| |
| |
| |
Een generatie II
Het gesprek verloopt ongedwongen, in een heel ontspannen sfeer. De twee kinderen van de geïnterviewde zijn in de kindercommune, zij is dus vrij. Een marmotje zit op haar schouders, wordt regelmatig gestreeld en neemt op die manier deel aan het gesprek. Er wordt veel gelachen, en dat is niet alleen maar een manier om te relativeren wat er gezegd wordt. Het gesprek, dat meer dan drie uur duurt, wordt bruusk onderbroken door de thuiskomst van de kinderen. Achteraf beseft de geïnterviewde dat ze een paar dingen vergeten heeft die ze wel belangrijk vindt. Schriftelijk voegt zij er enkele notities aan toe.
In november word ik 28, ik heb nog een kleine zus van 7-8 jaar, een groot gezin van 12 kinderen. Echt de klassieke, bekrompen, katholieke familie. Mijn ouders zijn heel autoritair, maar heel bang voor autoriteit die boven hen staat: de Kerk en de maatschappelijke gezagsdragers, maar toch wel eerst de Kerk, een bisschop is méér dan een senator. In de familie word je slechts geaccepteerd als je op hen gelijkt, dezelfde dingen denkt en doet, en de normen daarvoor zijn heel ordinair: een kleinburgerlijk fatsoen - materiële welvaart binnen de perken van het decente; en nergens plaats voor wat fantasie. De meeste van mijn broers passen daar heel goed in: dezelfde cliché-achtige manier van redeneren, dezelfde flauwe praat; terwijl, vreemd genoeg, de meisjes allemaal buiten dat patroon vallen. Nergens wordt van je gevraagd dat zeggen en doen samenvallen. Het volstaat dat je aan het ritueel deelneemt. Als de schijn maar gered wordt. Je kunt je geen autoritairder mens voorstellen dan mijn vader, zo echt iemand uit de bijbel: ‘Ik ben hier de baas en zolang jullie onder mijn dak wonen, valt er niet tegen te pruttelen’. Je hebt maar één middel om eraan te ontsnappen en dat is hen gewoon bedriegen langs alle kanten en zo proberen je eigen leven te leiden. Je kán gewoon niet doen wat hij van je vraagt.
Toen ik nog klein was, ging het oppervlakkig gezien tamelijk goed met mijn ouders. Niet dat ik echt meespeelde, maar ik had een manier gevonden om me terug te trekken die niet opviel, die geaccepteerd werd, omdat ik nog klein was. Ik had mijn eigen spellekes, mijn eigen hoekjes om te zitten dromen, op zolder, op de trap, en ik kon me echt goed terugtrekken in
| |
| |
mezelf, zonder dat me gevraagd werd uit mezelf te treden en ergens aan deel te nemen. Bijvoorbeeld die eindeloze missen, lof en vespers, ik vond dat toen niet erg, integendeel, het maakte deel uit van de ene, magische wereld; ik moet zelfs zeggen dat ik graag naar 't lof ging, en ik las heel veel, boeken over het Heilig Treesje van Lisieux en zo, ik las dat fantastisch graag die levens van ‘vroeg in geur van heiligheid gestorven’ kinderen; er stond zo een hele kast vol bij mijn grootmoeder en thuis.
De moeilijkheden zijn pas begonnen zo rond 13 jaar. Ik begon ineens van alles te merken, en eenmaal uit die magische wereld gegroeid, kon ik dat spel met de grote mensen gewoon niet meer volhouden. Ik wou van alles, ik wou echt eerlijk zijn, mezelf bevestigen zoals ik dacht dat ik echt was, en dat hield in dat ik de hypocrisie van de anderen wou ontmaskeren; niet dat ikzelf zo ‘eerlijk’ was, verre vandaar, ik loog altijd tegen de sterren op, maar dit was toch iets anders dan hypocrisie.
Van de lagere school in de humaniora kwam ik in een totaal ander milieu terecht. In de lagere school was ik altijd de eerste van de klas geweest, het lievelingetje van de zusters. Ik had mijn Plechtige Communie gedaan en de zuster vroeg me wat ik later wilde worden en ik zei: missiezuster, en mijn vader zat daar met de tranen in de ogen. Ik dacht er niet aan ooit missiezuster te worden, ik vond het iets vreselijks, maar ik voelde dat men dat op dat moment van mij verwachtte, en ik dacht waarom het niet zeggen, iedereen was zo goed gezind en dus, ik vond dat helemaal niet erg. Maar toen kwam ik in een andere school terecht, ik moest opnieuw een plaats veroveren, een image winnen. Met Kerstmis was ik niet meer de eerste van de klas. Een ware slag voor mij en vooral voor mijn ouders, die mij met allerlei bedreigingen en rancuneuze verwachtingen bestookten. Ik vond dat fundamenteel onrechtvaardig. Ik geloof dat ik van toen af iedere serieuze inspanning heb laten varen omdat hun verwachtingen mij zo hopeloos onvervulbaar leken.
