| |
| |
| |
Geloof: een randgebied?
Frans Frijns
Aan de vooravond van de voorlaatste zitting van het Nederlands Pastoraal Concilie bracht De Nieuwe Linie een artikel onder de titel: ‘Nu het celibaat daarna belangrijker zaken’. Men zou normaal verwachten dat de belangrijke zaken het eerst aan de orde komen. Zouden we hierin misschien een teken kunnen zien, dat de vernieuwingsbeweging haar overtuigingskracht begint te verliezen? Men komt steeds weer mensen tegen die al dat praatwerk beu zijn of die het allemaal niet meer kunnen volgen, die het gevoel hebben dat al dat vernieuwen een moeilijk politiek spel aan het worden is of die vinden dat men zich druk maakt om niets. Soms lijkt het inderdaad of het echte elan weg is en er nieuwe profeten nodig zijn. Deze versregels van H. Roland Holst-van der Schalk vormen een toepasselijke bede:
‘Kom Geest: blaas Uwen wil, uw adem in
enkelen van ons, al is het maar één.
Ziet: wij zijn murw en slap, of als een steen
geworden, log en zielloos. Kom begin’.
| |
Het Romeins kerkelijk instituut
De vernieuwingsbeweging, die zich vanaf het begin van deze eeuw begon te manifesteren en die in de zestiger jaren helemaal is doorgebroken, werd grotendeels beheerst door het verlangen een levende inspiratie te vinden, die het geloof weer echt zou kunnen bezielen. Het was dan ook voor velen een pijnlijke ontdekking, wanneer zij op de concrete plaats waar zij stonden, een overheid aantroffen die juist dit verlangen miskende en het daaruit voortvloeiende streven uitlegde als gebrek aan inzet, gezagsdragers die er principieel van uit schenen te gaan, dat de mens fundamenteel van kwade wil is en dat door hun vermaningen, waarschuwingen, controle-maatregelen en straffen dit slechte voorgegeven uitgeroeid moest worden. Deze houding kon slechts een averechts effect hebben. Het verlangen liep het gevaar door deze bejegening te verkrampen.
| |
| |
Gelukkig veranderde de situatie enigermate. Sommige gezagsdragers, op hoger alsook op lager niveau, wisten een houding te vinden die weldadig aandeed. Maar daarnaast bleven vooral de Romeinse instanties vanuit een hun leven lang gekoesterde achterdocht tegen al wat er in 's-mensen hart opkomt, reageren. Had de Concilie-paus zich met zijn woorden gericht tot de mensen van goede wil, zijn opvolger schijnt in menige uitspraak een hardnekkig wantrouwen in de goede wil van de mens te verwoorden. Ontmoedigend zijn zijn vele vermaningen, waarin hij zich telkens weer geroepen voelt te waarschuwen tegen ontrouw en dwaling, teleurstellend zijn terechtwijzingen van een zogenaamde ongebreidelde vernieuwingszucht en bijna provocerend zijn proclamaties van de grootheid en de onfeilbaarheid van het pauselijk gezag. Er gaat vaak zo weinig warmte en mensenliefde van hem uit. Een blijde boodschap hebben we niet vaak aan zijn uitspraken. De curiale hoogwaardigheidsbekleders zijn soms nog harder en nog meer afwijzend. Ze hebben zelfs iets beangstigends. De manier waarop ze gehoorzaamheid eisen, is kleinerend. Daarom prikkelen ze deels tot verzet, deels ook tot het gaan van andere wegen. Zelfs als er door de kerkelijke overheid vernieuwingen worden doorgevoerd, dan gebeurt dat met eenzelfde autoriteit waarmee men het oude handhaaft, decreteert en regelt, zodat menige gelovige bang zou worden dat hij tot in zijn heiligste gevoelens ingesponnen wordt in een systeem dat hem uiteindelijk toch weer verkrampen zal. Wil de mens dus iemand vinden die hem in deze diepe verlangens begrijpt en opvangt, dan zal hij dat elders moeten zoeken.
