| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
Midden-Oosten
Drie jaren na de zesdaagse oorlog, d.w.z. drie jaren nadat het vuren werd gestaakt, is er in zeker opzicht nog steeds niets veranderd. Voortdurend bedreigd vanuit de aangrenzende landen Egypte, Jordanië, Syrië en Libanon opereert Israël vanuit een positie van kracht zolang het zowel in de lucht als op de grond een overwicht bezit. Consequent beantwoordt het elke aanval op zijn grondgebied en is zo in staat een uiterst kwetsbare veiligheid te handhaven en mogelijk verkiest Tel Aviv deze situatie toch boven een officiële wapenstilstandsovereenkomst, die toch elk ogenblik zou kunnen worden verbroken; het weet nu tenminste waar het aan toe is. Volgens Mevrouw Golda Meir, premier van Israël, moet haar land zijn kracht laten zien, daar op het ogenblik dat Nasser meent dat Israël zwak is, de oorlog zou beginnen.
Gevaarlijker dan de officiële tegenstanders van Israël zijn de Fedayeen, de Palestijnse guerilla's. Deze zijn wel verspreid over een aantal verschillende organisaties met verschillende denkbeelden over doel en middelen en ondanks alle pogingen daartoe niet samen te bundelen in een krachtige organisatie, maar zij spreken meer tot de verbeelding van de arabieren en hun acties zijn voor de Israëli ongrijpbaar; zij voeren hun strijd met alle middelen binnen en buiten Israëls grenzen, zowel op vliegtuigen van de Israëlische luchtvaartmaatschappij El Al - waar dan ook - als in warenhuizen en overal langs de grenzen. Zij opereren vanuit genoemde buurlanden, maar niet onder officiële vlag en het enige wat Tel Aviv kan doen is de officiële regeringen verantwoordelijk stellen voor het feit dat zij geen of nauwelijks pogingen doen om een einde te maken aan deze guerilla-activiteiten binnen hun grenzen. Zo blijft deze eindeloze niet verklaarde oorlog voortduren en dit moet dan volgens Arafat, leider van het Verenigd Opperbevel van de Palestijnse guerilla's en van El Fatah, een van de bevrijdingsorganisaties, de oorlog van de lange adem worden die Israël op de duur niet zal kunnen volhouden.
Het optreden van deze guerilla's maakt alle officiële onderhandelingen - of deze nu gevoerd worden door de Grote Vier, praktisch teruggebracht tot twee, of tussen Tel Aviv en een van de arabische regeringen - zinloos, daar de massa er niet achter zou staan. En zelfs wanneer Rusland er toe zou kunnen worden overgehaald alle wapenleveranties aan de guerilla's stop te zetten, dan
| |
| |
nog zou Peking-China toch onmiddellijk bereid zijn hun het nodige te leveren. Hoe moeilijk de situatie is blijkt wel uit de totaal mislukte pogingen, resp. van de Jordaanse en Libanese regeringen, om de fedayeen onder controle te krijgen en zo de Israëlische represailles binnen hun grenzen te voorkomen. In beide landen werd er wel een akkoord bereikt, dat nauwelijks gesloten al weer verbroken werd. Voor beide landen geldt bovendien, dat als de regeringen optreden tegen de guerilla's, deze laatsten onmiddellijk steun krijgen van het Syrische leger, dat vanwege zijn kortere gemeenschappelijke grens met Israël zich minder bedreigd voelt door mogelijke represailles. Zo komen deze regeringen tussen drie vuren te zitten, waarbij wij dan gemakshalve voor Jordanië maar vergeten, dat in geval van een Syrische inval in de richting van Amman ook Saoedi-Arabië zich er wel mee zal bemoeien.
