Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1108]
| |
Oude en nieuwe godsdiensten in Indonesia
| |
[pagina 1109]
| |
moderne westerse beschaving weer actueel geworden is. Aldus moet die achtergrond eerst beschreven worden. | |
Indonesische wereldbeschouwingIn de autochtone Indonesische wereldbeschouwing wordt het hoogste mens-ideaal gelegd in de innerlijke beleving van sociale en kosmische harmonie. Hiermee wordt slechts weinig specifieks uitgedrukt, maar deze algemene karakteristiek wordt dan ook op verschillende wijze belichaamd in een groot aantal religieuze stelsels. Dit is niet te verwonderen: Indonesië kent enkele honderden culturele typen, verspreid over 3000 eilanden, die zich vrijwel onafhankelijk van elkander gedurende vele eeuwen ontwikkeld hebben. Toch is door deze algemene karakteristiek de typisch Indonesische mentaliteit op zijn minst negatief afgegrensd van andere cultuuridealen. De Indonesiër is van huis uit niet de agonale mens van Hellas, noch de dynamische mens van de Gotiek; hij verliest zich evenmin in metafysieke speculaties. Hij is de mens die vrede zoekt door recollectie; de mens die de ervaringen van al wat tegenover hem staat, inclusief de ervaring van het heilige, tracht te verwerken tot een inwendige eenheid en harmonie die hem vrede schenken. Vanuit deze inwendige zielsvrede beschouwt hij de wereld en de maatschappij als een ongebroken eenheid. Deze beschouwing is niet 't resultaat van een kritische observatie, maar van een idealiserende reflectie, een poëtische droomwereld. Hij projecteert zichzelf als een deel van de wereldeenheid en tracht, stap voor stap, die eenheid zo te realiseren dat hij er uiteindelijk geheel in opgaat en verdwijnt. Bij onrust en innerlijke verwarring ervaart hij zich als een deel dat losgeslagen is uit de eenheid. Tot reïntegratie in het geheel moet hij zijn eigen individualiteit, die de bron is van onrust en verwarring, prijsgeven. Dat heet ‘mati sadjroning urip’, sterven tijdens het leven, evenals ‘de bruisende golf verdwijnt in de oeverloze zee’. Deze ontpersoonlijking bereikt hij door psychotechniek van autosuggestie en concentratie, bij voorkeur geholpen door het ritme van colometrische muziek (de gamelan). Dit leidt hem in het wereldritme en de trance binnen. Dan is hij immuun tegen lijden, bevrijd van hartstochten en onrustige verlangens, maar tevens verrijkt met bovenaardse macht. Als pijlen of kogels op hem afgeschoten worden, is hij onschendbaar. Als tropische regens zijn levenswerk in enkele seconden vernielen, verbiedt deze levenshouding hem om droefheid te uiten. Hij engageert zich niet in de tragiek van het leven en ontwijkt zo de slagen van het noodlot. Noch Prometheus, noch Oedipous treden in zijn horizon. Hij laat zich willoos meevoeren met het ritme van de natuur en de cyclus van de seizoenen. Het agrarisch bestaan en het ontbreken van alles wat boven elementaire techniek uitgaat | |
[pagina 1110]
| |
hebben hem nooit tot twijfel aan de geldigheid van dit mensbeeld aangezet. Zijn afhankelijkheid tegenover de krachten van de natuur heeft hij zo omgezet in een ingebeelde beheersing. Een gelijksoortig afweermechanisme regelt zijn betrekkingen met de medemens. Ook hier maakt hij van de nood een deugd. Tot het handhaven van zijn innerlijke vrede wordt afgezien van pogingen tot authentiek interpersoonlijk contact. Uiterlijk conformisme is regel. Optredende spanningen worden doodgezwegen; ze worden niet opgelost, maar opgekropt. Wie afwijkt van het traditionele levenspatroon, zo getuigt Prof. Dr. Djojodiguno, is niet alleen a-sociaal, maar ook a-moreel. In de zgn. gemeenschappelijke beraadslagingen (musjawarah) wordt geen afwijkende mening getolereerd. Ze lopen altijd uit op eenstemmige beslissingen. Is er evidente belangentegenstelling, dan mag toch nooit een van de partijen openlijk in het ongelijk gesteld worden. De beslissing wordt uitgesteld of een compromis tot stand gebracht. De sleutelwoorden van deze