De reactie die dan verwacht kan worden, is er een van zichzelf veilig stellen. Zijn diepste overtuiging moet men beschermen tegen mensen die niet in staat zijn er met weerhoudende eerbied tegenover te staan. En toen de gereserveerdheid, die men in zo'n geval gaat aannemen, bovendien nog werd veroordeeld als ontrouw en ongehoorzaamheid, heeft de overheid haar gezag grotendeels verloren en het vertrouwen verspeeld. De zoekende gelovigen, zeker wanneer zij niet in verzet gingen, werden - of ze wilden of niet - naar de randgebieden van de kerk verdreven. Soms gebeurde het dat zij zich verder buiten het kerkelijk spel hielden en individueel of in persoonlijke contacten zochten naar bevestiging van hun geloof, vaak ook dat zij zich intens gingen bezighouden met ondernemingen en experimenten die moesten leiden tot nieuwe vormen van kerkelijk geloven.
| |
Het Nederlands kerkelijk instituut
En nu zijn we de jaren zeventig ingegaan: Noordwijkerhout! Pastoraal Concilie. Een van de punten, het meest sensationele, dat in het begin van het jaar op de agenda stond, was het ambt. Wat uit het voorbereidend
| |
| |
rapport de bespreking haalde en wat bovendien de volle aandacht kreeg in de publiciteit, was het priestercelibaat. Weinig bezinning overigens op de betekenis ervan (eerder op het tegendeel, maar dat bleef onuitgesproken): waar het om ging, was de behandeling van een aantal stellingen omtrent de positie van de ambtsdrager. In de kerk van morgen zal de leiding berusten bij a) ambtsdragers die eerst ongehuwd waren, maar inmiddels getrouwd zijn; b) ambtsdragers die het ambt hebben aanvaard, toen ze al gehuwd waren; c) ambtsdragers voor wie ambt en huwelijk tegelijk nastrevenswaard zijn en tenslotte d) ambtsdragers die ongehuwd zijn. Daarnaast komen nog regelingen voor vrouwelijke ambtsdragers. Om de kwestie binnen de landsgrenzen te houden: na afloop bleek deze status van de officiële kerkelijke functionarissen geen directe uitvoering te kunnen vinden. Een poging om dit toch te doen, werd met harde hand verijdeld. Maar de plannen liggen klaar om op bepaalde plaatsen al met de aanstelling van deze functionarissen te beginnen. De organisatie van de nieuwe kerkstructuren in Nederland is zover voortgeschreden, dat er niet alleen concrete ambten en taken zijn, maar dat tevens de namen bekend gemaakt kunnen worden van degenen die hiervoor benoemd zullen worden.
Enkele feiten uit het recente verleden kunnen wellicht als achtergrond fungeren. Het zijn de verwikkelingen in sommige studentenparochies, met name die van Amsterdam, zoals ze zich in het afgelopen jaar hebben voorgedaan. Er werden pogingen ondernomen om een tot het huwelijk besloten priester in zijn functie te handhaven. Omdat het spel hoog gespeeld werd, kwamen enkele achtergronden aan het licht. Er bleken kerkopvattingen tegenover elkaar te staan. Zodoende kreeg men het griezelige feit dat binnen de ene geloofsgemeenschap de kerk van Amsterdam zich scherp opstelde tegenover de kerk van Haarlem. Hoewel er altijd verschillen tussen de kerken bestaan hebben binnen de ene Catholica, leek de hier aan de dag tredende tegenstelling toch van andere aard te zijn. Er stonden duidelijk twee meningen tegenover elkaar, die betrekking hadden op de concrete structuur van de plaatselijke kerk en het ambt. Een goed lopende studentenparochie kwam in botsing met andere plaatselijke kerken en met het geheel van de diocesane kerk. Het waren duidelijk twee partijen die tegenover elkaar stonden en die zich beide van een bepaalde aanhang verzekerd wisten. Het had iets van een strijd tussen georganiseerde grootheden, waarbij de een in een uiterste krachtsinspanning en met alle mogelijke middelen naast de andere de zo noodzakelijke officiële status trachtte te verwerven.