Ik werd toen een vreselijke belhamel, het was echt wel de leeftijd daarvoor, van braafste op de vorige school werd ik nu de stoutste in de nieuwe school. En in de vierde is er een keer iets ergs gebeurd. We lazen in de klas een tekst van Timmermans, van Jozef en Maria die met het ezelke ergens naartoe gingen, ik moet gezegd hebben: ‘maar wie gelooft dat nu eigenlijk nog, dat is allemaal flauwe kul’, maar er volgde een hele kettingreactie op, die ik helemaal niet begreep. Ik moest naar de directrice komen, ik ging van school vliegen, ik verstond er niets van, ik zei: ‘maar ik heb dat zo maar gezegd, meer voor de lol’. Ik weet dat ik daar toen drie maanden mee rondgelopen heb: hoe is dat nu toch mogelijk! Mijn ouders zijn toen bij andere mensen te rade geweest, o.m. bij nog zo'n autoritaire figuur die mijn vader kende, een vrederechter, voor mijn vader een ‘meneer’, en die
| |
| |
heeft hem zeker aangeraden mij naar een psychiater te sturen, ik moest naar een psychiater en ik wist helemaal niet wat dat was en ik was er doodsbang voor; ik ben daar vijf jaar lang naartoe geweest. En ik kon al die tijd maar niet geloven dat mij dat overkwam. Ik wist niet wat ik tegen die man moest zeggen, ik fantaseerde er maar wat op los, en op school: je kan je niet voorstellen wat een opschudding er was; de nonnen hadden verteld dat ik krankzinnig was geworden. Ik voelde dat de anderen mij anders bekeken. Ik was niet veranderd, maar de anderen deden alsof dat wel zo was, alsof ik iets aparts geworden was, waar anderen liefst niet meer te dicht bij in de buurt kwamen. Vroegere vriendinnen mochten ineens van thuis niet meer met mij omgaan. Als je daar middenin zit, neemt dat echt wel dramatische allures aan. Ik heb toen gezworen: ik zal me wreken.
Het jaar daarop wou ik op school met niemand meer omgang hebben, ik was heel arrogant, maar wel heel ‘braaf’, ik deed alles opdat ze niets meer op me konden zeggen, ik studeerde heel hard, ik werd weer de eerste van de klas. Ik heb echt tot aan mijn retorica zo geleefd. Toen ontstond er een nieuwe mythe rond mij. Ik las heel veel, allemaal dingen die mijn leeftijdgenoten niet lazen; ik interesseerde me daar zelf ook niet wezenlijk voor, het maakte allemaal deel uit van dat plan om me te wreken, maar dat snapten ze natuurlijk niet. Ik was dus weer iets speciaals, hoewel dat helemaal niet zo was, maar op de duur ga je daar zelf in geloven. ‘Als zij denken... ik zal ze eens laten zien wat ik allemaal kan’. Je begint een boel dingen te lezen waarvan je op de duur nog wel iets gaat verstaan ook. In de hogere klassen hield ik ‘discussies’ met de leraren over de hoofden van mijn medeleerlingen heen; het waren wel glorierijke momenten, hoewel ik me al die tijd ervan bewust ben gebleven dat in heel die machinatie de enige echte verliezer uiteindelijk weer ikzelf was.