Belangrijk in de hele ontwikkeling is ook de houding van de Sovjet-Unie. Zij is de laatste tijd weer bezig Egypte geleidelijk te versterken en rust Caïro uit met SAM-raketten, bestemd om lager vliegende doelen te elimineren. Het is voor het eerst dat deze afweerwapens worden gestationeerd buiten de Warschaupactlanden. Moskou is daarbij doodsbenauwd dat technische gegevens in verkeerde handen komen en stuurt daarom niet alleen bemanningstroepen, maar heeft ook de bewaking in eigen handen gehouden. Deze Russische troepen zijn niet offensief, maar behalve dat zij de bescherming van Caïro, Alexandrië en de Assuandam versterken, maken zij ook Egyptische piloten vrij voor de ‘bevrijding van het bezet gebied’. Daar Israël weinig voelt voor een directe confrontatie met de Russische troepen, beperkt het nu zijn vluchten tot de onmiddelijke nabijheid van het Suez-kanaal. Moskou is verder gegaan en verzorgt de laatste tijd steeds meer de opleiding van Egyptische piloten, terwijl er beweerd wordt dat deze instructeurs zelfs deelnemen aan aanvalsvluchten op Israël, waardoor het gevaar voor Russische slachtoffers tijdens oorlogshandelingen groter is geworden en het is de vraag of het in de toekomst ook nog mogelijk zal zijn om er geen ruchtbaarheid aan te geven.
Dit brengt ons op de vraag wat Moskou nu eigenlijk wil. Het is duidelijk dat het zijn invloed in het Middellandse-Zeegebied wil versterken, maar of men ook betrokken wil worden in een oorlog in het Midden-Oosten is een andere kwestie. Vrij algemeen is men van mening dat Rusland, zonder gebruik te maken van zijn leger, zonder veroveringen en zonder in dit gebied satellietstaten te vestigen, toch zijn doel kan bereiken. Heeft het geen belang bij een oorlog, het heeft er helemaal geen belang bij het herstel van de vrede in dit gebied te bevorderen; in dat geval n.l. zouden de arabische staten minder afhankelijk worden van Russische militaire hulp en zou de Russische invloed kunnen verminderen. Het voordeligste is dus de huidige onrustige status quo te handhaven.
De onzekere factor is dat op een of ander ongelegen moment en door welke gebeurtenis ook niemand de zaken meer in de hand heeft. Is het waar, wat de Nederlandse minister van Buitenlandse zaken, Luns, laatst verklaarde, dat de Amerikaanse inval in Cambodja aan Moskou duidelijk gemaakt moet hebben, dat Washington eventueel bereid is krachtig op te treden, desnoods ook in het
| |
| |
MiddenOosten? Men kan ook redeneren dat de Amerikaanse moeilijkheden in Zuid-Oost-Azië het voor Washington bezwaarlijk gemaakt hebben zich ook in het Midden-Oosten te doen gelden en dan kan het voor Rusland een uitnodiging zijn.
Het is vanzelfsprekend dat Israël probeert zich tegen de nieuwe bedreiging te versterken. Reeds veel eerder vroeg het daarom aan de Verenigde Staten om levering van meer straalvliegtuigen, maar Nixon was van mening dat Israëls overwicht in de lucht niet nog meer vergroot hoefde te worden. Ziet Moskou hierin een teken van zwakte? Zeker is, dat er ook hierover binnen de regering van Nixon onenigheid heerst; terwijl het Pentagon de groeiende macht van Rusland met lede ogen aanziet en graag Israël wil versterken, moet buitenlandse zaken denken aan de vriendschap met de arabische landen, die het nodig heeft om de Amerikaanse oliebelangen in deze streken minstens te handhaven, liefst te vergroten. Vandaar de hardnekkige pogingen van Washington om telkens weer te proberen tot een compromis te komen, pogingen die - of zij nu via Denemarken of Nederland lopen of dat zij door Mevrouw Angie Brooks, voorzitster van de Algemene Vergadering der Verenigde Naties of door de Amerikaanse onderminister, Sisco, gedaan worden - toch telkens weer op niets uitlopen.
Ook Israël zou pogingen doen om in het Midden-Oosten tot een vorm van coëxistentie te komen. Het zou voelen voor een door Rusland gegarandeerd en gecontroleerd staakt-het-vuren gekoppeld aan de heropening van het Suezkanaal. De suggestie is aardig; de groeiende Russische macht in de Middellandse Zee zou dan gemakkelijk invloed kunnen gaan uitoefenen in de Indische Oceaan, hetgeen zeker voor de Verenigde Staten minder aangenaam zou zijn. Of is het alleen maar een geopperde mogelijkheid om de Verenigde Staten onder druk te zetten om toch de gevraagde versterkingen te leveren? Dan zou zij succes gehad hebben, daar in Washington pas geleden is verklaard dat men nieuw materiaal zou leveren zonder nog te vertellen hoeveel.