Een en ander bevestigt de indruk dat de bezorgdheid vooral lijkt uit te gaan naar een binnen-kerkelijke problematiek: herformulering van dogma's, vernieuwing van liturgische vieringen, aanpassing van morele normen, hervor- | |
| |
ming van de kerkelijke instituties. Soms lijkt het zelfs om een interne machtsstrijd te gaan. De inhoud van de berichtgeving over kerkelijke zaken wordt vaak gevormd door de verwikkelingen die zich op allerlei punten van de kerkelijke organisatie voordoen: interne meningsverschillen tussen paus en episcopaat, beschouwingen over veranderingen van wetten en instellingen, interpretaties van het zogenaamde aggiornamento. Het is duidelijk dat de kerk een grondige vernieuwing behoeft, maar dat zal toch moeilijk kunnen betekenen dat ze gemoderniseerd moet worden. Ze moet niet bij de tijd, maar voor de tijd zijn. Verouderde instellingen kan men aanpassen; levende, gelovige mensen zijn met hun bekommernis betrokken op wat er om hen heen gebeurt. Er klinken zo weinig woorden van warme mensenliefde en levende bezorgdheid, waaruit een diepe betrokkenheid blijkt op het wel en wee van de wereld. Steeds meer mensen spreken van hun zorgen over de huiveringwekkende problemen die ons bedreigen. De kerk spreekt er wel over, maar dan krijgt ze een koele, soms zelfs clichéachtige toon, waaruit alleen een rationeel weten van de feiten blijkt. Is dit alles niet een van de belangrijkste redenen waarom de kerk voor veel mensen een wereldvreemde instelling is geworden?
| |
Opnieuw naar randgebieden
Dit lijkt dan de typische situatie in Nederland. Men ontkomt moeilijk aan de indruk dat het autoritaire optreden van de Romeinse instanties een wedijverende hardheid in de Nederlandse kerk heeft opgeroepen. Was het geïnstitutionaliseerde karakter het grote verwijt dat men Rome maakte, de Nederlandse kerk is zich met even grote voortvarendheid institutioneel aan het organiseren.
Er wordt gesproken over een bisschoppelijk beleid dat de moed moet hebben om zijn eigen wegen te gaan, zelfs tegen de Romeinse bepalingen in. Er hebben zich actiegroepen gevormd die bezig zijn dit concreet voor te bereiden en door te voeren. Sommige plaatselijke kerken hebben al meerdere keren duidelijk gemaakt, bepaalde maatregelen te willen forceren en de erkenning van bepaalde praktijken te willen afdwingen. De tegenstanders voelen zich daardoor eveneens aangespoord tot acties. Ze beginnen te jammeren over een dreigend schisma, verwijten de bisschoppen een gebrek aan duidelijk beleid en eisen harder optreden. Er ontstaan partijen en machtsgroepen: Confrontatie, Michaellegioen, Katholiek Leven, Actie Wereldkerk. Natuurlijk kan men de sympathisanten met de Romeinse opvattingen en de voorstanders van ingrijpende vernieuwingen niet over één kam scheren. De inhoud van hun visie is totaal verschillend, maar hun houding vertoont soms merkwaardige overeenkomsten. De vernieuwers
| |
| |
noemen zich democratisch en voorstanders van vrijheid, en hun optreden geeft blijk van tolerantie. Maar daarnaast schijnen ze zich duidelijk te ergeren aan het bestaan van andere meningen en driftig trappelend eisen ze regelingen die hun vrijheid tot wet maken. Het is niet vreemd dat er op veranderingen wordt aangedrongen, maar wel dat men ze liefst vooraf al bekrachtigd wil zien door overheidsinstanties en dat men aan al zijn bemoeienissen zo graag een officiële status wil geven. Met eenzelfde gezag, maar met andere machtsmiddelen wordt eenzelfde gehoorzaamheid geëist. De onvolgzame wordt met gevreesde kwalificaties als ouderwetsheid, conservatisme, fascisme of rechtse instelling bedreigd. De beangstigende taal van de curiale hoogwaardigheidsbekleders klinkt door in de krachtige woorden van meerdere Nederlandse hervormers. Ze schijnen meer waarde te hechten aan de opbouw van een goed georganiseerde, krachtig bestuurde kerkelijke instelling dan aan een fijngevoelig luisteren naar de behoefte aan geloofsverdieping van deze tijd. Ook hier zijn dezelfde reacties te verwachten als die welke ontstonden ten gevolge van het optreden van de Romeinse instanties. De Nederlandse kerk heeft iets beangstigends, omdat ook zij op een opdringende en weinig eerbiedige wijze toegang wil hebben tot de diepste overtuiging. Daardoor wekt ze gereserveerdheid, die ze dan op haar beurt uitlegt als gebrek aan inzet en medewerking. Zo verspeelt ze haar gezag en vertrouwen. Ook van die kant worden weer een aantal zoekende gelovigen, die nu zeker niet meer in verzet komen, naar de randgebieden van de kerk verdreven.
