| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
Engeland
Anders dan in de meeste andere landen heeft het Engelse Lagerhuis geen exact vastgestelde zittingsduur. Deze is niet langer dan vijf jaar en de prime minister stelt binnen deze periode het tijdstip vast, waarop het zittende parlement wordt ontbonden en een nieuw gekozen moet worden. Het spreekt vanzelf, dat hij dit zal doen op een voor zijn partij zo gunstig mogelijk ogenblik. In uiterste nood zal hij wachten tot de vijfjarige periode bijna verstreken is. Lang heeft het erop geleken, dat de labour prime minister Wilson dit laatste zou doen, daar na de devaluatie van het pond in 1967 de regeringsaanhang in het land steeds meer begon te slinken. De economische toestand werd eerder slechter dan beter en de talrijke stakingen, de groeiende werkeloosheid en de stijgende kosten van het levensonderhoud waren koren op de conservatieve molen. Diverse tussentijdse verkiezingen leverden conservatieve overwinningen op en steeds luider ging de conservatieve leider, Heath, aandringen op ontbinding van het parlement. Begrijpelijk echter hield Wilson de boot af en keek hij uit naar een voor hem gunstiger ontwikkeling.
Enkele maanden geleden kwam zijn kans. De Britse economie herstelde zich, de betalingsbalans verbeterde en de lonen werden verhoogd. Steunend op deze resultaten en rekenend op de juistheid van de uitslagen van talrijke gehouden opiniepeilingen, die vrijwel allemaal een labour-overwinning begonnen te voorspellen, hakte Wilson de knoop door en onder het motto: als de conservatieven dan zo graag verkiezingen hebben, kunnen zij ze krijgen, kondigde hij op 18 mei aan, dat er op 18 juni een nieuw Lagerhuis zou worden gekozen. Hij achtte dit ook gewenst in verband met de komende onderhandelingen over de Engelse toetreding tot de EEG, die zouden kunnen stagneren bij het vooruitzicht van een mogelijke regeringswisseling over een klein jaar. De kwestie van de EEG werd overigens in onderling overleg geheel buiten de verkiezingsstrijd gehouden.
De uitslag van de verkiezingen was echter voor Wilson tegen alle verwachtingen in nadelig. Uiteindelijk bleek bijna 5% van de opgekomen kiezers naar de conservatieve kant te zijn overgezwaaid en dit bezorgde deze een meerderheid van 43 zetels op labour, terwijl de liberalen er slechts zes overhielden. Er zijn wel enkele oorzaken te noemen van deze opmerkelijke overwinning van Heath c.s., een overwinning die herinnert aan de eveneens totaal onverwachte overwinning van Truman in 1948 als president van de Verenigde Staten. Het is mogelijk, dat de gunstige voorspellingen van de opiniepeilers
| |
| |
een aantal labour-kiezers in slaap hebben gesust en ook dat conservatieve kiezers juist nu naar de stembus gingen. Meer invloed zal echter hebben uitgeoefend het feit dat Heath gelijk scheen te krijgen met zijn waarschuwing dat labour de economische toestand te rooskleurig voorstelde, toen enkele dagen voor de verkiezingen een officieel rapport verscheen waaruit bleek dat de handelsbalans voor mei ongunstig was geweest en er tevens een stijging van de werkeloosheid werd geconstateerd. Dit tastte de koers van het pond aan en het ook door Heath gesignaleerde spookbeeld van een nieuwe devaluatie en de daarmee samenhangende prijsstijgingen stond levensgroot voor de ogen van de Engelse huisvrouw. Mogelijk had men ook na zeven jaar gewoon genoeg van een labourregering en wilde men weer eens wat anders proberen. Hoe dan ook, er zal nog lang nagekaart worden over de uitslag van deze zg. winkelboodschappenmand-verkiezingen en mogelijk zullen opiniepeilers een beetje kritischer staan tegenover de resultaten van hun onderzoekingen.