| |
Zuid-Oost-Azië
De Cambodjaanse expeditie van de troepen der Verenigde Staten, gecombineerd met het Zuidvietnamese leger, verloopt volgens de laatste rede van de president naar wens. Grote hoeveelheden wapens en voedsel worden buitgemaakt en hij beweerde dat alle belangrijke militaire doelen waren bereikt, maar vergat daarbij dat hij in het begin van de actie zich de vernietiging van het hoofdkwartier der Noordvietnamezen en de Vietcong had ten doel gesteld. Dit hoofdkwartier is niet gevonden; de tegenstander trekt terug en lokt de Amerikanen steeds verder de jungle in. Zijn mededeling dat de terugtrekking der Amerikaanse troepen uit Vietnam inmiddels was hervat, werd door het Amerikaanse opperbevel in Saigon reeds tegengesproken. Het is overigens de vraag of de Verenigde Staten zich kunnen houden aan hun plan om de actie in Cambodja op 30 juni te beëindigen. Nu reeds heeft de president gezegd dat de luchtaanvallen na die datum zullen worden voortgezet. Verder zijn de Zuidvietnamese troepen volgens generaal Ky niet van plan om zich iets van de
| |
| |
gestelde termijn aan te trekken en evenmin van de in Washington gestelde zone van 35 km. Wat doen de Verenigde Staten als straks deze troepen in moeilijkheden komen? Zien wij dan weer dat klein duimpje de reus op sleeptouw neemt?
Nixon zal bovendien rekening moeten houden met de mogelijkheid van de vorming van een gezamenlijk front van Hanoi, Vietcong, Pathet Lao en Shihanouk, maar ook met die van de vorming van een Chinees vrijwilligersleger ter ondersteuning van de aanspraken van de laatste, m.a.w. van een indirect ingrijpen van Peking in Zuid-Oost-Azië.
Het lijkt ons daarom toch verstandiger om wat meer aandacht te besteden aan de openlijke kritiek op zijn beleid dan alsmaar à la Spiro Agnew denigrerend hierover te spreken en te vertrouwen op de bejubelde zwijgende meerderheid. De Verenigde Staten hebben reeds te grote problemen - in- en extern - dan dat zij er nog een burgeroorlog bij kunnen hebben. De eerste doden zijn hierin trouwens al aan enkele Amerikaanse universiteiten gevallen.
| |
Duitsland
Op donderdag 21 mei werden te Kassel de besprekingen voortgezet tussen kanselier W. Brandt en de DDR-premier W. Stoph. Zij verliepen erg stroef en eigenlijk is het enige positieve resultaat, dat men in het najaar weer verder gaat praten. Brandt kon rustig spreken over nauwere economische en culturele betrekkingen tussen beide Duitslanden; hij kon voorstellen dat beide delen zouden proberen afzonderlijk in internationale organen vertegenwoordigd te zijn, maar zijn voorwaarde, n.l. dat Oost en West slechts delen waren van één natie, was voor Stoph onaanvaardbaar. Op bevel van Ulbricht eiste hij onmiddellijke en onvoorwaardelijke erkenning van de DDR en verwierp hij de ‘twee staten - een natie’ theorie van Brandt volledig. Dat men toch wil blijven praten, is vermoedelijk te danken aan Russische invloed. Ulbricht ziet ook wel het verschil tussen de spontane toejuichingen van Brandt in Erfurt en de georganiseerde spontaneïteit van de ontvangst van Stoph in Kasssel; hij weet dat hij in talrijke kringen in zijn land nog steeds impopulair is en dat een akkoord met Bonn zijn gezag in eigen land wel eens zou kunnen ondermijnen. Waarschijnlijk zou hij het liefst verdere besprekingen weigeren, maar dat komt niet goed uit in de Moskouse politiek.
Rusland heeft n.l. behoefte aan verbetering van zijn economische betrekkingen met West-Duitsland en is reeds enkele maanden bezig met oriënterende besprekingen met Bonn. Juist nu deze afgesloten zijn en de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Scheel, naar Moskou zal gaan om op hoger niveau te praten over een niet-aanvalsverdrag en bereid schijnt te zijn om de Oder-Neissegrens te erkennen, moet het toch ook mogelijk zijn verbetering te brengen in de situatie rond Berlijn en is het toch onaanvaardbaar dat Ulbricht de pogingen van Brandt om de verhoudingen met de landen van het Oostblok te verbeteren zou bruskeren. Moskou laat zich niet zo gemakkelijk door een van zijn satellieten op sleeptouw nemen.