| |
Waar het om begonnen is
De vernieuwingsbeweging van de Nederlandse kerk dreigt steeds sterker haar oorspronkelijke bedoelingen te vergeten. Het lijkt al te simpel gezegd, wanneer men stelt dat het geloof zelf en zijn verlevendiging er steeds minder aan te pas komen en toch zou daar wel eens het kardinale punt kunnen liggen. Is er een werkelijke vernieuwing van inspiratie, van oorspronkelijkheid en menselijke bekommernis geweest? Om het verlangen naar menselijk aansprekend geloof nader te omschrijven kan men even proberen zich te realiseren, waarin het verzet bestond tegen de instelling van de Romeinse kringen.
De hiërarchische ordening, nog versterkt door haar sacraal karakter, werd belangrijker geacht dan het menselijk beleven. De vormelijkheid bepaalde de persoonlijke overtuiging. Deze situatie heeft een verlangen gewekt naar een leefruimte waarin het persoonlijk aanvoelen beluisterd en opgevangen werd, om zo open te kunnen bloeien en geïntegreerd te worden. In plaats van de ingestelde vormelijkheid werd de vormscheppende kracht van het
| |
| |
menselijk geloof gesteld. De oorspronkelijkheid werd noodzakelijker geacht dan de kracht van de vormen. Niet dat degenen die dit verlangden, zo oorspronkelijk waren; ze reageerden veeleer uit een gevoel van gemis; ze hadden er behoefte aan hun geloof weer op een oorspronkelijke wijze te beleven, van binnen uit zoekend, experimenterend, scheppend. Omdat ze ontdekten hoe zeer hun geloof zijn creativiteit was kwijtgeraakt, zagen ze zo intens uit naar een leefruimte waarin deze verschrompelde aanleg gezond en sterk kon worden. Ze hoopten dat ze deze ruimte in de kerk konden vinden.
Hier hangt ten nauwste mee samen het verzet tegen de absolute gehoorzaamheid aan de overgeleverde vormen. Onderworpenheid scheen belangrijker te zijn dan liefde. De kerk was een hiëratische ruimte geworden, waarin alles een grote waardigheid ademde, maar waar de levende ervaring, de verbeelding en de persoonlijke deelname weinig of niet aan bod kwamen. Door een zeker wantrouwen van de kerk tegenover het gevoel, door de voortdurende en strenge prediking van wilskracht en plichtsbesef is er een innerlijke verkilling opgetreden, die omgeslagen is in een behoefte aan een persoonlijk aangesproken worden en aan een op vriendschap en werkelijke interesse steunende betrokkenheid op mens en wereld. Geloof wordt begrepen als een vorm van engagement, als bekommernis met de nood die rondom heerst, als deelneming in de vreugde, als liefde voor de mens. Dit alles echter niet in de bovennatuurlijke sfeer van de kerkelijke prediking, maar in een geest van menselijk aanvoelen en beleven. De vernieuwings-tendensen geven uiting aan het verlangen naar erkenning van hart en gemoed.
Een ander punt waarop de kerkelijke ordening knelde, was de geloofsbezinning en -verdieping. De theologische methode en de gebedsoefeningen waren dermate gebonden aan een vastgestelde opzet en een verplichte terminologie, dat het steeds moeilijker werd zichzelf erin te herkennen. Het was alsof men in de huid van een ander moest kruipen om gestalte te geven aan het eigen leven. Persoonlijke vormen van geloven en bidden kwamen er zo goed als niet aan te pas. Dit deed bij meerderen het gevoel ontstaan van een innerlijke leegte, omdat de bezielende kracht onder de opgelegde vormen door verdringing of onderontwikkeling bijna afgestorven was. Bevestiging en versterking van de diepste overtuiging drong zich op als een pijnlijke behoefte. Van elkaar en van de verantwoordelijke personen en leidende figuren werd verwacht, dat zij blijk gaven van een grote overtuiging, in de hoop dat men zelf in contact met hen tot een zelfde overtuiging zou kunnen komen. De openheid die in het begin van de jaren zestig in de kerk doorbrak, wekte bij velen de hoop dat zij in deze sfeer bevestigd zouden worden in hun geloof.
