Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1033]
| |
De bronnen van de ene menswetenschap III
| |
[pagina 1034]
| |
beeld ligt, zoals Whitehead in zijn Science and the Modern World (1926) aantoonde, in de Middeleeuwen. Begrijpelijk wordt nu welke betekenis de ontdekkingstochten hebben gehad. Immers daardoor experimenteerde de westerse mens met zijn nieuwe verwachtingen in een wereldkader. Een proces dat zich versnelde met de industriële revolutie (1750). Wetenschap zoals ze wortel heeft geschoten in ons wereldbeeld heeft voorts trekken van een permanent samenspel van denken en handelen. Denken en de resultaten van dat denken worden omgezet in nieuwe werkelijkheden en deze laatste suggereren nieuwe vraagstukken. Dat verklaart waarom relevantie, doelgerichtheid, nuttigheid, toepasbaarheid, concreetheid en naar het mij voorkomt ook zaken als maatschappelijke rechtvaardigheid, economische ontwikkeling en demografische evenwichtigheid bij ons centraal staan in de wetenschap. De westerse denker is een ‘homme engagé’, een hervormer en vervormer, een expansief creatuur, op zoek en op drift naar volledigheid in alle dimensies die hij meent te overzien. Er bestaat reden om aan te nemen dat de periode die begon in de late middeleeuwen, bezig is te kantelen. Onze tijd heeft iets van voltooiing. De hoop van de middeleeuwse denkers en alchemisten om het visioen van de Stad Gods in een stad van de mens om te smelten is volgens sommigen, zoals Harvey Cox, nabij. Anderen vertonen wrevel en ontlust, niet omdat zij deze voltooiing niet waarnemen, integendeel, doch onthutst zijn over het resultaat dat ons deel schijnt te worden. Zij vinden die stad van de mens teveel een hygiënisch perfecte en bestuurlijk geöliede wereld om ervan te kunnen houden. In de wanhoop èn in het mystiek verlangen openbaren zich aanwijzingen dat de mens van nu zijn levensavontuur tegen de dimensies van de ruimte en tijd die wij tot nu gekend hebben, anders wil uitzetten. Sommigen verwijlen daarom met een zekere hunkering bij de ruimtevaart; anderen volgen gebiologeerd de begrafenis der Goden; weer anderen hopen op bewustzijns-verruimende middelen als oude alchemisten die op zoek zijn naar het procédé voor goud of het perpetuum mobile. Intussen, en dat houdt ons hier voornamelijk bezig, worstelt de menswetenschap met twee belangrijke vragen. Bestaat er ook voor onze tijd zoiets als het integratieve gezichtspunt van de cultuur omtrent zijn eigen ontwikkeling? En zo ja, hoe laat zich dat dan omzetten in hanteerbare modellen? Een tweede reeks vragen concentreert zich op de kwestie van de verhouding tot het historisch kader waarbinnen wij opereren. Kunnen wij dat kader doorbreken? Is het mogelijk historische bepaaldheid af te schudden, zoals nieuwe woon- en transportvormen de wereld van vroeger vervingen? Zijn wij wat dit betreft aangeland op een beslissend punt? Is het noodzakelijk dat wij in de menswetenschappen tot nu toe geldende basisgegevens toetsen, zoals Einstein dat voltrok voor de tijd-ruimtelijke coördinaten van de | |
[pagina 1035]
| |