8-6-'70
J. Oomes
| |
| |
| |
België
De ondergrondse stromingen die het Belgische politieke leven tot vernieuwing stuwen, hebben deze maand voor hoge golfslag en een woelige zee gezorgd.
| |
Oproepen tot frontvorming
De maand mei was volgeboekt met oproepen tot frontvorming: Collard, met een antwoord o.m. van Cool, Debunne met een wederwoord van Houthuys, Van der Elst met Vandekerckhove als tegenspeler, en tenslotte Van Audenhove en Vanden Boeynants.
1 Mei stond in het teken van de eerste verjaring van de oproep van Leo Collard, waarin deze een hergroepering van de democratische krachten voorstelde (cfr. Streven, juni 1969, p. 970). Verleden jaar sprak Collard in zijn persoonlijke naam; op het B.S.P.-congres van december werd zijn idee wel officieel overgenomen, zonder evenwel veel enthousiasme van de kant van het partijbestuur. Nu schijnt Collards voorstel veld gewonnen te hebben in de partij, al is het nog niet duidelijk hoeveel socialisten bereid zijn, de eigenheid van de ‘christen democraten’ te erkennen om samen tot een nieuw socialisme te komen. Evenmin is duidelijk, wie tegenover de socialisten het andere front zal vormen. Op de Rerum Novarum-vieringen (7 mei) verklaarden Gust Cool (exvoorzitter ACV), Willy D'Havé (voorzitter ACV) en minister Bertrand zich bereid tot een dialoog, echter in zulke termen, dat het antwoord aan Collard eigenlijk hierop neerkwam: ‘We willen praten, maar daartoe zijn wij altijd al bereid geweest. Niets nieuws onder de zon dus’.
Enkele dagen later kreeg de frontvormingsidee zelfs een flinke deuk. Essentieel in Collards redenering is: frontvorming zoals de vakbonden, met behoud van de eigen organisaties. Op een persconferentie waar het ABVV-congres van december werd aangekondigd en het werkdocument ‘Vakbondsoriëntaties’ van Prof. Spitaels werd voorgesteld, verklaarden deze laatste en algemeen sekretaris Debunne zich tegenstanders van het syndicaal pluralisme, voorstanders van de eenmaking van de vakbonden. Daarop repliceerde ACV-voorzitter Houthuys op het congres van de arbeiders in de voedingsnijverheid: nooit zal de christelijke vakbeweging haar eigen persoonlijkheid opgeven. Een reactie die te voorzien was, van de kant van het ABVV misschien zelfs gewild.
Op het politieke vlak komt er weinig schot in de zaak. Officieus zal er wel worden gepraat. Vrijblijvend. Misschien verwacht Collard niet veel meer van de huidige machtsorganisaties. Is het daarom dat hij een TV-debat aanging met de voorzitter van de CVP-jongeren en de commissaris-generaal van de KUL? Om aan te tonen van wie hij nog iets verwacht?
De oproepen van Van der Elst (VU), Van Audenhove (PVV) zijn van een ander allooi. De Volksunie heeft in feite de CVP uitgenodigd om met het oog op de Vlaamse belangen in oppositie te gaan tegen het regeringswerk. De wrevel welke dit wekte bij PSC, Vlaamse socialisten en liberalen, was door de Volksunie zeker mede bedoeld. Vooral electoraal was het interessant, de CVP
| |
| |
te dwingen tot een negatief antwoord: zo verschijnt de VU weer een beetje meer als de enige partij die de Vlaamse belangen verdedigt.
De PVV van haar kant heeft weer een nieuwe ‘opening’ gemaakt. Officieel heette het een ‘opening naar links’. Maar in de verklaringen van Van Audenhove is niets nieuws te bespeuren; wat hij met zijn ‘levende democratie’ bedoelt, valt heel traditioneel samen met het organiseren van inspraak. Het ziet er meer naar uit, dat de PVV haar rechts-zijn wil verdoezelen door zich te richten naar het centrum, met de thema's van Links. Alle genieters van de welvaartstaat zijn in de PVV welkom.