sociale verhoudingen (alus, rukun, tatatentrem, narimo: eensgezind, orde, vrede, berusting) gelden tevens als ethische normen. Dit atomistisch collectivisme is aan zeer subtiele beleefdheidsregels en etiquetten gebonden. Het gesprek heeft daarin eerder de functie zijn gedachten te verbergen dan ze mede te delen. Het is een kunstvaardigheid op zich. Alleen een getrainde insider ontdekt welk ‘ja’ evident ‘neen’ betekent. De ondervraagde neemt het dan ook zijn gesprekspartner kwalijk als hij in zo'n geval zijn ‘ja’ als een bevestiging opvat. Van jongs af aan wordt het kind dan ook opgevoed om vragen niet te beantwoorden met wat waar is, maar met hetgeen de vraagsteller het meest behaagt. Altijd vriendelijk te zijn, ook tegenover hen die men in zijn hart haat, behoort bij het beschaafde cultuurpatroon, en het openhartig uitpraten van een conflict wordt als kwetsend opgevat en vermeden. Als echter de psychische spanning ondragelijk wordt, volgt een redeloze ontlading (amok, latah), waarmee soms levens gemoeid zijn. Dan slaat de gekunstelde eendracht ineens om in brutale agressiviteit. Zo is bijvoorbeeld de onmacht om met anderen op een dieper niveau om te gaan dan op dat van formele plichtplegingen een van de redenen van het abnormaal hoge aantal echtscheidingen in Indonesië, het hoogste in de gehele wereld (54%). Naast de materiële Umwelt en de medemens bestaat er nog de geestenwereld. Deze bestaat in verpersoonlijkte natuurkrachten, onderscheiden in behulpzame en kwaadwillende geesten. De eersten moet men gunstig stemmen, de anderen neutraliseren. Er zijn de geesten van de landbouw, van de rivieren, van de bossen, van het huis, van de kinderen, enz.; kortom een animistisch pantheon. Ze interveniëren in alle handelingen van de mensen, maar vooral in de gevaarlijke perioden van overgang zoals geboorte, huwe- | |
[pagina 1111]
| |
lijk, ziekte en dood. Zo is er een uitgebreid ritueel dat scrupuleus voltrokken wordt bij elke belangrijke verrichting. De kern ervan is het schimmenspel (wayang), waarbij de geesten van de voorouders geacht worden aanwezig te zijn. De zeer grote menigte van riten, offers, spreuken en magische tekens die men hanteren moet om zijn leven veilig te stellen, behoorden tot voor kort tot de kennis der ingewijden. Elk dorp had zijn expert; zijn wijsheid werd van mond tot mond overgeleverd. Hedentendage echter zijn ze gecommercialiseerd en een groot aantal boeken circuleren die alle nodige aanwijzingen verschaffen. Een vrij volledige verzameling van exorcismen en voorspellingen, totaal meer dan 1000, nl. het boek Betaldjemur Adammakna, had in korte tijd 18 oplagen. Vooral de bizarre classificaties waarin het hele universum geordend en overzichtelijk wordt gemaakt, zijn zeer geliefd. Ze beantwoorden in het geheel niet aan de werkelijkheid en coördineren de meest ongelijksoortige grootheden, maar ze voldoen aan de behoefte aan orde en harmonie. Men kan er zijn subjectieve behoefte naar de eenheid van alle dingen mee bevredigen. De gedroomde eenheid schijnt hier in vervulling te gaan. | |
Geïmporteerde godsdienstenDeze geestesinstelling nu, die zich concentreert op de inwendige harmonie, is in de loop der eeuwen met drie geïmporteerde godsdiensten in contact geweest: Hinduïsme, Buddhisme en Islam. Deze zijn er echter niet in geslaagd de inheemse denkwereld te vervangen door eigen doctrine; ze hebben integendeel deze veeleer versterkt. Over bepaalde gebieden van Indonesië heersten er van de 7e tot de 15e eeuw Hindoese en Boeddhistische Maharadja's, van de 15e tot de 20e eeuw Muslimse Sultans. In hun paleizen en onder hun maecenaat werd een selectie godsdienstige boeken uit het Sanskrit en Arabisch vertaald. Daaromheen groeide een omvangrijke literatuur waarin oude denkbeelden streden om de voorrang met geïmporteerde ideeën. Geleidelijk aan werd het uitheemse denkmateriaal geëlimineerd met als resultaat een ongelijkmatige uitbouw van de autochtone denkwereld. Er was geen sprake