natuurwetenschappen? En omdat het over de mens zelf gaat, steekt ook deze vraag de kop op: is het wenselijk en verantwoord dat dit geschiedt? Vanwaar die onafwendbare vraag naar een integratief gezichtspunt? Zij komt voort uit dat algemene streven naar ontmagisering. Wetenschapsmensen zetten zich in om de menselijke afhankelijkheid van de natuurlijke condities te doorbreken. De 19e-eeuwse denkers sneden deze kwestie op fundamenteel niveau aan: Marx zocht verbeten naar de oorsprong en oorzaak van de menselijke slavernij om met de gewonnen kennis via maatschappelijke actie door te stoten naar het rijk der vrije associatie van mensen. Freud zocht de gebondenheid in de miskenning en verdringing van het driftleven. Max Weber trachtte de oorzaak te vinden in de expansieve rationalisering, die geïnduceerd werd door een speciale hantering van religieuze voorstellingen in de westerse cultuur. Al die stromingen zijn niet dood, doch de twintigste eeuw zoekt meer naar betrouwbare en verifieerbare bouwstenen, die mogelijk later een gebouw zullen opleveren. Het integratieve gezichtspunt duikt weer op, omdat er vrees bestaat dat bouwstenen niet zomaar levensbroden worden. En bovenal omdat kennelijk de toepassing van brokstukken kennis omtrent de mens via de reclame, de technologie, de economische ontwikkeling en demografische groei in versneld tempo een wereld tevoorschijn tovert die de menswetenschap voor schut zet. De activisten winnen het van de onderzoekers en zijn bezig hen te overspelen. De enige kans op redding schijnt te liggen in een fundamentele tegenstoot die de bouwers en organisatoren confronteert met de labiliteit van hun werk. Dat lukt slechts wanneer de contra-aanval gepaard gaat met een vernieuwend alternatief, dat niet slechts in staat is de heersende onvrede te signaleren, doch deze weet te duiden en te bevrijden uit de kooi van de welvaartssamenleving. Van daaruit ontspringen de taken die de menswetenschap zich stelt. Daar zijn op de eerste plaats de disproportionaliteiten in inkomen en macht, die de menselijke cultuur bedreigen. Daar is op de tweede plaats de ondoorzichtigheid en kunstmatigheid van de sociale systemen, die de persoonlijkheid van de mens speelruimte ontnemen. Daar is op de derde plaats de situatie van de mens zelf. Immers ook als de twee eerst genoemde feiten ontregeld zouden kunnen worden - en sommigen denken dat het derde aspect dan als vanzelf te voorschijn springt - blijft er de mens met zijn overmaat aan duistere onlust. Het vierde punt heeft betrekking op de verankering in het heersende wereldbeeld en op de mogelijkheid resp. wenselijkheid van de ontsnapping eraan: het verleden afstoten als een schild. Deze vier aspecten kwamen in de vorige bijdragen reeds aan de orde. We zullen thans aan de hand van enkele ruimer opgezette studies nagaan welke conclusies getrokken kunnen worden ten aanzien van de menswetenschap. | |
[pagina 1036]
| |
De ongelijkmatigheidDe aarde is het aangeboden kader voor de mens, waarvan hij de ruimte moet delen met de dieren, de zeeën, de woestijnen, de bergen en met zijn soortgenoten. Er blijken verschillen te bestaan in ontwikkelingstempo, in het karakter van de diverse samenlevingen en in politieke macht. Grote aandacht heeft sinds Darwin de voorgeschiedenis gehad. Belangstelling trekt thans evenzeer de leer omtrent de toekomstige groei. In diverse appartementen van de menswetenschap houdt men zich hiermee bezig. Aan de orde kwamen reeds de demografie en economische groeitheorie. Thans moge eerst een enkel woord volgen over de politicologie, in zoverre deze zich bezighoudt met het proces van natie-vorming, hetgeen van belang is nu door de dekolonisatie een wereldwijd machtsvacuüm is ontstaan. Het behoort tot de verdienste van Karl Deutsch, dat hij het proces van natie-vorming uit het enge politieke kader - zo van wereldrijken en onafhankelijkheidsstrijd - heeft gehaald. In zijn Nationalism and Social Communication (1953) geeft hij aan dat een