Oud-premier Vanden Boeynants kan met zijn ‘Unie voor de Toekomst van Brussel’ het enige alternatief worden in de hoofdstad, zowel voor hen die de communautaire ruzies beu zijn, als voor hen die elk extremisme vrezen. Alles hangt er echter van af welke compromissen hij zal voorstellen. Zullen die voor de Franstalige Brusselaars de schijn redden zonder de Vlamingen ongerust te maken? Of zullen ze omgekeerd de Franstaligen ten goede komen terwijl de Vlamingen zoet gehouden worden met veel namen op de kieslijst? De voornaamste vraag is echter of VDB, na een eventueel succes in de gemeenteraads-verkiezingen van oktober, ook een Unie voor de Toekomst van België zal oprichten, met het pragmatisme als grondslag en voor elk probleem een oplossing van het gezond verstand die alles fundamenteel ongemoeid laat.
| |
Economische planning en decentralisatie
Nu België haast anderhalve eeuw geworsteld heeft met taalproblemen, is het parlement bezig schoonschip te maken met de verouderde structuren van het land. Op de agenda staat een grondwetsherziening die gepaard moet gaan met een wet op de economische planning en decentralisatie (ontwerp 125). Dit laatste wetsontwerp heeft al veel stof doen opwaaien. Daar zijn twee redenen voor aan te wijzen: het ontwerp betekent een definitief keerpunt in de benaderingswijze van de Belgische economische politiek, en de hele discussie wordt doorkruist door de communautaire problematiek.
In 1958 heerste er een angstpsychose over de toekomst van onze economie. De onderhandelingen voor het EEG-verdrag liepen naar hun einde toe. We leefden in een laagconjunctuur, in België bijzonder geaccentueerd door de structuur van onze economie (vooral basisindustrie, verouderde installaties). De regering-Eyskens kwam tot de constatering dat ons BNP trager groeide dan dat van de buurlanden; als er niets aan gedaan werd, zouden we weldra het arme broertje in Europa zijn. De maatregelen die toen genomen werden, bleken later van fundamenteel belang te zijn. Een regionale en een algemene expansiewet schiepen vanaf 1959 de mogelijkheid, met staatssteun en gemeenschapsgelden het oprichten van nieuwe bedrijven te stimuleren. Een programmatiebureau werd in het leven geroepen. Een eerste vijf-jaren-plan werd uitgewerkt. Aan de idee van de economische programmatie werd die van de sociale programmatie gekoppeld, die de vakbonden overtuigde hun actieve medewerking te verlenen aan de economische groei op voorwaarde dat de werknemers
| |
| |
er hun deel van zouden krijgen. In 1966 volgde een derde expansiewet, die ruimere hulp gaf aan de economisch minst ontwikkelde gewesten. Nu is een nieuwe expansiewet neergelegd, die de twee voorgaande regionale expansiewetten vervangt, de algemene expansiewet van 1959 behoudt. Het derde economisch programma ligt ter discussie voor de sociale partners in Bedrijfs- en Arbeidsraad. Bovendien is er het ontwerp 125.
Er zit een logica in heel deze ontwikkeling. In 1958: het bewustzijn dat het privé-initiatief te kort schiet en dat de overheid moet stimuleren. Sedertdien werd steeds sterker beklemtoond dat elke hulp planmatig moet geschieden. Tenslotte het idee, dat wanneer de overheid helpt met het geld van de gemeenschap, zij ook medezeggenschap moet krijgen, moet kunnen controleren en effectief oriënteren. Nu zal mogelijk worden gemaakt dat de overheid zelf initiatieven neemt en dat alles onder de regels van de democratie valt. Daarom voorziet ontwerp 125 opbouw- en uitwerkingsstructuren door decentralisatie naar de gewesten, en wordt de betekenis van het economisch plan nog meer kracht bijgezet.