Heath wordt na zijn overwinning geconfronteerd met een zeer vervelende vraag, nl. in hoeverre heeft het Powellisme bijgedragen tot de overwinning van de conservatieven. De opvattingen van Enoch Powell, conservatief en lange tijd gezien als ernstig rivaal van Heath, zijn een mengsel van racisme, oerconservatieve economische trekken en isolationisme. Hij is eigengereid, overtuigd van zijn gelijk en ongebonden; wel hield hij zich in grote trekken aan de afspraken om de deelname aan de EEG niet centraal te stellen in de verkiezingscampagne, maar een ander heet hangijzer - de immigratie van kleurlingen - bracht hij voortdurend ter sprake. Hij dringt aan op de terugzending van de kleurlingen en beperking van de vrijheid om zich in Engeland te vestigen. Het is mogelijk dat deze stellingen weerklank hebben gevonden bij de Engelse kiezers, wier economisch bestaan bedreigd wordt door de immigratie uit het vroegere Gemenebest. Heath onderschrijft Powells opvattingen niet - hij verwijderde hem reeds twee jaren geleden uit zijn schaduwkabinet om deze opvattingen - maar wilde hem tijdens de verkiezingscampagne ook niet nadrukkelijk veroordelen, uit angst voor een splitsing in de partij. Geruchten dat Powell, die binnen zijn kiesdistrict 22% meer stemmen verkreeg, door Heath in zijn kabinet zou worden opgenomen, zijn onjuist gebleken, maar hij zal er goed aan doen de invloed van Powell niet te onderschatten.
Een ander probleem is de toetreding tot de EEG. In Europa, d.w.z. het vasteland, is men zeer optimistisch in zijn verwachtingen. Heath is een bekend Europeaan; hij had de leiding van de Engelse delegatie die van 1961 tot '63 hierover onderhandelde in Brussel - zij het zonder succes door het veto van de Gaulle - en heeft zich ook daarna herhaalde malen als oppositieleider een uitgesproken voorstander van deelname aan de EEG getoond. Alhoewel ook labour deze voorkeur deelde en Wilson het op dit punt met Heath eens scheen te zijn, is men toch van mening dat een conservatieve regering positiever tegenover de Zes staat dan een labourkabinet. In het algemeen achten wij dit wel juist. Er is echter een grote ‘maar’. Toetreden betekent voor Engeland ontegenzeggelijk een prijsverhoging van talrijke produkten en hoe is dit te rijmen met Heaths waarschuwingen hiertegen in geval van een labourover- | |
| |
winning bij de verkiezingen? Bovendien zijn er zowel aan conservatieve - zie Powell c.s. - als aan labourzijde talrijken die weinig of niets voelen voor aansluiting bij Europa en de vraag is dus hoe Heath de tegenwerkende krachten in eigen kring in het Europese gareel kan houden en hen ervan kan overtuigen dat de onmiddellijke nadelen ruimschoots opwegen tegen de latere voordelen. Wilson kan echter gemakkelijk om tactische oppositionele redenen proberen de tegenstanders van de gemeenschappelijke markt uit beide partijen te verenigen om zo de regering in ernstige moeilijkheden te brengen. Met het oog hierop heeft Heath de leider van de onderhandelingen, Barber, dan ook voorzover nodig ingescherpt dat Engeland niet bereid is tot elke prijs het lidmaatschap te wensen.
De onderhandelingen zijn inmiddels te Luxemburg begonnen ook over de toetreding van Ierland, Denemarken en Noorwegen. Spoedige resultaten zijn natuurlijk niet te verwachten; men hoopt over twee jaren een overeenstemming te hebben bereikt.
Voeg daarbij de moeilijkheden in Ulster en de noodzakelijke beperking van de macht van de trade-unions - de voor 14 juli aangekondigde nationale havenstaking gaat door en de toch al bedreigde export komt dan nog ernstiger in gevaar - en U hebt een idee van de geweldige krachtproef waarvoor Heath zich geplaatst ziet. Als goed zeiler zal hij moeten weten hoe tegen de wind in te laveren.
| |
Frankrijk
Het is mogelijk, dat het belangrijk zal blijken te zijn. Er zijn nl. mensen, die de werkelijkheid dromen. Van de latere Napoleon III wordt gezegd, dat hij, verbannen uit Frankrijk, droomde keizer van dit land te worden. Zo zou Jean-Jacques Servan-Schreiber de ambitie hebben president van Frankrijk te worden. Deze naar Rousseau vernoemde schrijver van ‘De Amerikaanse Uitdaging’ over de technologische achterstand van Europa, waarin hij aan Europa een gebrek aan dynamische aanpak van de bestaande problemen verwijt, heeft zich ten doel gesteld de Franse publieke opinie wakker te schudden. Hij wil alle niet-communistische linkse krachten in het land bundelen om zo een alternatief te bieden tegen het Gaullisme van Pompidou. Iets dergelijks is al geprobeerd door de socialist Deferre en door Mitterand, maar de Gaullisten schijnen veel meer beangstigd te zijn door het nu door Servan-Schreiber behaalde succes bij een tussentijdse verkiezing in Nancy, waar hij in de eerste ronde zo'n 18% stemmen meer kreeg dan de Gaullistische kandidaat en in de tweede ronde met gemak de overwinning behaalde. Hij zal zich in de Volksvertegenwoordiging en daarbuiten wel laten gelden, maar hij zou reeds denken aan een rol in de leiding van Europa!