In heel mijn opzet tot zelfaffirmatie (op een vlak waarop de anderen affirmatie van mij verwachtten, niet op dat ene vlak waarop ik werkelijk mezelf had kunnen zijn) gebruikte ik de volwassenen, maar zij gebruikten ook mij en duwden mij verder in een richting die ik tenslotte niet wenste. Mijn ‘plan’ werd mij uit handen genomen. Zo eindigde ik de retorica met een aureool van uitzonderlijke begaafdheid, maar ergens was ik weer buiten de norm, niemand beschouwde mij als een vrouw, wel als een hybried wezen, moeilijk thuis te brengen. Ik leefde toen abnormaal raar, alles wat spontaan en natuurlijk in mij was, had ik onderdrukt, ik weet zelf niet hoe ik het klaar heb gespeeld. Als ik nu foto's bekijk uit die jaren, ik sta erop als een heel lelijk, pretentieus wicht, oubollig, met voor die tijd al gedemodeerde kleren. Het heeft me vreselijk gedrukt heel die periode, het gevoel afschuwelijk lelijk te zijn; dat was mijn zwakke plek in heel dat krampachtig opgetrokken pantser; god, wat zou ik er niet voor gegeven hebben om
| |
| |
gewoon en mooi te zijn, gewoon lief en aardig en vlot en met een boel mensen om me heen die me wel mochten. Heel irrationeel en toch heel logisch gaf ik er mijn moeder de schuld van, ik geloofde echt dat mijn krampachtig uiterlijk een vertaling was van haar gebrek aan liefde voor mij. Ik zat in een vicieuze cirkel: hoe meer ik in nood geraakte, des te onaardiger gedroeg ik me en des te minder werd die nood opgevuld. Een heel klassiek proces. Haar verhouding tot mij was heel dubbelzinnig: enerzijds vergaf zij het me niet dat ik zo slecht aan het beeld van ‘de vrouw’, ‘het vrouwelijke’ beantwoordde, maar anderzijds was ze fier op me, ze kon uitpakken met mijn schooluitslagen en zo. Iedereen dacht en zei ook altijd dat ik nooit zou trouwen, ik zou ‘professor’ worden. En ik speelde daarin mee. Ik weet zeker dat mijn moeder de laatste kinderen echt niet graag meer had. Zij zat dan altijd te wenen, lachend zeiden wij dan onder elkaar: ze zal wel weer in verwachting zijn. Ik was dan altijd heel kwaad. Met het vierde of vijfde was ik misschien nog blij, maar daarna schaamden we ons, op school lachten ze ons uit. Je hebt het gevoel dat je in een konijnenhok bent grootgebracht. De jonge kinderen hebben geen echte persoonlijkheid, ze zijn nummer zoveel, er wordt er al eens een vergeten: waar zou die zitten? Als je 13-14 bent en je moet een hele vakantie met een kinderwagen rondtrippelen,... er waren er zeker bij die ik, had ik gedurfd, gewoon de nek had omgedraaid. Als ze 2-3 jaar waren, begon ik ze wat gaarne te zien, je praat er wat tegen en dan zijn ze hef. Hoe mijn moeder zo'n groot gezin ooit gezien of gepland heeft, weet ik niet. Ze klaagde altijd steen en been, al van toen we klein waren en het verergert. Ze wordt ouder, 54 of zo, en dan nog met zo'n kleintje van 7, ik mag er niet aan denken. Mijn moeder zit nu periodisch te wenen, want ze denkt aan dat kleine kind; als zij dood zijn, gaat dat achterblijven, en
wîj zijn allemaal veel te slecht, we gaan er niet voor zorgen, dat gaat naar een weeshuis.
Zelf heb ik nu twee kinderen, ik zou er meer willen, ik weet niet hoe dat komt, ik zou dat eens moeten analyseren, misschien wil ik er dan helemaal geen meer. Ik ben heel graag in verwachting, ik zou best heel mijn leven in verwachting willen zijn, ook al komt er niets uit, gewoon dik rondlopen. 't Is zeker niet normaal. Mijn vriendinnen, als die in verwachting zijn, vinden dat vreselijk, maar ik vond dat heel plezant, geweldig eigenlijk, de geboorte ook, echt iets fantastisch. Ik denk dat het alleen maar daarvoor is dat ik nog kinderen zou willen, voor daarna weet ik niet. Het eerste hebben we echt gewild, gepland, ik vond het verschrikkelijk dat het nog zo lang duurde. De tweede hadden we liever wat later gehad. Als ik er nog een zou krijgen, zou ik het toch weer helemaal anders doen. Ik denk dat ik de dingen nog te veel op hun beloop heb gelaten, ik heb er eigenlijk te weinig aandacht voor gehad, ik zou er nu zo eens een willen, bijna zoals je zegt ik
| |
| |
wil nog een hond of een kat, en daar zou ik echt van genieten, zo naar kijken, wat doet ie nu, hoe ver is ie nu gevorderd.