In de CVP werd de rechtse vleugel er zich van bewust dat dit wel eens de definitieve stap kon zijn naar de geleide economie. Het aloude wantrouwen tegenover de socialisten deed hen vrezen voor staatsdirigisme. In de senaatscommissie remden zij aanvankelijk zoveel ze konden. Toen de socialistische regeringspartner dreigende druk begon uit te oefenen om het reeds vorig jaar in de Kamer goedgekeurde ontwerp 125 vlug door de Senaat te halen, gooiden deze CVP-senatoren het over een andere boeg: zij dienden amendementen in, die een werkelijke verbetering betekenden, maar het voor de BSP even onaanvaardbaar remmend effect hadden. Het ontwerp moest dan immers terug naar de Kamer en de discussie zou helemaal opnieuw moeten beginnen. Voor vele Waalse socialisten gaat ontwerp 125 immers niet ver genoeg: Wallonië moet een apart economisch gewest worden, dat een eigen beleid kan voeren. Zowel het wantrouwen tegenover het economisch welvarend Vlaanderen, als het verlangen naar een eigen Waalse staat liggen hieraan ten grondslag.
Uiteindelijk werd de discussie over de organisatie van de economie verdrongen door het geruzie over Brussel en de betrekkingen tussen de Vlaamse en Waalse gemeenschappen. In de indeling in gewesten wilden alle partijen een voorafbeelding zien van de Belgische federale staat - of juist niet. Het publiek kreeg aldus een voorsmaakje van wat het daarna aan moois te zien kreeg bij de behandeling van de desbetreffende artikelen uit de grondwet.
| |
Grondwettelijke hervorming
Premier Eyskens wil het geheel van zijn voorstellen tot grondwettelijke hervorming nog voor het zomerreces door het Parlement krijgen. Tal van wijzigingen aan de teksten, onder de welbekende vorm van ‘bis’ en ‘ter’, hebben er een onvoorstelbaar ingewikkelde aangelegenheid van gemaakt. Voor een duidelijke structuur, hetzij van een statenbond, hetzij van een federalistische staat, waren de geesten niet rijp. Het is een lappendeken geworden.
| |
| |
Het voorzichtige federalisme dat nu ter tafel ligt, heeft vier verscheiden niveaus. 1. De mogelijkheid wordt voorzien tot het federeren van gemeenten en tot het vormen van agglomeraties op het laagste vlak. Iets wat België met zijn 2.586 gemeenten dringend nodig heeft, al is bij de uitvoering een enorme weerstand te verwachten. 2. Vervolgens de vier taalgebieden: het Vlaamse, het Franse, het Duitstalige en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, dat tot de huidige 19 gemeenten beperkt moet blijven. 3. Verder worden er nog economische regio's of gewesten voorzien, oorspronkelijk drie. Hier vormde de afbakening van het Brusselse gewest al direct het struikelblok. Een haastig te hulp snellende Regering kon met art. 000 het principe van de indeling in gewesten nog redden, door hun aantal, hun territoriale afbakening en hun bevoegdheid naar een latere wet (met bijzondere meerderheid) te verwijzen. Dus driemaal zero: geen afbakening, geen aantal, geen bevoegdheid. 4. Nationaal tenslotte zouden er drie cultuurgemeenschappen komen: de Nederlandse, de Franse en de Duitse. Er wordt een Nederlandse en een Franse cultuurraad opgericht met wetgevende bevoegdheid in hoofdzakelijk culturele aangelegenheden. In beide wetgevende Kamers erkent men twee taalgroepen, met de dubbele bedoeling, de samenstelling van de cultuurraden mogelijk te maken en over de bescherming van de minderheden te waken. Dit zal gebeuren door een bijzondere alarmprocedure in werking te stellen om een ernstige aantasting van de betrekkingen tussen de gemeenschappen te voorkomen.
Vlaamse CVP-ers en BSP-ers, die hier een grendel op hun feitelijke meerderheid in zien, willen dit slechts nemen als er een identieke grendel komt voor de Brusselse agglomeratieraad om in de hoofdstad de minorisatie van de Vlamingen tegen te gaan. Dit is sinds maanden het voorwerp van een felle strijd tussen de partijen en de taalgroepen in de partijen en wordt nog steeds niet aanvaard door de Volksunie, die zich extreem opstelt.