natie niet alleen ontstaat uit de krachtige wil van een volk, doch dat de levensvatbaarheid mede wordt bepaald door de vraag of bevolkingstal, economische potenties, territoriale omvang en godsdienstige samenstelling een allen verbindend communicatiesysteem mogelijk maken. In zijn voetspoor heeft S.M. Lipset gepoogd aan te tonen dat de Verenigde Staten eigenlijk The First New Nation (1963, 19672) hebben gevormd, die een voorbeeld zou kunnen zijn voor menig ontwikkelingsland. In dat laatste opzicht lijkt mij deze poging weinig geslaagd. Lipset vervalt in een zienswijze op de andere wereld, die meer Amerikaans dan wetenschappelijk is. De scherpste kritiek op deze zienswijze komt overigens voor rekening van de Amerikaanse theoloog R. Niebuhr, die ten deze, met Fulbright, spreekt van de erfzonde in Amerikaans gewaad. Door strikter wetenschappelijk werk heeft de Noorse politicoloog Stein Rokkan internationale reputatie verworven. In een tweetal Duitse overzichtsbundels treffen we bijdragen aan van zijn hand, een eerbetoon dat wordt overtroffen in het geval van Deutsch, die driemaal ten tonele verschijnt. Merkwaardigerwijs komt Deutsch niet voor in het Handbuch der Empirischen Sozialforschung, hetgeen echter zijn oorzaak vindt in het geringe aantal niet-Duitsers dat de kans heeft gekregen te refererenGa naar voetnoot1. In Deel II komt Rokkan aan bod met een bijdrage over sociologie van verkiezingen, overigens een zijdelings aspect van de relatie tussen gouver- | |
[pagina 1037]
| |
nementele beheerssystemen en bevolkingen. Het Handbuch is zoals zo vaak ongelijksoortig van samenstelling. Deze fout is minder gemaakt in het door Wolfgang Zapf verzorgde boek rond het thema sociale veranderingenGa naar voetnoot2. Na de structurele en functionele zienswijzen volgt er een deel over de ‘communicatieve samenspanning’ binnen het maatschappelijk systeem. Deutsch behandelt eerst modellen en nieuwe methoden, waarna Rokkan uitwijdt over de vergelijkende analyse van het proces van natie-vorming in Europa en, onder Europese inductie, in de derde wereld. Deutsch behandelt vervolgens de rol van de sociale mobiliteit en de invloed ervan op de democratische nationale staat. Wat de wereld betreft ziet hij voorlopig nog duidelijke monopolisten ten aanzien van de communicatie, waardoor machtsconflicten voor de hand liggen. Rokkan en Deutsch houden rekening met bevolkingstal, reikwijdte van pers en televisie, en met het niveau van economische ontwikkeling. Zij speuren naar weerstanden en barrières, waardoor een bepaalde ontwikkeling ontspoort. In deze richting kan men ook het werk plaatsen van David Apter, die nadrukkelijk werkt met de vrij neutrale term ‘modernisering’Ga naar voetnoot3. Zijn aandacht gaat voornamelijk uit naar de oorzaken van de politieke ontwikkeling in Afrika en Latijns-Amerika. Ook hij werkt met gegevens over bevolkingstal, economische ontwikkeling en regionale gespreidheid. Hij heeft daarbij vooral aandacht voor de rol van de traditie, de religie en de specifieke culturele gewoontes, die door de eisen van de moderne wereld omgevormd worden. Apter stelt enige suggesties op voor een theorie over niet-democratische vertegenwoordiging en tracht in een slothoofdstuk door hulp te zoeken bij de antropologie en psychologie een algemeen model te vinden. Zijn slotconclusie gaat in de richting van een omkering van het marxistische schema: eerst zijn er sociale veranderingen en pas dan kan de economische ontwikkeling inzetten en zijn effecten afwerpenGa naar voetnoot4.