van assimilatie van nieuwe ideeën, zelfs niet van syncretisme; alleen een penetratie in de randgebieden van het inheemse denkpatroon. Dank zij deze penetratie werden vage begrippen gepreciseerd door termen ontleend aan het Sanskrit of Arabisch. Het schimmenspel bijvoorbeeld, substantieel zichzelf gelijkblijvend, werd verrijkt met het repertoire van de Indische epiek. De aloude ritmische dans en muziek, die een kosmische trance bewerkte, nam elementen op van de psychotechniek der muslimse mystiek. Onder een overdaad van Indische en Arabische termen blijft de oude levensopvatting het | |
[pagina 1112]
| |
dominerende referentiekader. Zo vereert men Brahma, maar bedoelt met deze uitheemse godsnaam de onpersoonlijke natuurkracht die men in alles werkzaam acht. Zo sluit men volgens de voorschriften van de Islam het huwelijk in de moskee, maar is ervan overtuigd dat de volgende plechtigheden, waarbij de geesten door offers en geloften worden geïnviteerd en allerlei taboes bezworen, pas de echte huwelijkssluiting is. Zelfs de dorpsmoskeebeambte neemt daar op een zeer onorthodoxe wijze aan deel; hij is een animist in het gewaad van een ulama. Hij zegt de geloofsbelijdenis op in het Arabisch en deze wordt woord voor woord nagezegd als het uitspreken van een toverformule. Naast de meestal leegstaande moskee ligt het heilig graf dat druk bezocht wordt en waar men de geesten spijzen aanbiedt. Kortom er heerst een hybridische dooreenstrengeling van oud inheems geloof met de mondbelijdenis van de Islam. Men verbeeldt dit fenomeen als het huwelijk tussen Islam en animisme, waarbij dan de animistische partner de dominerende is. Deze onoverbrugbare tegenstelling tussen inwendig beleven en uiterlijke vorm kon eeuwenlang gehandhaafd worden op basis van een inconsequent compromis, passend in de boven beschreven fictieve harmonie. Op zich is het een wanstaltige dualiteit, die bij een gevorderde kennis van de afzonderlijke bestanddelen plaats moet maken voor een beslissende keuze van het een en een verwerping van het andere. Deze beslissing schonk de geboorte aan de zg. nieuwe godsdiensten. | |
Nieuwe godsdienstenEen 20-tal jaren geleden daagden orthodoxe Muslims in Indonesië de animistische naam-Muslims uit om de Indonesische, en vanuit Islamstandpunt bezien heidense, elementen van hun wereldbeschouwing af te zweren. Het ministerie van godsdienstzaken ging zelfs zo ver dat het in 1952 verklaarde dat in het nieuwe, internationaal georiënteerde Indonesië voortaan alleen die godsdiensten konden voortbestaan die van uitheemse oorsprong waren. De reactie op deze uitdaging bleef niet uit. Overal ontstonden groepen die nu willens en wetens zich afkeerden van de Islam en exclusief de godsdienst van eigen bodem gingen cultiveren. Over geheel Indonesië ontstonden nieuwe godsdienstige gezindten, maar vooral op Sumatra en Java, waar men de van boven af opgelegde fictie van Muslim-zijn het drukkendst had gevoeld. Met een zucht van verlichting werd deze fictie nu afgeschud. Er ging bijna geen week voorbij of de pers meldde het bestaan van weer nieuwe sekten. Men schat het aantal godsdiensten die zo onafhankelijk van elkaar ontstonden, op meer dan 1000. He aantal volgelingen daarin varieert van 100 tot 200.000. De aantrekkingskracht was verbluffend. Waar een | |
[pagina 1113]
| |
charismatische leider ook volgelingen kon aantrekken die over organisatietalent beschikten, werd de nieuw gestichte godsdienst snel verbreid en opende afdelingen in alle grote steden. Toeloop was verzekerd. Hier voelde men instinctmatig de Indonesische identiteit tot haar recht komen na eeuwenlange aliënatie. Een hiërarchie werd ingesteld en naar het voorbeeld van de oude godsdiensten een geloofsleer, een rite en een moraal ontworpen. Boeken en tijdschriften consolideerden de beweging. Bij een eerste kennismaking met deze nieuwe beweging stuit men op een verwarrende hoeveelheid van disparate religieuze en filosofische beschouwingen. Maar al