| |
Midden-Oosten
Er is een eigenaardig soort diplomatie aan de gang met betrekking tot het Israëlisch-Arabisch conflict. Zoals bekend werd er reeds lang overleg gepleegd
| |
| |
tussen de grote vier over de mogelijkheid van een akkoord; het lijkt er nu op, dat de standpunten van de Verenigde Staten en Rusland dichter bij elkaar zijn gekomen. Zij ventileren dit echter niet namens de Vier, maar komen ieder afzonderlijk met officieuze voorstellen; het voordeel is dat zowel de Arabieren als de Israëliërs hun mening kunnen geven, maar dan slechts over proefbalonnen, waaraan noch Washington noch Moskou zijn gebonden.
Opmerkelijk is ook het tijdstip waarop deze voorstellen loskomen. Nasser verklaarde zijnerzijds nl., dat als Israël zich terugtrok uit de in 1967 bezette gebieden, Egypte bereid was tot een staakt het vuren voor 6 maanden; ook zou Israël de Palestijnse vluchtelingen moeten laten repatriëren of hen schadeloos stellen, in ruil waarvoor Caïro het bestaan van Israël zou accepteren. Blijkbaar was ook Tel Aviv van mening, dat dit wel eens oprechter kon zijn dan bij vroegere gelegenheden en reageerde gematigd. Premier Golda Meir verklaarde in de Knesseth dat Israël de principes van de resolutie van de Veiligheidsraad van 22 november '67 wilde erkennen; de minister van buitenlandse zaken, Abba Eban, liet blijken dat Israël bereid zou zijn opzienbarende concessies te doen als er onderhandelingen zouden beginnen en de havik Mosje Dayan gaf toe, dat Israël veel voor vrede over had, ook gebied, daarmee doelend op de mogelijkheid bezet gebied te ontruimen. In dezelfde tijd verklaarde Nasser nog eens, dat de deur voor besprekingen tussen Egypte en de Verenigde Staten niet geheel gesloten was.
Als beide grote mogendheden er inderdaad niets voor voelen om in het Midden-Oosten tot een directe confrontatie te komen, zullen zij al hun invloed op Israël en Egypte moeten aanwenden om hen over te halen tot een redelijk akkoord. Waarschijnlijk staat de reis van Nasser naar Moskou hiermee in verband; wij nemen niet aan dat dit bezoek werkelijk plotseling met een week verlengd is, omdat Nasser in de Kaukasus wil gaan kuren; mogelijk is Moskou er niet in geslaagd in een paar dagen Nasser zijn kuren af te leren.
In strijd met deze vredesgeruchten zijn echter de berichten van Israëlische zijde over toenemende directe deelname van Russische militairen aan de verdediging van Egypte, berichten die door Oe Thant in twijfel worden getrokken, maar door gezaghebbende kranten in de hele wereld diep ernstig worden genomen. Is het een kwestie van tactiek van Moskou tegenover Nasser? Hoever wil Moskou in dezen gaan? Of zijn de Russische vredespogingen bedoeld om de Verenigde Staten om de tuin te leiden?
En nog, als beide grote mogendheden er in zouden slagen de officiële regeringen in het Midden-Oosten tot elkaar te brengen, dan rest hun nog, de Palestijnse verzetsbeweging ervan te overtuigen dat ook met hun belangen op een redelijke wijze rekening is gehouden. Van een werkelijke vrede zijn wij daarom nog ver verwijderd.
9-7-1970
J. Oomes
| |
| |
| |
België
Sociale onrust
De maand juni werd nogmaals gekenmerkt door ernstige sociale beroeringen. Toen op 1 juni de vergelijkende loonstudie die de mijnwerkers was beloofd, niet helemaal klaar bleek te zijn, brak opnieuw een spontane staking uit. De vakbonden erkenden ze. Het ACV eiste 10% loonsverhoging en het ABVV 11,5%. De regering ging onmiddellijk akkoord met 10% (7% op 1 juni en 3% op 1 september). Op 1 maart 1971 komt er opnieuw 4% bij ingevolge het programmatieakkoord van februari 11.. De kolenprijs werd vrijgegeven, waarbij uiteindelijk al de standpunten werden bijgetreden die in januari-februari door de mijnwerkers werden verdedigd.
