en er een of andere magische kracht aan toeschrijven’Ga naar voetnoot17. Volgens Ju. Schrejder is de wetenschap ‘een natuurlijk deel van de éne algehele kennis van de wereld’, en daarom stelt hij als eis: ‘Ten einde een helder inzicht te krijgen in de plaats en de rol van de wetenschappelijke kennis, zijn wij verplicht de concrete analyse van de wetenschappelijke gegevens te combineren met de filosofische opvattingen, met de analyse van de hypothesen die ten grondslag liggen aan de extrapolatie van deze gegevens. In deze zin gaf P. Teilhard de Chardin een leerzaam voorbeeld... Zoals men ziet, was het juist de poging om door middel van moderne wetenschappelijke posities te komen tot de theorie van een uni- | |||||||
[pagina 182]
| |||||||
forme, convergerende, evolutionele ontwikkeling van het universum waar geen plaats is voor dood door verbranding of ondergang, waar daarentegen een optimistisch beeld van een zinvolle ontwikkeling van de wereld bestaat, die hem postume roem bezorgde‘Ga naar voetnoot18. Het doel van de wetenschap bestaat voor een geleerde ‘in een gewetensvol zoeken naar de waarheid’, waarbij de wetenschap verwijst naar een ‘eenheid der waarheid’. ‘Ondanks een uiterste aan specialisatie van de gebieden der moderne wetenschap bespeuren wij ook voortdurend de tegengestelde tendens in de ontwikkeling ervan, het streven naar eenheid van kennis en naar samenwerking van de afzonderlijke gebieden.... Er is nog een les die men uit de ontwikkeling van de wetenschap kan trekken: de mogelijkheid van eenheid en integriteit bij de veelvuldigheid der vormen. Voor de huidige samenleving staat in zekere zin een analoge vraag: kan de mensheid ondanks de bestaande versplintering in taalkundige, nationale en sociale collectiva bestaan als één totaliteit?’Ga naar voetnoot19. Juist deze laatste vraag openbaart opnieuw iets over de persoon van de auteur, wiens moedige uiteenzettingen wel niet alleen aan de Sovjet-lezers stof bieden voor de meest uiteenlopende overdenkingen. Vele gedachten van Schrejder doen namelijk denken aan de convergentietheorie van Sovjet-geleerden, die door de partij reeds ten scherpste is bestreden. Het valt bepaald op hoe zuinig de auteur omspringt met verwijzingen naar Marxistisch-Leninistische posities en hoe hij zich in plaats daarvan beroept op internationaal erkende geleerden. Dat zijn uitspraken bij gelegenheid zeer dicht de stellingen van de al sedert geruime tijd in ongenade gevallen Oostduitse geleerde Robert Havemann naderen, kan toeval zijn. In elk geval treedt daardoor aan de dag dat ook Sovjet-geleerden er niet meer voor voelen aan de leiband van de ideologie te lopen. In dit verband is het goed te denken aan de Poolse filosoof Leszek Kolakowski, die verklaarde dat een ideologie alleen maar onder dwang haar aanspraken opgeeft. Preciserend voegt hij er aan toe: ‘Deze dwang kan van de zijde van een andere ideologie komen, hij kan echter ook, zoals de geschiedenis leert, door de wetenschap worden uitgeoefend. Enkele eeuwen strijd van wereldlijke wetenschap tegen de dictatuur van de christelijke ideologie hebben aangetoond dat deze strijd succesvol kan zijn en de ideologie kan dwingen een gedeelte van haar aanspraken, zij het ongaarne en slechts onder dwang, op te geven. De geschiedenis is echter een beweging die steeds sneller gaat, en dit doet hopen dat analoge processen in de huidige situatie geen eeuwen meer zullen vereisen’Ga naar voetnoot20. |
|