spoedig herkent men fragmenten van Hindoese en Muslimse leerstellingen, en zelfs van de Christelijke drieëenheid, dit alles echter vermengd met animisme en occulte wetenschap. Als men ze dieper bestudeert, treft men er overal dezelfde kern: het beleven van de alwerkelijkheid van het onstoffelijke zijn en de opgang of ontbinding van het individu in dat zijn. Het voornaamste doel van de nieuwe godsdiensten is dan ook om, door gezamenlijke oefeningen van ingetogenheid, concentratie van gedachten en ontlediging van individualiteitszin, tot een extatische gemoedstoestand te komen waarin men zijn eenheid met het al bewust wordt. Men bereikt deze parapsychische toestand door het uitschakelen van de bewuste functies van de geest. Men noemt deze bewegingen dus ten onrechte mystieke sekten. Zintuiglijke emoties en een poëtische gevoelsexpansie, die soms een bijkomstig nevenverschijnsel is van mystieke ervaring en waar echte mystiek eerder wantrouwend dan verlangend tegenover staat, worden hier tot de hoogste persoonlijkheidsvoltrekking verheven. Van een vrije gift van God is al evenmin sprake. De psychotechniek zelf is de enige oorzaak van de trance. De namen van deze nieuwe godsdiensten luiden: Eenheidsgevoel, Vrede, Ware Kennis, Inkeer, de ware javaanse godsdienst.... Tot een beter begrip van deze bewegingen dient ook het vaststellen van de streken waar ze het frequentst optreden. Vooreerst daar waar door onvruchtbaarheid van de bodem en onveiligheid van benden het bestaansniveau tot beneden het minimum gedaald is. Daar is de extase als een tegenwicht in de harde realiteit van het leven. Binnenwereldse activiteit wordt niet meer au sérieux genomen; fatalisme wordt aldus gesublimeerd. Maar ook bloeien deze sekten in de grote steden onder de immigranten uit het dorpsmilieu. Ontworteld als ze zijn aan de oude vertrouwde sfeer van sociale samenhang en traditie, zoeken ze naar een surrogaatgemeenschap waar men zich geborgen vindt tegen het keiharde individualisme dat het leven in de grootstad in Azië, waar geen burgerzin zich ontwikkeld heeft, kenmerkt. En daar kan het voorkomen dat deze nieuwe sekten functioneel zijn in het aankweken van een positieve ontwikkelingsmentaliteit. Het valt moeilijk te ontkennen dat het succes van deze nieuwe godsdiensten | |
[pagina 1114]
| |
een oordeel over de Indonesische Islam inhoudt. Prof. Dr. Hazairin, een vooraanstaand Muslim, constateert dat ‘vijf eeuwen Islam-activiteit de levensbeschouwing van de mensen, vooral van hen die zich Muslim noemen, niet heeft kunnen veranderen’. Jaloers, maar machteloos kijkt de Muslim neer op dat terugvallen in hetgeen hij neo-animisme noemt. Het godsbeeld van de Islam, waarin Allah een Macht is waaraan men het predicaat persoon niet mag toekennen, heeft de religieuze aspiraties, het in de ziel ingebouwde contactpunt met God, niet kunnen bevredigen. De nieuwe godsdiensten sparen de Islam hun kritiek niet: deze is te legalistisch, te zeer verpolitiekt en zo veruiterlijkt dat hij elke geestelijke ervaring als pantheïsme veroordeelt. De Islam is in hun ogen een godsdienst uit het dorre Arabië, die door geestelijk kolonialisme de Indonesische identiteit verkracht. Dusdanige kritiek en karikatuur werden zo algemeen, dat een tegenactie ontstond. | |
Tegenkanting en reactieVele godsdienststichters werden door hun leerlingen hoog vereerd, met het gevolg dat ze in korte tijd tot welstand geraakten. Daartoe uitgelokt gingen ook een aantal avonturiers godsdiensten stichten om zo domme mensen geld te kunnen aftroggelen. Om eerlijk te zijn moet men toegeven dat de in de nieuwe godsdiensten onrechtmatig verkregen gelden nog niet de geringste fractie bedragen van hetgeen in de Islamgemeente bij wijze van routine aan financiële schandalen wordt opgebracht. Verduistering van zakat-of hadji-gelden, vervalsing en verkoop van concessies en benoemingen enz. vormen al jaren lang een vaste rubriek in de nationale pers. Dit evident contrast tussen woord