Reeds de eerste discussies en stemronden in de Senaat toonden aan waar de knelpunten en hoe de krachten liggen. Een eerste artikel over het beginsel van de bijzondere meerderheid waarmee bepaalde wetten gestemd moeten worden om de Waalse minderheid te beschermen, werd verworpen. De VU wil zulke procedure hoogstens aanvaarden in een federale staat. De Vlaamse liberalen berekenden dat zij onmisbaar zijn wanneer de twee formules van bijzondere meerderheid (de helft in elke taalgroep en de 2/3 van het geheel) met elkaar worden gecombineerd. Dus stelden ze dit voor, haalden het niet en stemden dan tegen. Geeft niet, zei de premier, dan regelen we die bijzondere meerderheid wel bij elke betrokken wet afzonderlijk. Dit wordt voor Regering en Parlement een beweeg met kiezelstenen in de schoenen.
De onmacht van het Parlement, slachtoffer van zovele jaren strijd voor kleine belangen (mijn dorp, mijn sjerp), is beschamend duidelijk geworden en haar gekibbel over details steekt schril af tegen de Regering die wel in staat blijkt tot een staatsvisie. Een eventuele mislukking van deze grondwetsherziening zal haast onvermijdelijk een escalatie bewerken naar een formule van volkomen naast elkaar levende gemeenschappen. Al zijn we daar nog niet aan toe.
| |
| |
| |
Gemeenschapsschool
Nog een andere discussie is volop op gang gekomen, vooral in katholieke milieus. Na twaalf jaar school-bestand, kan op het eind van dit jaar het schoolpakt herzien worden. Verschillende groepen willen die herziening niet meer doen verlopen in termen van een politiek machtsevenwicht. Ze willen het onderwijs volledig volgens zijn eigen wetmatigheid doen werken, het fundamenteel democratiseren in zijn structuren en de weg voorbereiden naar een grondige inhoudelijke vernieuwing.
Tot deze groepen behoren in de eerste plaats de CVP-jongeren, die een jaar lang de publieke discussie provoceerden met hun ontwerp-manifest, dat op 26 april zijn definitieve vorm kreeg. In hun voorstellen trok vooral de idee van de ‘gemeenschapsschool’ de aandacht. Daarmee bedoelen zij een vernieuwd geëngageerd onderwijs in een pluralistisch milieu. Deze idee werd nu bijgevallen door de Pedagogische Kring van de Universiteit te Leuven, die in het voorjaar een brochure, ‘Het kind van de rekening’, publiceerde, door enkele parochieraden en gedeeltelijk ook door de KWB. De hoofdbekommernis van de KWB gaat echter vooral naar de inhoudelijke vernieuwing van het onderwijs en naar een grondige democratisering. Zij is er vooral van overtuigd dat een echt christelijk onderwijs de eigenlijke opdracht blijft van de katholieke school. Officieus heeft de CVP zich reeds uitgesproken voor experimenten van pluralistisch onderwijs. La Libre Belgique gaat evenwel scherp tegen deze voorstellen te keer, wat sommigen al doet concluderen dat de kansen op slagen dus groot zijn. Oudminister Grootjans van de PVV noemde de gemeenschapsschool een uitgesproken positieve factor; zorgvuldig voorbereide experimenten in die richting vond hij wenselijk. Ook Collard en de VU zijn voorstanders van het doorbreken van de bestaande verzuiling op onderwijsgebied.
De discussie schijnt dus gunstig te verlopen. Anders is het gesteld met de positie van de inrichtende machten. Het katholieke onderwijs zal geen gemeenschapsscholen oprichten: volgens Mgr. Daelemans zijn deze pedagogisch niet verantwoord. Een woordvoerder van het Nationaal Sekretariaat van het Katholiek Onderwijs verklaarde aan de pers dat hij formeel gekant was tegen de idee zelf van de pluralistische of gemeenschapsschool. Hij zei ook dat de oudervereniging haar leden daarover nog zou raadplegen en voorspelde dat zijn standpunt unaniem zou worden bijgetreden. Tenslotte spraken de Belgische Bisschoppen zich op 26 mei uit voor het behoud van een uitgesproken katholiek geïnspireerde school. Zij pleitten echter ook voor samenwerking met andere scholen en drukten hun waardering uit voor elke andere vorm van onderwijs. Ook hier is dus wel meer openheid gekomen. Aan een doorbreken van het nettensysteem als onderbouw van de Belgische verzuiling zijn de gevestigde machten echter nog niet toe.
1 juni 1970
Rita Jolie-Mulier en Ward Bosmans
|
|