Uit mijn kinder- en jeugdjaren heb ik helemaal geen vriendinnen overgehouden, ik ken gewoon niemand. Toen ik naar Leuven kwam, was ik zo schuw als een muis. Ze hebben me in een peda gestopt, de strengste in Leuven, met vier franstalige nonnen, die je ‘ma mère’ moest noemen, precies een klooster. Ik kwam daar alleen maar uit, heel schichtig, om naar de cursus te gaan, en ik rende dan direct terug. Ik was zot aan 't worden dat eerste jaar. Het heeft een jaar geduurd voor ik voorbij het studentenrestaurant dierf lopen. Ik was doodsbang, ik kwam gewoon niet buiten. Het enige was, dat ik zelf wel eens iets ging kopen, koekjes of zo, dat verwonderde me dat ik dat kon, dat ik dat aan niemand hoefde te vragen. Ik had wel geld, maar was er heel zuinig op, ik was fier als ik wat overhad. En de eerste zaterdag met de eerste trein naar huis. Ongelooflijk! Thuis kon ik niet aarden, maar op de een of andere manier was dat de enige plaats waar ik naartoe kon. Vanaf de eerste les wist ik al, 't is zeker dat niet wat ik had willen doen: spraakkunst, en ik had iets over cultuur verwacht, je kent dat. Voor de examens veertien dagen niet geslapen van schrik, maar ik was er door, gewoon door, zonder onderscheiding. Mijn vader was meegekomen naar de deliberatie en die was heel erg teleurgesteld, ikzelf ook. Iedereen had immense verwachtingen op mij gesteld. Onder de vakantie ben ik ziek geworden, maar het was meer iets psychosomatisch. O ja, dat vergeet ik: vlak voor de examens had ik een geweldige inzinking. Ik dacht dat ik er nooit kon komen, ik kon bij niemand terecht. Ik wist echt niet meer wat gedaan, en zonder na te denken slikte ik een hoop slaappillen, niet genoeg om van dood te gaan, dat was niet de bedoeling, maar toch wel zo veel dat er goed heibel ging van komen. Ik ben wakker geworden in het ziekenhuis, ze kwamen van thuis, een heel drama: dat ik hun dat toch niet meer mocht aandoen, dat ze dat toch niet verdienden, ik moest maar schoon braaf
studeren, ik ging er wel door geraken.
In het tweede jaar ben ik Dirk tegengekomen. Die kende ik al van vroeger, van de vakantie aan zee. Weer zo'n heel historie. Mijn vader vond dat ik een vriendin moest hebben, de enige keer dat hij iets goeds gedaan heeft. Hij vond dat ik altijd zo ostentatief alleen liep - en de kleine mannen: ‘mogen we niet mee?’ - ‘nee, ik wil alleen gaan wandelen’; ik schreef gedichten al van in de lagere school, vandaar mijn moeder: ‘ze moet weer gedichten schrijven’. Mijn vader gaat dus naar een pastoor daar aan de kust en vraagt of die geen vriendin voor mij kan uitzoeken. En er kwam er een, we konden gelukkig goed met mekaar opschieten. Zij sprak veel over haar broer, dat was Dirk, en op een goeie dag arriveerde die en we gingen samen wat babbelen en we gingen naar Brugge naar een museum. Dirk was
| |
| |
toen nog erg jong, 16-17 jaar, echt nog een schooljongen. Ik voelde me vreselijk oud tegenover hem. Toen ik het tweede jaar in Leuven zat, kwam Dirk daar aan voor zijn eerste jaar. We begonnen zowat, niet echt te vrijen, heel dikwijls bij mekaar, naar muziek luisteren en zo, platen van Jaap Fisher, zo kan je je een beetje de sfeer voorstellen. Ik ging al niet veel meer naar de cursus, de nonnen begonnen me al met een scheef oog te bekijken. Ik was met veel te grote verwachtingen naar Leuven gekomen, opgepept door de school, voor een wetenschappelijke carrière. Maar het interesseerde me echt niet. Ik was zelfs niet bekwaam genoeg, je moet al een speciaal soort intelligentie hebben om hier onderscheiding te halen. Ik zei tegen Dirk: ik wil van alles experimenteren en we gingen allerlei experimenten doen: drie dagen niets eten, wie dat het langst volhield, en vlak voor een auto de Bondgenotenlaan oversteken - ‘Wie durft nog over?’ - zodat we ternauwernood ontsnapten. Heel zot en heel triestig. We gingen naar een film - Tati, Mon Oncle - en Dirk had die zeker al acht keer gezien, maar hij moest nog zo hard lachen dat iedereen moest omkijken wie daar zo beestachtig zat te lachen, en ik weet niet waarom, ik zag hem niet graag meer en ik maakte het af. Ik voelde me al een heel eind op weg in mijn experimenten: ik had het afgemaakt met iemand, ik stapte die dan voorbij alsof ik hem niet zag. In feite zag ik hem heel graag, ik was razend verliefd, ik deed maar alsof, maar na een tijd zag ik hem echt niet meer. Dat het met de studies zo slecht ging, vermeerderde mijn lust tot experimenteren. Ik begon met anderen te vrijen, telkens maar een week of drie. Ik ging altijd maar verder in mijn seksuele experimenten, want ik wist natuurlijk helemaal van niets. Met achttien jaar wist ik echt nog bijna niet wat er gebeurde tussen een man en een vrouw. Ik heb heel lang gedacht dat je kinderen kreeg door uit hetzelfde glas te drinken, omdat er in
boeken altijd stond van ‘ze dronken uit hetzelfde glas’ en zoveel later kregen ze dan een kind; ik dacht, dat kan maar van één ding komen: als je uit hetzelfde glas drinkt. Maar het interesseerde mij eigenlijk niet, het behoorde niet tot mijn image; de andere meisjes op school praatten over jongens, maar vermits ik mij zo hoog boven alles verheven achtte of deed alsof, heb ik daar nooit naar geluisterd. Toen ik naar Leuven ging heeft mijn vader mij gezegd dat ik toch niet te vlug een jongen mocht kussen: ‘de vrouw moet het meeste verstand gebruiken, als een jongen begint te kussen weet hij gewoonlijk niet meer waar hij ophoudt’. Dat is zo het enige wat ik qua voorlichting heb gekregen.
Ik ben dan met één echt serieus beginnen te vrijen, ik vond dat heel plezant, ik verstond zelf niet dat ik dat zo plezant vond, dat ik daar vroeger nooit aan gedacht had. Dat hele jaar heb ik iedere dag liggen vrijen, ik deed niets anders meer. Ik sliep, ik at, en dan naar 't kot van dien type. Ik geraakte
| |
| |
eraan verslaafd. Natuurlijk, in juli was ik gebuisd, in september geraakte ik er door. Maar ik wilde niet verder gaan met klassieken, ik ging oosterse talen studeren. Daar waren ze thuis heel erg tegen, maar het werd voor mij een principekwestie: ik wil dit, wat jullie ook zeggen. Maar na een paar weken zag ik dat het dezelfde soep was. Ik maakte de kandidatuur af, maar 't volgend jaar wilde ik weer iets andes doen. En al die tijd vrijde ik met die type. Ik ben er wel vier jaar bij geweest, maar ik kan me zelfs niet meer voorstellen hoe ie eruit zag, ik geloof niet dat wij ooit een serieus woord met elkaar hebben gesproken. Ik had het gevoel dat ik nu helemaal in de negatie was gekomen van wat de anderen van mij verwacht hadden en wat ik zelf meegespeeld had: iemand die heel ascetisch wetenschappelijke arbeid ging doen, iemand die voor haar intellect ging leven, niet helemaal een vrouw. De anderen hadden mij in die rol geduwd en al spelend had ik die zelf op me genomen, om wraak te nemen. Maar nu was ik in de negatie terecht gekomen. Ik genoot van het idee: zie nu eens wat die allemaal van mij verwacht hadden! Maar ik was niet gelukkig, ik was afschuwelijk. Het jaar daarop ging ik filosofie doen. Toen geraakte ik in verwachting van dien type. Die wilde dat niet houden en ik op een of andere manier ook niet en toen heb ik een abortus laten doen. De eerste week was ik opgelucht, ik moest niet trouwen, en thuis zouden ze er niets van weten. Maar het is wel iets wat ik verdring, het behoort echt tot de dingen die je ergens moet verdringen, zeker de eerste tijd, anders kun je gewoon niet meer leven. Ook al is het bij mij op een heel ‘cleane’ manier gebeurd en ben ik in dat opzicht bevoorrecht. Die jongen was bevriend met een gynecoloog, daar ben ik een hele dag thuis gebleven. Ik heb weinig fysische pijn gehad, ik was onder narcose, hoewel ik echt doodsangsten heb uitgestaan, ik verwachtte echt dat ik er van zou moeten sterven, het leek mij
zo vanzelfsprekend dat je daarvoor ‘gestraft’ moest worden. Enkele maanden daarna heb ik mijn verhouding met die jongen verbroken. Ik was die gewoon gaan haten, al heb ik er met hem nooit over gesproken, hij zou dat niet geduld hebben.