Deze staking zal van uitzonderlijk belang zijn, wanneer de vergelijkende loonstudie een voorgaande wordt voor andere arbeidsintensieve sectoren waarvan het loonpeil onder het gemiddelde ligt. Wanneer deze sectoren op hun beurt en in hun geheel in actie komen, zullen vakbonden en regering moeten overgaan tot een globale aanpak van loonbeleid en inkomensherverdeling, waar de opgave zo zwaar zal doorwegen dat ze onvermijdelijk zal leiden tot de keuze van een bepaalde economische oriëntatie en sociale planning.
De staking bij Cockerill-Yards duurde bij de afsluiting van dit stuk reeds meer dan drie maanden. De stakers eisen o.m. 5 F per uur loonsverhoging. Een voorstel van 2,5 F onmiddellijk, 1 F op 1 april 1971 en een geleidelijke verhoging van de eindejaarspremie tot een maximumbedrag gelijk aan een dertiende maand, werd afgewezen (4-6-1970). Het standpunt van de directie is dat zonder overheidssubsidie geen loonsverhoging toegestaan kan worden. Het bedrijf wordt nu reeds rechtstreeks en onrechtstreeks gesubsidieerd. Volgens de directie zou men moeten staken bij het concurrerende zeescheepsbouwbedrijf Boele te Temse, waar de lonen 7 tot 8 F per uur lager zouden liggen.
Langs vakbondszijde is men wel gevoelig voor het concurrentieargument en is men bevreesd voor een sluiting of omschakeling van het bedrijf. Het stakerscomité haalt daarentegen aan dat de holding (Société Générale) waartoe Cockerill-Yards behoort, 800 miljoen winst per jaar verdeelt. En dus handhaven zij de oorspronkelijke eis van 5 F, die zij verdedigen als het aandeel van de arbeiders in de winst van de holding.
Opmerkelijk bij deze staking en andere stakingen (Caterpillar - Clabecq - Mijnwerkers - Citroën - Michelin) is het optreden van een ‘stakerscomité’ los van de vakbonden. In deze comité's spelen zogenaamde Maoïstische studentengroepen (Mijnwerkersmacht - Arbeidersmacht) een belangrijke rol. Zij hebben de vakbonden afgeschreven als organisatoren van de actie bij de massa - wat ze als hun eigen taak zien - en willen de syndicaten enkel nog erkennen in een dienstenfunctie (stakersgeld betalen). Dit leidde tot een onvermijdelijk conflict met de vakbonden. In enkele gevallen gingen de leden van het stakerscomité en vakbondsmilitanten zelfs met elkaar op de vuist.
| |
| |
| |
Grondwettelijke hervorming
De grondwetsartikelen die de staatsstructuren moeten hervormen, zijn met veel partijpolitieke strubbelingen en Brusselse herrie door de Senaat gestemd. De Kamer heeft er anders over geoordeeld. Meer dan 1/3 van de kamerleden bleven afwezig en maakten aldus een stemming onmogelijk. De Waalse en Brusselse boycot (de franstalige Brusselse BSPers, de PSCer Persoons, de Waalse en Brusselse PLP, de KP, RW-FDF) werd overgenomen door de Volksunie onder het motto ‘liever geen grondwetsherziening dan een slechte’. Vóór de gemeenteverkiezingen van 11 oktober komt er klaarblijkelijk geen grondwetsherziening, misschien wel een kamerontbinding en parlementaire verkiezingen. Algemeen wordt verwacht dat in oktober tenminste drie Brusselse randgemeenten voor de Vlamingen verloren zullen gaan.