en werk heeft juist bijgedragen tot het proclameren van nieuwe godsdiensten. Hoe het ook zij, in mei 1955 richtte het ministerie van godsdienstzaken (dat een door de Islam beheerst lichaam is) in alle hoofdsteden van Indonesië comités op tot controle van de nieuwe godsdiensten. In naam ging het om de bescherming van de massa tegen avonturiers, maar uit de inquisitie-achtige werkwijze blijkt duidelijk dat het gaat om de uitschakeling van een gevaarlijke rivaal. Daarop reageerden de nieuwe godsdiensten door aaneensluiting in het vormen van een soort parlement van godsdiensten. Zo werd reeds in augustus van datzelfde jaar een permanent congres gesticht te Semarang met de voor de Islam uitdagende naam: Kebatinan = Innerlijkheid. Op de eerste bijeenkomst, nog diezelfde maand, waren 70 nieuwe richtingen vertegenwoordigd. Tot voorzitter werd gekozen Mr. Wongsonegoro, voorheen gouverneur van Midden Java en minister van opvoeding en onderwijs. De sfeer van het congres beantwoord- | |
[pagina 1115]
| |
de aan de doelstelling: geen debat noch polemiek, maar een gezamenlijke bewustwording van de superioriteit van het geestelijke boven de materie. Men sprak verontwaardigd over het vanuit het westen geïmporteerde rationalisme en materialisme die de Indonesische cultuur bedreigden. Men veroordeelde de nalatigheid van de moderne jeugd die de oude tradities verwaarloosde. De innerlijkheidsaspecten van de autochtone Indonesische denkwereld werden hemelhoog geprezen. Er werd een commissie benoemd die precies moest omschrijven wat men onder innerlijkheid verstond. Op een volgend jaarcongres werd eenstemmig de volgende definitie van Innerlijkheid aangenomen: Innerlijkheid is de bron van de grondslag en het beginsel van de Godserkenning. Deze definitie is door diverse geleerden als een onverstaanbare woordcombinatie bekritiseerd. Ten onrechte. Ze zijn niet genoeg doorgedrongen in de denkstructuur der congressisten. De definitie is een compromis (een ‘lectio conflata’) van twee formuleringen. De woorden: ‘beginsel van Godserkenning’ zijn gelijkluidend met het eerste beginsel van de Indonesische staatsfilosofie of Pantja Sila (Sila Ketuhanan) en vertegenwoordigen een innerweltliche tendens in de overigens evasionistische mentaliteit der Innerlijkheidsmensen. Ze beogen goodwil te kweken bij de overheid. Behoudens deze restrictie is in de definitie het wezen van de Innerlijkheidsbeweging juist uitgedrukt en wel als een uitgesproken distantie van de voormalige dualiteit van geestelijke ervaring en mondelinge uitdrukking. Door deze definitie hebben de nieuwe godsdiensten zich resoluut losgemaakt van de vroegere louter met de mond beleden Islam. Volgens de leer van de Qur'an en de klassieke traditie poneert de Islam het geloof in God wel als een eenheid van religieuze ervaring en publieke belijdenis (technisch gesproken als een synthese van iman en tasdiq). Doch in Indonesië is de uiterlijke belijdenis steeds overbeklemtoond ten koste van de ervaring. Religieuze ervaring wordt gewantrouwd, zelfs de stem van het geweten wordt geen recht toegekend. De formalistische wetgeleerdheid en casuïstiek weten daar geen raad mee. ‘Denk na over de schepping, denk niet na over God, anders kom je zeker in dwaling’, is een in Indonesische Islamliteratuur veelvuldig geciteerde hadith (traditie van Muhammad buiten de Qur'an). De superioriteit van de Islam boven de andere godsdiensten ligt juist hierin dat de Islam erin geslaagd is om alle morele verplichtingen in wettelijke verplichtingen om te zetten, aldus Nanik Kemal. Men kan zo de positie van de Islam in het kort weergeven als: de uiterlijke, door de wet geëiste, belijdenis van Islam is de bron van het Godsgeloof. Welnu diametraal daartegenover luidt de opvatting van de nieuwe godsdiensten: de inwendige ervaring is de enige bron van Godsgeloof. M.a.w. het ene fundament van het godsgeloof, waarin tegelijkertijd religieuze ervaring en het aanvaarden van Gods openbaring worden geaffirmeerd, wordt | |