De ongelijkmatigheid der inter-nationale verhoudingen wordt in deze studies benaderd als een grootheid die zelf voortdurend in het veranderingsproces betrokken is. Door naar een antwoord te zoeken op de vraag hoe het schijnbaar onveranderlijke verandert, leveren deze onderzoekers indi- | |
[pagina 1038]
| |
rect een bijdrage tot de politiek, waarbinnen tot nu toe structurele tegenstellingen middels machtsuitoefening geredresseerd worden. Temeer noodzakelijk is deze bijdrage, omdat politieke leiders - soms onder pressie van de publieke opinie - uitgaan van een te statische kijk op machtstegenstellingen. Daardoor vervangen zij dikwijls macht door macht, hetgeen ondanks verschillende ideologische gerichtheid, in de praktijk voor de ‘onderhorigen’ niet altijd verandering ten goede brengt. | |
De sociale systemenIn de moderne opvatting over systemen treedt de statische zienswijze eveneens als de grote verleider op de voorgrond. Systemen van gedrag zijn vóór alles eenheden van communicaties, die vloeiende afgrenzingen hebben naar de omgeving. Sociale structuren zijn tijdelijke kristallisaties, waarvan de communicatieve inhoud voortdurend verandert. Er bestaat dus geen evenwichtstoestand, doch steeds opnieuw intredende structurering. Wel kan men aan de hand van elementen als de door een groep gestelde doeleinden, de binnenkomende en uitgaande informatie, de communicatiekanalen en de verhouding tussen groep en omgeving tot een analyse geraken. Daarbij treden allerlei interessante processen op als vertekening, verstopping, ontsporing, herinschakeling e.d.. Hoewel deze benaderingswijze nog in een vroeg stadium van ontwikkeling is, is de verwachting gewettigd - gelet ook op de studies van Deutsch en Apter - dat de menswetenschap het zich niet zal kunnen permitteren de leer over de ‘systems of Communications’ te negerenGa naar voetnoot5. Vanuit een geheel andere hoek komen aanwijzingen dat de door de systeem-theoretici begane weg niet zonder redelijkheid is. Bij historici namelijk is de aandacht voor beeldvorming - communicatie tussen culturen - een bekend verschijnsel. Geschiedschrijvers hebben zich altijd - doch meestal impliciet - beziggehouden met de vraag, hoe ziet de cultuur zichzelf? Daarnaast is uitgebreid studie gemaakt van de reactie van andere culturen op het eigen expansieve optreden. Bovendien heeft men zich vaak afgevraagd of de zienswijze die men omtrent anderen heeft, niet veel zegt omtrent de eigen samenleving. Nu de koloniale periode - althans voor Europa - voorbij is, vindt opnieuw analyse plaats van dit stuk verleden met een voorkeur voor zaken als beeldvorming en zelfbeschouwing. In de gekoloniseerde samenleving treedt een Europese groep met een beschavingsopdracht in contact en conflict met een volk van andere raciale en culturele geaardheid. Het dan | |
[pagina 1039]
| |
optredende contact-veld laat zich bepalen als een systeem van communicaties met structurele barrières en geleide overdrachten van kennis, levensgewoontes en nieuwe welvaartsideeën. Dit proces wordt gekenmerkt door een politieke afhankelijkheid van de inheemse segmenten ten opzichte van de buitenlandse kolonisatoren. In de bundel Britain and the Netherlands in Europe and Asia komt de onderlinge machtsverhouding tussen beide mogendheden ter sprake, waarbij het interessant is te zien hoe de onderhorige volkeren zich in hun strijd om onafhankelijkheid refereerden aan elkaar en daarbij de verschillen in dekolonisatie-tempo bij