Waarom werden de voorstellen van de regering in verband met de hervorming van de staatsstructuren door sommige voorstanders van federalisme als een vorm van verraad verguisd, terwijl ze voor anderen een aanvaardbaar compromis vormden? Belangrijk is hier het uitgangspunt. Federalisme is een democratische bestuursvorm met verschillende niveaus van gezagsuitoefening. Op elk niveau - gemeente, federatie van gemeenten, gewest, natie, rijk, Europa, wereldvlak - beslist de gemeenschap autonoom over de zaken die haar uitsluitend aanbelangen, en neemt ze deel aan beslissingen van het hogere niveau. Essentieel in deze visie is, dat de verschillende gemeenschappen ook gemeenschappelijke belangen hebben en dat men derhalve bereid is beslissingen omtrent die gemeenschappelijke belangen gezamenlijk en niet autonoom te nemen. Anders komt men tot separatisme of tot een statenbond. België is aangewezen op een federalisme met twee of met drie, waarin Brussel het knelpunt vormt. Federalisme met drie is in feite een federalisme met twee waarin de derde als scheidsrechter kan optreden en dus een machtspositie verwerft. De grote moeilijkheid is: geen van de twee gemeenschappen kan aanvaarden dat de ander zonder meer over haar beslist, maar tegelijk moet het gezamenlijk beslissen mogelijk worden gemaakt.
Hoe heeft de regering getracht zich uit de slag te trekken?
1. Om te voorkomen dat de ene cultuurgemeenschap baas kan spelen over de andere, werd een bijzondere meerderheid ingevoerd en een alarmprocedure voor materies van levensbelang voor ieder van de gemeenschappen.
Bovendien moest men er rekening mee houden dat dwars door de taalverhoudingen de partijpolitieke berekeningen de zaak nog ingewikkelder maken. Als concessie aan de liberalen werd een procedure van bijzondere dubbele meerderheid ingevoerd, nl. de helft van elke taalgroep en bovendien twee-derden van het geheel. Maar een belangrijke concessie kan dit niet genoemd worden. Het maakt de besluitvorming moeilijker, maar verandert in wezen niets. Er wordt aldus een brede parlementaire consensus vereist om bijvoorbeeld de taalgrenzen te verleggen, de samenstelling en de werking van de cultuurraden te bepalen, de bevoegdheid en de omschrijving van de gewesten te regelen.
2. Belangrijker is het probleem van Brussel als scheidsrechter. Het voorstel van de regering voorziet een federalisme met twee op cultuurgebied en met
| |
| |
drie op sociaal-economisch gebied. Een cultuurgemeenschap is Brussel niet. Cultuur manifesteert zich voor de overheid altijd via instellingen die of bij de Nederlandstalige of bij de Franstalige cultuur wordt ingedeeld. Maar op sociaal-economisch gebied is de situatie veel ingewikkelder. Welke instellingen in Brussel behoren tot het Vlaamse gewest en welke tot het Franstalige? En als beide gewesten samen over Brussel moeten beslissen, is dan een overeenkomst mogelijk? Het voorstel van de regering om het culturele terrein los te maken van het sociaal-economische en bovendien de respectievelijke bevoegdheden te onderscheiden, lijkt dan ook niet van alle logica ontbloot.
3. Een derde opgave bestond erin, op een bevredigende wijze te voorzien in de levensmogelijkheden van de verschillende niveaus. Daartoe moet de bevoegdheid van elk niveau duidelijk afgebakend zijn, moet elk niveau eigen instrumenten en middelen hebben. De regering stelde twee cultuurgebieden met wetgevende bevoegdheid voor, drie gewesten met reglementerende sociaaleconomische bevoegdheid, en verder een decentralisatie naar provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten en gemeenten. De eigen fiscaliteit voor de cultuurgebieden en de drie gewesten heeft het debat in de senaat niet overleefd. Deze toegeving, vooral aan de liberalen, is federaal gezien de zwaarste. De manier waarop de grondwetsherziening verlopen is, geeft stof tot nadenken over de betekenis van het politieke extremisme. De twee nationalistische groeperingen, Rassemblement Wallon (RW) en Front Démocratique des Francophones (FDF) enerzijds en Volksunie anderzijds, hadden de gelegenheid de weegschaal in positieve zin te doen doorwegen. Ieder van de twee vond echter dat de nieuwe grondwet teveel voordelen zou toekennen aan de andere, te weinig aan de eigen gemeenschap. Zij bleven dus de oppositierol spelen en weigerden deel te nemen aan het wetgevend werk.