[pagina 1116]
| |
hier gedissocieerd. Exclusief wordt een der componenten verabsoluteerd. De Islam was in de ogen van de nieuwe godsdiensten door verwaarlozing van religieuze ervaring tot een loutere ideologie geworden, en wel door zijn machtsstreven voornamelijk een politieke ideologie. De nieuwe godsdiensten zijn daar een extreme reactie op. Zij plaatsen de innerlijke belevenis van het heilige in het centrum en kennen nauwelijks waarde toe aan doctrinaire inhoud. Ze zijn dus een stap van de ene disharmonie naar de andere, voorbij een evenwichtig midden. | |
Verdere ontwikkelingDe verdere ontwikkeling van de nieuwe godsdiensten vertoont nog vele interessante momenten. We kunnen slechts enkele aanstippen. Bij de derde vergadering van het centrale Congres waren er 125 nieuwe godsdiensten aangesloten, totaal 15 miljoen volgelingen tellend. Maar enkele, zelfs zeer talrijke richtingen zijn er niet bij aangesloten. Onder de volgelingen telt men universiteitsprofessoren, politieke topfiguren, ingenieurs en medici, alsook een groot aantal hoge militairen. Door hun deelname is het peil zeker verbeterd. Maar ook de intellectuelen die onder de ban van de nieuwe godsdiensten komen, geloven even zeker aan de dromen, visioenen en voorspellingen van de charismatische leiders als de ongeletterde boer. De Innerlijkheidsbeweging is een dankbaar object geworden voor research en wetenschappelijke dissertaties, zowel in als buiten Indonesia (zie bibliografie). Een richting is al in Engeland vertegenwoordigd, de zgn. Budi Susilo Dharma; een ander, de Pangestu (Pagujuban Ngesti Tunggal: Genootschap tot Beoefening van Eenheid) beroemt er zich op dat zijn leider, Dr. Sumantri Hardjaprakoso, bij Prof. Dr. E. Carp van de Leidse universiteit gepromoveerd is op de psychotherapie van hun religie. Inmiddels is de regeringsinstantie die toezicht moest houden op de nieuwe godsdiensten van het ministerie van godsdienst naar dat van justitie overgebracht. Toen belediging en imitatie van de van ouds gevestigde godsdiensten frequenter werden, heeft President Soekarno een ordonnantie uitgevaardigd die op zulke beledigingen geldboete en gevangenisstraf zette. In dezelfde ordonnantie (1 januari 1965) werd voor het eerst opgesomd welke godsdiensten officiële staatserkenning genoten, nl. Islam, Protestantisme, Katholicisme, Hindoeïsme en Boeddhisme. De Innerlijkheidsbewegingen, het produkt van eigen bodem, werden niet als zodanig erkend, missen daarom officiële bescherming en staatssubsidie. Ze menen zelf recht te hebben op 40% van deze subsidie. Vermeldenswaard is nog dat een aantal van de nieuwe godsdiensten geheel geïnfiltreerd was door de communistische partij, die hen in eigen belang | |
[pagina 1117]
| |
manipuleerde. Men sprak van ‘hamer en sikkel onder de mystici’. Deze richtingen zijn aldus door het verbod van communisme getroffen en hebben opgehouden te bestaan, althans bovengronds. In de staatsrede van President Soeharto op de verjaardag van de republiek (16 augustus 1969) werden de nieuwe godsdiensten voor het eerst genoemd naast de officiële, waardoor de hoop op erkenning versterkt werd. Bij al de invloed die de nieuwe godsdiensten uitoefenen op de gang van zaken hebben ze één ding niet bereikt, nl. een introspectie bij de Islam. De Muslims zijn geenszins gedisponeerd om het succes van deze beweging te wijten aan de legalistische en formalistische gestalte van de Indonesische Islam. De Islam vervalt hier zelfs steeds meer tot een profane organisatie, waar authentieke religieuze inspiratie wordt opgeofferd aan machtsmotieven en politiek. Daarom blijft, zolang de Islam zichzelf niet corrigeert en zich, in de lijn van zijn eigen traditie, niet meer verinnerlijkt, de verdere bloei van de Innerlijkheidsactie gegarandeerd. Overigens is het moeilijk uit te maken of deze godsdiensten een nieuwe toekomstvisie inluiden of gedoemd zijn te verdwijnen als de nasmaak van een oude droomGa naar voetnoot1. |
|