| |
| |
De drie genoemde punten zijn sterk met elkaar verbonden. Waarschijnlijk vormen ze aspecten van een groter geheel. Daar komt nog bij, dat er waarschijnlijk niet alleen kerkelijke moeilijkheden, maar ook gelijkende algemeen maatschappelijke spanningen een rol spelen.
| |
Een andere vernieuwing
Wat wij nodig hebben, is een ruimte waarin het verlangen naar creativiteit, liefde en overtuiging kan gedijen en verwerkelijkt worden: mensen die de gave bezitten zo'n ruimte te scheppen. De Romeinse instanties zitten vast aan hun instellingen, de Nederlandse kerk grijpt overhaast, gemakkelijk en bemachtigend naar nieuwe instituties. Het gebed van H. Roland Holst-van der Schalk zegt precies waar onze behoefte ligt: ‘Kom Geest, blaas uwen wil, uw adem in enkelen van ons’. Het is niet belangrijk dat er nieuwe structuren worden uitgewerkt of nieuwe vormen van pastoraal worden ontworpen. Het zal waarschijnlijk evenmin veel uithalen als het ambt door het opheffen van oude bepalingen door meer mensen kan worden uitgeoefend of als men door een betere functie-verdeling de beschikbare mankracht efficiënter inzet. Wat op de eerste plaats komt, is de geïnspireerde werkzaamheid van mensen die zich persoonlijk geroepen voelen om met een vrij radicale inzet te zoeken naar verbetering en vervulling. Maar die van de andere kant ook in een kritische houding de feilen van mens en maatschappij aan de orde durven stellen vanuit een diep besef van waar het om gaat. Daarvoor is het uiteraard noodzakelijk dat men midden in de wereld staat, maar evenzeer dat men de mogelijkheid en de vrijheid heeft om afstand te nemen van die wereld. Dit veronderstelt de moed om tegen de keer in te gaan en de nadelen daarvan te dragen en ook om een positie te accepteren die niet erkend is en de kwetsbaarheid daarvan te riskeren. Dit is de meest duidelijke manier om door de hechtheid van de eigen overtuiging de ander aan te spreken zonder hem te overweldigen. Het is geen begerenswaardige rol, die de ware vernieuwer te spelen heeft.
Naast de erkenning van zijn kwetsbaarheid staat de aanvaarding van de onwil der feiten. Uit de geschiedenis zijn heel wat voorbeelden aan te halen van hervormingsbewegingen die groeiden dank zij de verdrukking die ze ondervonden, maar die hun spankracht en hun inspiratie kwijtraakten vanaf het moment dat die weerstand verdween. De onwil der feiten is blijkbaar een belangrijke factor in het zuiver houden van de inspiratie en het versterken van de overtuigingskracht. Al te gauw is men echter geneigd om de feiten naar zijn hand te zetten. De haast leidt er gemakkelijk toe de nagestreefde situatie door het gebruik van machtsmiddelen te forceren. Hoe eerder de bekritiseerde toestanden overwonnen zijn en de nieuwe
| |
| |
gezichtspunten in uitvoerbare vormen zijn omgezet, des te beter het schijnt te zijn. Er zijn echter feiten te over die laten zien dat de overgangstijd het meest geschikt is om de juiste spanning en de grootste intensiteit te behouden. Afstand doen van machtsuitoefening, zelfs als die binnen het bereik valt, lijkt ook hier noodzakelijk. De kwetsbaarheid is het belangrijkste wapen. Hoe langer de vernieuwer erin slaagt niet in de gunst te staan van de machtigen, des te beter kan hij zich geven aan de vervulling van zijn opdracht. Er schijnt een bepaalde armoede en ongeborgenheid nodig te zijn om de dynamiek en de inspiratie te bewaren.