Voor Vlamingen en Walen in CVP-PSC en in de socialistische partij zat er niets anders op dan te trachten het belangrijkste van de eigen stellingen thuis te halen in een vergelijk dat geen essentiële concessies bevatte. Het criterium was: maakt het compromis een verdere groei van het federalisme mogelijk? Bij het beoordelen van de voorgestelde compromissen moet men er rekening mee houden dat de VU en RW-FDF voorlopig onderling niet overeen kunnen komen. RW-FDF zijn sterk sociaal-economisch getint in een duidelijk dirigistische richting. Hun nationalisme is geïnspireerd door de overtuiging dat Wallonië achteruit gaat en door de vrees voor minorisatie. Wanneer zij aan federalisme denken bedoelen zij een consumptie-federalisme waarbij de unitaire staat - en dus de Vlamingen - betalen voor de Waalse achterstand. Kunnen zij dit niet gedaan krijgen, dan hebben zij geen enkel belang meer bij de Belgische staat en zullen zij zich oriënteren naar Frankrijk. In de Volksunie komt soms een triomfalistisch nationalisme aan bod waar weinig sociaal-economische opties in merkbaar zijn. Zij aanvaarden de Belgische staat op voorwaarde dat zij van de Vlaamse meerderheidspositie gebruik kunnen maken. In feite hebben zij weinig reden om op separatisme aan te sturen, tenzij het federalisme niet haalbaar is.
De vraag blijft dus gesteld: hebben het Vlaamse en het Waalse nationalisme
| |
| |
nu juist de kans verspeeld om een echt begin te maken met het federalisme? Betekent de mislukking van dit voorstel tot grondwetsherziening dat het federalisme werd afgewezen of wordt het separatisme nu onafwendbaar?
Tenslotte: gaan we, na de repressie, de koningskwestie en de schoolstrijd, nu een nieuwe periode van passies tegemoet waar niemand de ander nog wil begrijpen, deze keer rond Brussel? Alle partijen hebben schipbreuk geleden op Brussel. De vijf Brusselse Franstalige socialisten met Simonet op kop hebben zich gedistantieerd van hun partij en voorzitter Collards bedreiging dat ze uit de partij zouden gewezen worden, mocht niet baten. Simonet kan zich dat permitteren. Hij heeft zijn eigen kiespubliek, dat weinig met de socialistische partij te maken heeft. In de liberale partij bleef alleen de Vlaamse groep meewerken, en bij de PSC liet Persoons verstek gaan. De anti-Vlaamse Brusselaars vonden elkaar in het protest van het inderhaast opgerichte Comité du Salut Public, het radikaal Vlaamse verzet werd door de Vlaamse Volksbeweging gekanaliseerd. De betogingen te Brussel en te Antwerpen kenden geen overdonderend succes. De regeringspartijen kunnen interpreteren dat er een ‘zwijgende meerderheid’ is voor hun ontwerp. Maar het is ook mogelijk dat de man in de straat de zaak grondig beu is, er zich niet meer voor interesseert.
| |
Ontwerp 125
Wetsontwerp 125 op de economische planning en decentralisatie werd er op de valreep door de regering doorgehaald, nadat minister Terwagne met ontslag had gedreigd. Dit lijkt een nieuwe politieke gewoonte te worden. Aangezien in de oorspronkelijke tekst naar de grondwet werd verwezen voor de afbakening van het territorium van de economische gewesten, diende er iets nieuws gevonden te worden. Het fameuze artikel 3ter dat de zes randgemeenten nu eens duidelijk bij het Vlaamse land zou thuisbrengen, mocht immers het levenslicht niet zien (naar aanleiding waarvan BSP-ondervoorzitter Van Eynde zijn Brusselse partijgenoten uitschold voor ‘assassins’ en ‘avorteurs’). De ‘uidelijke indeling’ geraakte echter niet in het wetsontwerp, alhoewel dit met een gewone meerderheid gestemd kon worden. Klaarblijkelijk wilden de PSC-ministers hier niet van weten, omdat dit bij de gemeenteraadsverkiezingen in oktober als een al te grote toegeving aan de Vlamingen zou kunnen worden beoordeeld. Sommige CVPers vrezen bovendien dat de BSP de regeringscoalitie zou verbreken wanneer zij de economische planning hebben gerealiseerd. Door de uitvoeringsmogelijkheden van de economische planning nog wat achter de hand te houden, willen deze CVPers zich van de verdere medewerking van de BSP verzekeren voor het eventuele voortzetten van de grondwetsherziening. Dit verklaart de voorgestelde oplossing die er eigenlijk geen is: artikel 9 voorziet dat een Koninklijk Besluit de zaak zal regelen.
De regering zal het dus uitvechten. Ze kan er bij sneuvelen, of - want eerste minister Eyskens is een hardnekkig man - een markerende stap zetten in de evolutie van de Belgische economische politiek.
3-7-1970
Rita Jolie-Mulier en Ward Bosmans
|
|