de in het geding zijnde Europese landen wisten te gebruikenGa naar voetnoot6. Binnen het kader van deze politieke overheersing is het interessant na te gaan welke voorstellingen de Europeanen voortdreven bij hun beschavende arbeid. Was het nostalgie naar een ongerepte wereld? Verlangen naar een leven buiten de wet van het moederland met kans op gewin en prestige? Of werd dit alles beleefd als een offer om de wrange materialisatie en engheid waaraan het moederland leed, te ontvluchten? Om deze middels een overzeese prestatie uit te dagen? Cairns heeft in zijn studie British Reactions to Central African Society voor de periode die voorafgaat aan het imperialisme (1880), aangetoond dat de Engelse Afrika-reizigers, ivoorjagers en zendelingen door een soort El-Doradocomplex werden gedreven: hoe zij daarbij een magische maatschappij ontdekten en zelf door voorbijgewaande Europese mythen werden beheerst. De geschiedenis van het cultuurcontact kan allerlei bouwsteentjes leveren voor een beschrijving en analyse van menselijk gedrag. De historicus kan op deze wijze de systeem-denkers er toe brengen processen van langere historische reikwijdte bij het ontwerpen van modellen te betrekken. We zagen reeds dat ook voor economische en demografische processen de historicus zijn bijdrage geeft (zie deel II). Als algemene taak rest dan het toetsen van het wereldbeeld zelf. | |
Het historisch karakterDe modernisering van de maatschappij heeft een lange voorgeschiedenis. Tezelfdertijd ligt er nog een lange weg voor ons, waarbij menig verrassende wending kan optreden. Voor Europa is een dominante rol in de wereld voorbij. Het zijn de voormalige randgebieden, de Verenigde Staten en Rusland, die de positie van Europa hebben ingenomen. Tegen die achtergrond is het niet verrassend dat met name de Amerikanen proberen het | |
[pagina 1040]
| |
koloniale avontuur in een weidser kader te plaatsen. Daarvan getuigt een verzameling teksten die door J.R. Levenson zijn uitgebracht over de zienswijze van Azië op de wereld, in de periode die voorafgaat aan de Europese kolonisatie (1300-1600). Wanneer - zoals ook blijkt uit een recente studie van de Engelse historicus Trevor-Roper over de Opkomst van Europa - de Chinezen en Arabieren de West-Europeanen als commerciële ontdekkers zijn voorgeweest, hoe verklaart men dan het Europese machtsoverwicht vanaf 1500 tot 1939? Is dat een kwestie van strategisch talent en militaire vaardigheden of spelen specifieke beschavingsdeugden en -ondeugden een belangrijke rol?Ga naar voetnoot7. Achter die vraag verschuilt zich een politieke en wetenschappelijke discussie die in zekere zin begon met de Spaanse kolonisatie zelf, toen monniken de vraag stelden naar het humane gehalte van deze onderneming. Sindsdien is deze strijd op allerlei fronten voortgezet. Het curieuze feit doet zich voor, dat de Amerikanen ook op dit punt de traditie voortzetten. Men vindt aan de ene kant de nuchtere arbeid van kronikeurs, die indirect tegen hun politieke leiders zeggen hoe de geschiedenis van de landen er uitziet waar militairen en pacificators hun werk verrichtenGa naar voetnoot8. John Bastin en Harry Benda laten zien dat Zuid-Oost-Azië geen maagdelijk Texas is dat wacht op beschaving doch een reeks gebieden met oude culturen. Veel verder gaat Frank H. Tucker, die Las Casas' rol van aanklager (1550) op zich neemt en in een uitvoerig zwartboek aantoont dat het de blanke man was en is, die de mensheid heeft verdeeld en