In de zomervakantie daarop ontmoette ik Dirk opnieuw. Ik hield toen een kat - ook een hond en een eekhoorntje, ik las alleen maar over dieren, sprak alleen maar over dieren, ik zat meer in Antwerpen in de zoo dan in Leuven - en op een keer zat ik met mijn kat in Universitas en Dirk kwam daar binnen en trapte bijna op mijn kat; ik zei: ‘Kun je niet oppasen, seffens trap je nog op mijn kat’, en vanzelfsprekend namen we de draad weer op die 3-4 jaar ongebruikt was blijven liggen maar nooit echt was afgeknapt.
Dirk had nog nooit seksuele betrekkingen gehad en ik dus al een heleboel, en dat was wel plezant, dat plaatst je in een andere situatie, je kunt iemand anders van alles leren in plaats van altijd van alles te moeten slikken. Het
| |
| |
was een romantische tijd, op een zolderkamerke in 't Begijnhof, met helemaal geen centen, zowat eten, wat vrijen, en wat naar muziek luisteren, orgelmuziek, Bach en zo. We zijn direct samen gaan wonen. En we studeerden samen filosofie. Voor het eerst was ik werkelijk met heel mijn wezen in iets geïnteresseerd.
Van een bepaald beroep had ik niet 't flauwst idee, ik heb zelfs nu geen idee van wat ik zou willen doen, ik denk daar nooit over na, ik leef van de ene dag in de andere. Ik vind het niet nodig naar iets te streven. Als ik om financiële redenen moet werken, om het even wat, dat tast mij niet aan, ik word er niet door geraakt. Ik heb maanden aan een stuk pakskes gemaakt, mijn handen lagen open van de koorden, maar ik dacht nooit: 'k zit hier pakskes te maken, ik dacht aan totaal andere dingen, ik zat te zingen of te dromen. De getrouwde vrouwen die ik ken, zeggen allemaal: hoe kun je dat, alleen maar je huishouden? Maar ik ken iemand met twee kindjes, die gaat werken, haar man ook, maar dat is gewoon verschrikkelijk, het hele huis staat overhoop. Die lopen daar rond als twee zotte mollen, ze hebben altijd van alles te doen. Heel dat probleem van de emancipatie van de vrouw is volkomen vals gesteld. Ik vind álle werk op de een of andere manier onterend, om het even of het een man is of een vrouw. Ze zijn bijvoorbeeld tegen het feit dat de vrouw misbruikt wordt in de reclame, ze zeggen: het wordt tijd dat ze er eens wat blote mannen op zetten, maar dat is het niet. Ze zouden gewoon tegen alle reclame moeten zijn. Ik heb lange tijd gehoopt dat er gewoon door de gebeurtenissen zelf ergens spontaan iets zou gaan veranderen in heel het systeem, politiek, economisch, sociaal, onder de druk van de geschiedenis zelf. Maar ik zie het echt niet meer. Er waren hoopgevende tekenen, je zou in een soort euforie gaan leven, zo van: nu kán het toch niet blijven voortduren. Maar ik zie het niet meer. Bijvoorbeeld je leest iedere dag in de krant over folteringen in Brazilië, ze zeggen: in de tweede wereldoorlog heeft niemand geweten van die concentratiekampen, maar nu weten we het allemaal en wat doen we?