gecorrumpeerdGa naar voetnoot9. De Engelsen, die een rijk koloniaal verleden hebben en een bijzondere historische geschooldheid, voelen zich niet geremd inzake dit verleden. Het was trouwens een opvallend kenmerk van de Engelse wereldstijl om minder dan andere mogendheden achter gesloten deuren te opereren. In samenwerking met Afrikaanse historici wordt thans in hoog tempo gezorgd dat het laatst ontwaakte continent zijn ‘verleden krijgt’. Basil Davidson, Philip Curtin, J.D. Fage en Robin Hallett behoren tot de vooraanstaande ‘historische de-kolonisatoren’. Daaruit blijkt dat het ‘primitieve’ Afrika nimmer bestaan heeft noch thans bestaat. Op de tweede plaats wijzen zij in hun onderzoekingen er op dat de Europese bijdrage veel gevarieerder was dan uit de levensbeschrijvingen van politieke leiders, industriëlen en geldschie- | |
[pagina 1041]
| |
ters gedestilleerd werd. John Hatch heeft deze ‘revival’ op leesbare wijze te boek gesteldGa naar voetnoot10. Ook ten aanzien van Brittannië's meest begeerde kolonie - India - is er een onverminderde produktie. Dit wijst nog eens op het grote verschil met Nederland, waar relatief weinig aandacht meer bestaat voor het koloniale rijk dat eens was. Hetgeen misschien toch wel kwaad kan, nu ons land vooroploopt bij de creatie van het wereldrijk der ontwikkelingsdeskundigen. Wat India betreft heeft Allen J. Greenberger nagegaan welke voorstellingen de Engelsen uitdroegen tijdens de hoogtijdagen van het imperialisme. Hij analyseerde naast Kipling, veelgelezen hoewel tweede rangs-romanciers die het denken en leven van de Engelsman in India onder woorden brachten. Deze studie zou ook te rangschikken zijn geweest naast die van Cairns over Afrika, daar beiden over de ‘clash of cultures’ hun licht laten schijnen. Doch hij past ook hier toe voor wie kan zien, dat beschrijving van de eigen culturele matrix tot de relativering daarvan kan bijdragenGa naar voetnoot11. | |
SlotDe ene menswetenschap heeft tot hoofdtaak het formuleren van integratieve gezichtspunten omtrent het menselijk handelen. Daartoe zal speciale aandacht moeten worden gegeven aan de feiten van de menselijke ontwikkeling (a) en aan de vraagstukken die door de mens worden gesteld (b). Wat dit laatste betreft zullen de wetenschapsmensen het grootste deel van de arbeid verrichten, doch men mag de rol van kunstenaars, geestelijke leiders en in de maatschappij opererende groepen niet onderschatten.
Ad a). Uit de evolutieleer kwam een mens tevoorschijn die driftmatigheid paarde aan fantasie. Bevolkingsgroei, economische ontwikkeling en sociaal-politieke beheerssystemen zijn resultaten van een collectieve poging tot verruiming van het bestaan. De deel-wetenschappen bleken meestal een aantal voorwaarden als gegeven te accepteren die bij nadere beschouwing aan verandering onderhevig waren. Maatschappelijke ordening ontstond niet alleen om objectieve doeleinden te verwezenlijken, doch bleek tevens het resultaat te zijn van moeilijk peilbare driften en wensdromen. De organisatorische bovenbouw van de samenleving schiep problemen vanwege de ongelijkmatige verdeling der resultaten over de deelgenoten - tussen groepen, regio's en landen. Voorts ontdekten we spanningen tussen ver- | |
[pagina 1042]
| |
schillende compartimenten, zoals b.v. tussen de economische en culturele sector. Tenslotte werd zichtbaar dat die bovenbouw rustte - en gestuwd werd - door het geheel van vaak ongewisse en verwarde menselijke communicaties.