Als je zegt dat je links bent, dan is dat niet zomaar gebeurd, heel onze opvoeding spreekt dat tegen, ik geloof dat dat veel meer een emotioneel en psychologisch proces is dan een theoretisch proces, ik denk dat dat te maken heeft met verzet tegen autoriteit, bij mezelf zit er nog altijd iets in van die wraakneming van vroeger. Ik denk dat dat gegroeid is uit ‘Leuven Vlaams, Walen buiten’, toen zijn wij voor de eerste keer op straat gekomen, en Zwartberg was daar een paar maand aan vooraf gegaan. Toen is de SVB ontstaan, maar dat hebben wij niet meegemaakt, wij zaten toen in Italië. Daar zijn wij voor het eerst in contact gekomen met linkse mensen, die ons meenamen naar wijkvergaderingen van de communistische partij. De school waar Dirk was, was een van de eerste om te staken. Er werd
| |
| |
daar al veel Marcuse gelezen, voor dat die hier bekend was. Je voelde je heel spontaan verwant met die mensen. Ik kan me dat niet voorstellen dat sommigen niet zien hoe onrechtvaardig de meeste toestanden in de bedrijven zijn, of de zwarten in Amerika. Maar wat wil dat zeggen, politiek engagement? Voor míj bedoel ik, in mijn praktisch leven. Ik doe wel aan een hele boel dingen niet mee, waardoor ik mij in een positie plaats die meer buiten dan binnen de maatschappij is. Bijvoorbeeld het kerkelijk ritueel, daar staan wij volkomen buiten. We zijn pas getrouwd toen Anneke bijna geboren was, een hele tijd als ongehuwde moeder in Rome. We wilden helemaal niet trouwen, maar dat is gewoon niet vol te houden, je botst op zoveel moeilijkheden, gewoon al administratief. ‘Wat, zijt gij niet getrouwd, wat is dat voor iets!’ Geen kinderbijslag, geen geboortepremie, en wij hadden die nodig. En thuis kunnen ze nog wel volgen dat je samen leeft, als je dan maar geen kinderen krijgt, maar als ze horen dat het niet eens een ongeluk is, dan zeggen ze: waar hebben die hun gedachten? Ik wou kinderen hebben, voor een deel misschien door dat abortus-precedent, ik wou een schuld inlossen. En toen het zo lang duurde, zei ik: zie je wel, ik ben gestraft, ik voelde mij schuldig en ergens toch goed omdat ik gestraft was.
Kinderen krijgen is zeker een manier geweest om mezelf een stuk identiteit te geven. Ik zoek nog altijd naar een eigen identitiet. Ik heb zo lang moeten leven bij de gratie van de identiteit die andere mensen mij toebedeelden. Maar wat me vooral boeit, is alles wat met natuur en vooral met dieren te maken heeft. Een dier leren kennen is een enorm verrijkende ervaring. Hoe beter je een dier leert kennen hoe meer dimensies het ontvouwt, terwijl bij mensen, hoe beter je ze soms leert kennen, hoe ééndimensionaler ze worden. Een mens krijg je eerst in zijn geheel voor je, en gaandeweg vermindert hij, verdunt hij, je kan hem helemaal afpellen. Soms zie je mensen die zo nadrukkelijk iets affirmeren in hun leven of in hun persoon dat je gaat zoeken: wat klopt hier niet? Op de duur valt dat valse kleed af en er schiet niets van over. Dat is niet altijd plezierig. Je bent ervan gaan houden. Ik heb helemaal achter zijn gordijn gekeken en nu al ben ik er verliefd op. Wat moet ik daar dan mee beginnen, ik kan toch niet verliefd zijn op iemand van wie ik weet: in vele opzichten is hij maar een toneelspeler. In het begin moet ik wel behoefte gehad hebben aan vriendschap en affectiviteit, maar het voortdurend tekort is omgeslagen in de volkomen negatie ervan; ik heb geleerd iets dat je niet krijgt niet meer nodig te hebben. Thuis was er geen affectiviteit, dat vonden ze flauwe kul.
Met mijn eigen kinderen weet ik het niet. Ik kan me nooit realiseren dat dat míjn kinderen zijn. Ze zijn zo eigen, dat is Geertje, en dat is Anneke, ik maak nooit die associatie: dat zijn nu míjn kinderen. Wel toen ze pas geboren waren, dan zat je daar naar te kijken, is dat nu uit mijn buik ge- | |
| |
kropen, en twee dagen geleden zat het er nog in, hoe is dat mogelijk? Ik ben wel heel bang dat er iets mee zou gebeuren, en ik dacht vooral: ik moet ervoor zorgen dat ze nooit in dezelfde situatie komen als ik vroeger, dat je dan onbewust toch weer gaat doen wat je vader en moeder tegenover jou gedaan hebben en dat je kinderen dan weer... Maar soms is 't wel moeilijk, je spontane reactie is vaak: het kind is toch kleiner en je duwt het naar beneden, gewoon door het feit dat jij zoveel groter bent, je weet zoveel meer, je kunt zoveel meer. Je bent bijvoorbeeld groenten aan 't schoonmaken en zij willen helpen, dat duurt natuurlijk veel langer en ze prossen alles vol. Ik zeg dat dan wel niet, maar ik moet het eerst altijd bij mezelf wegduwen.
Een tijdlang hebben wij gedacht dat wij naar de ontwikkelingslanden zouden gaan, ik heb nog een snelcursus verpleegster willen volgen. Maar Dirk ziet dat heel dat probleem vals is gesteld, met moet vanaf de basis veranderd worden. Zo'n manier van leven zou ik goed vinden. Ik heb Simone Weil gelezen. Zo zou ik in feite willen leven. De mensen hebben honger, dan mag ik ook niet eten, of ik zit te fantaseren dat ik nog eens voor dokter studeer, zieke mensen verzorgen en daar geen geld voor vragen. Zie je die afschuwelijke mentaliteit? Ik denk altijd in morele termen, dat krijg ik er niet uit, in plaats van gewoon te leven. Je leeft, daar kan je niks aan doen. Ik zit altijd maar te denken ik moet dat góed doen. Nog altijd iets van die missiezuster. Andere mensen zeggen dat ik een weduwen- en wezencomplex heb, dat ik altijd maar voor alles wil zorgen. Ik wil eigenlijk helemaal nergens voor zorgen, 'k weet niet... Ik zit altijd met een zware blok aan het been. Om het even wat ik denk of doe, het haalt allemaal niets uit. Je leeft nu eenmaal, wat kun je er aan doen, het is al genoeg.
Teruggekomen uit Italië zijn we hier op een goede dag begonnen met een kindercommune. Ik dacht: als ik de opvoeding van de kinderen goed wil doen, dan moet daar collectief verantwoordelijkheid voor opgenomen worden. Als ik ze gewoon altijd tegenover mezelf stel, bega ik zeker de fouten die ik niet wil begaan. Je maakt altijd fouten, maar ik wil niet die fouten maken die ze tegenover mij hebben gemaakt. Ik heb daar toen veel over gelezen en door een samenloop van omstandigheden leerde ik mensen kennen die hier in Leuven samen zo iets konden beginnen. In het begin hadden we een duidelijk beeld van wat het moest worden, nu na drie maanden ervaring niet meer. Het ligt open voor alle richtingen. Er komt nogal veel kritiek op, omdat de kindercrèches er in feite zijn voor een elite, die dan later in de maatschappij de teugels weer in handen neemt in plaats van er als een zuurdesem in te werken. Maar in ieder geval is het beter dan de gezinssituatie. Al vraag ik me soms af: als je die kinderen naar de eerste de beste dorpsschool zou sturen, zou je dan ook geen gunstige resultaten berei- | |
| |
ken? Ik ben soms bang dat zoals het nu is de kinderen zich in een hele hoop situaties niet zullen weten te behelpen, omdat wij ze in een min of meer beschermd milieu stoppen. Ze ontmoeten heel weinig weerstand, ze lopen heel weinig frustraties op. De bedoeling was, het eigen ik van het kind er heel integraal te laten uitkomen, zodat het ook buiten dat beschermd milieu sterk zou kunnen reageren. Maar ik vraag me nu af: ze hebben het nergens geleerd. Ik weet niet, we moeten het afwachten, we zijn er nog niet lang genoeg mee bezig. Wel vind ik dat de opvoeding collectief moet gebeuren. Je mag nog zo goed weten wat je wil, alleen kun je het niet, je kunt het niet. Gewoon door het feit dat je kinderen hebt, komen er bij jezelf dingen naarboven die je dacht allang vergeten te zijn. En iets geks is ook dat je tegenover je kinderen heel agressief kunt zijn. Je mag
daar in onze cultuur niet over spreken, dat is taboe, maar het is een realiteit. Soms zou je ze echt kunnen vermoorden, hoe lief ze ook zijn, je voelt dat in jezelf, er komt zo'n agressiviteit naarboven, je weet niet waar die vandaan komt en je zou ongelukken doen. De kinderen zelf ook: als je ze vrij laat, zijn ze heel agressief, tegenover zichzelf, tegenover ons. 't Zijn niet van die kindjes die heel veel van vake en moeke houden. Dat moet je ook niet verwachten. Waarom zouden ze van je moeten houden? Toch niet omdat je ze verwekt hebt, dat is jouw zaak. Ze kunnen om andere redenen van je gaan houden, maar toch niet alleen daarom. Als je je daar van bewust bent, sta je zelf veel vrijer tegenover hen, het gevoel van ‘ik móet eigenlijk’, die dwang valt weg. Mijn ouders zeggen dat ik mijn kinderen schandelijk verwen, dat ik hen in alles toegeef. Zo van buiten af lijkt dat wel zo, ik hou altijd rekening met wat zij op dat ogenblik willen, thuis werd er alleen rekening gehouden met wat mijn ouders wilden.
|
|