Ad b). De eerste reeks vragen komt voort uit de variabiliteit van de mens, die zich tot in het driftleven zelf manifesteert. Niet alleen de collectieve gedragssystemen moduleren de mens, doch hij is in zichzelf voor modulatie vatbaar. Er bestaan in zekere zin bij de mens geen gesloten instinctieve systemen. In de oorsprong ligt een zich steeds weer herstructurerende verhouding tussen drijfveren en zelfbeschouwingGa naar voetnoot12. Freud en Piaget hebben ten deze pionierswerk verricht. Veel blijft echter onzeker, zolang weinig bekend is omtrent ontstaan, functionering en structuur van de neurose (Erikson). Een tweede reeks vragen wordt behandeld door de culturele antropologie, de godsdienstwetenschap en de historie, in zoverre deze zich bezighouden met de vraag hoe deze plastische menselijke oervorm zich laat moduleren tot collectieve waardenbeleving en -expressie. Daarin speelt opnieuw de zelfvisie een belangrijke rol, omdat we door een systematische inhoudsanalyse van de zelf-beelden wereldbeeld en levensverwachting kunnen peilen. Een derde reeks vragen richt zich op de structurele aspecten van het maatschappelijk krachtenveld zodra het samen-werken en het samen-leven vaste - hoewel variërende - vormen aannemen. Sociologie, economie, demografie en politicologie spelen hier een belangrijke rolGa naar voetnoot13. Doch wil men structurele processen op langere termijnen bestuderen en nagaan waar de bronnen van verandering liggen, dan is de hulp van de geschiedwetenschap en de psychologie onmisbaarGa naar voetnoot14. Deze laatste twee wetenschappen spelen in twee van de drie reeksen vraagstukken een grote rol. Daaraan is waarschijnlijk debet dat zij meestal het verwijt van een zekere onduidelijkheid opgeplakt krijgen. Beide wetenschappen hebben ten dele functies op zich genomen die tot voor enkele eeuwen uitsluitend werden vervuld door theologie en filosofie. De beide laatste denkwijzen zullen kunnen bijdragen | |
[pagina 1043]
| |
tot toetsing van allerlei wetenschappelijke resultaten, mits zij via geschiedenis en psychologie - zoals men dat in de vergelijkende godsdienstwetenschap vindt - hun voor-wereldse binding inruilen voor een menselijke gerichtheid. Belangrijke leerstukken houden zich bezig met de bevolkingsgroei en de economische ontwikkeling; met sociale systemen en communicatieve patronen; met de psychologische ontwikkelingsstadia; met de waardenexpressie en het wereldbeeld. De reeksen vragen betreffende de menselijke matrix, de culturele modulatie en de organisatorische systemen liggen niet als concentrische cirkels rond elkaar. Er zijn steeds weer zich wijzigende relaties van autonomie, interferentie en causaliteit. Wat de drie reeksen zelf betreft, lijkt voorlopig het grote struikelblok te zitten in een leer omtrent de neurose die algemene geldigheid zal ontmoeten en in een leerstuk over de communicatieve capaciteit - macht én onmacht van de mens. Wat de relaties tussen de drie reeksen betreft, zal aan het leerstuk van de zelf-visie en van het referentiekader grotere uitwerking moeten worden gegevenGa naar voetnoot15. Eerst als deze vragen helder in het vizier komen, zal er meer zekerheid komen omtrent de mate en vorm van interferentie tussen de mens als driftmatige matrix, als waarden-schepper en als organisatorGa naar voetnoot16. Met name zal dan duidelijk kunnen worden - voor zover de moralist het al dan niet reeds weet - hoe het komt dat de mens van de schaarste die we achter ons laten, zo anders en toch gelijk reageert als de mens van de overvloed. Anders, omdat oude dromen nieuwe realisatie-kansen krijgen; gelijk omdat over het binnenste van de mens nog weinig met zekerheid vaststaat. Er bestaat hedentendage een mythe. Die luidt: wanneer de condities van schaarste en ongelijkheid zullen zijn opgeruimd zal de slavernij voorbij zijn. De horigheid ligt in de maatschappelijke en politieke ongelijkheid. Op deze punten objectieve broederschap brengen door gebruik te maken van rationele en technische procédé's, ziedaar wat de magische oertijd met zijn door religie overwoekerde onlust zal verjagen. Waarschijnlijk zal eerst die moderne mythe moeten uitwoeden, voordat - zo er nog leven bestaat - zichtbaar wordt dat de menswetenschap staat en valt met een adaequate theorie over het momenteel verwaarloosde aspect: de mens als vertragende factor in de ontwikkeling. Eerst als doorschouwd wordt dat de blik zich naar binnen moet richten, zal de menswetenschap in het vizier komen. |
|