Goethes vaak geciteerde uitspraak over het meesterschap dat zich toont in de beperktheid slaat op een van de belangrijkste problemen bij de totstandkoming van een kunstwerk. De weerbarstigheid van middelen en materialen is een uitdaging. Gebrek aan weerstand kan gemakkelijk leiden tot fantasie-loosheid en passiviteit. De kunstenaar is wezenlijk iemand die er dankzij zijn creativiteit in slaagt met onaangepaste middelen datgene wat niet uit te drukken is, toch spreekbaar te maken. Hier nu ligt ook de kunst van het ware vernieuwen. De feiten zijn weerbarstig, de situatie is onhanteerbaar; het is zaak, die handeling, dat woord, die onderneming te vinden welke op dit moment, met deze mensen en in deze omstandigheden iets van het nieuwe, waar zijn verlangen op gericht staat, verwezenlijken. De vindingrijkheid van de overtuiging wordt opgewekt door de elementen die voorhanden zijn en die in hun weerstand de vonk doen ontstaan. Wanneer de situatie beheerst wordt, is het gevaar niet denkbeeldig dat de kunst vervalt tot het gebruik van kunstgrepen. Het nieuwe dat opgeroepen moest worden, is dan weer verstard in vastgestelde vormen.
| |
Handleiding
Het zou natuurlijk boeiend zijn een handleiding op te stellen voor een tactiek van een in deze zin opgevatte vernieuwing. Dat zou al te simplistisch zijn. Toch zijn er wel enkele aanduidingen te geven.
De huidige beweging heeft meermaals gesteld dat er van onder af begonnen moet worden. Onderaan ligt inderdaad het terrein dat het gemakkelijkst aan de aandacht van de overheid ontsnapt: daarom zou men daar het beste kunnen starten en wel op de minst opvallende punten. Er kan binnen de parochiestructuren heel wat gedaan worden zonder in botsing te komen met geürgeerde bepalingen. Het is de kunst, dergelijke punten te vinden, om daar naar eigen overtuiging het nieuwe te realiseren. Een gehuwde tot priester wijden is een onhaalbare zaak, maar met een zo volledig mogelijke inschakeling van leken die daarvoor voelen kan men een heel eind komen. Mensen zonder wijding hebben zelfs het voordeel dat ze gemakkelijker
| |
| |
buiten de van boven geregelde ordeningen kunnen blijven.
In deze stelling en het gekozen voorbeeld beweegt men zich hoofdzakelijk binnen het bestaande kader. Ook wanneer men buiten dit kader treedt, is veel te doen. De opvatting leeft, dat er totaal andere vormen van pastoraal nodig zijn, maar willen die er komen, dan zal er gezocht moeten worden niet naar volmaakt theoretisch uitgedokterde methoden, maar naar praktische, op elk moment verder aan te passen handelwijzen. Al doende dienen ze zich aan. En dat doen kan heel dicht bij huis liggen. Onze liturgische experimenten lijken vast te lopen; komt dat niet omdat ze zoeken naar nieuwe vormgevingen binnen het vanouds bekende sacramentele geheel? Zou het daarentegen niet mogelijk zijn tot heel andere en totaal vrije ontwerpen te komen, wanneer men uitgaat van de vraag op welke rituele wijze men iets voor de mensen kan doen? Dit standpunt kan vergaande consequenties hebben. Zo kunnen degenen die zich daartoe geroepen voelen, wellicht beter helemaal buiten de structuren treden om zich duidelijk te engageren op een bepaalde plaats in de samenleving en zich daar kritisch op te stellen en vanuit hun geloof de omgeving tegemoet te treden. Het zou wel eens kunnen zijn, dat priesters die hun ambt hebben opgegeven, maar overtuiging bezitten en daaraan trouw blijven, op de duur het beste in staat zullen zijn het nieuwe te verwerkelijken. Ze hebben zich het meest radicaal gedistantieerd, maar hun overtuiging zal kruipen waar ze niet gaan kan. Dit geldt wellicht ook voor degenen die nu als randkerkelijken worden bestempeld.
Vervolgens zullen de buiten-structurele activiteiten zich ervoor moeten hoeden te streven naar officiële erkenning en naar een aanvaardbare en omschrijfbare opzet. Het ongeorganiseerde karakter ervan maakt ze het meest creatief. Voor godsdienstige bewegingen betekent de invoering van regels vaak het einde van de inspiratie. Men wil het gevondene op een hanteerbare wijze gestalte geven. Maar dit gaat ten koste van het verrassende van de vondst, dat aanvankelijk de hele onderneming zo sterk deed aanspreken. Dit gevaar wordt nog groter, wanneer die voorstelling wordt uitgewerkt tot een communicabel procédé, dat door het feit zelf helemaal wordt losgemaakt van de oorspronkelijke overtuiging en bezieling. Er is een zeker individualisme nodig, dat eenmaal gevonden methodes kritisch herneemt en steeds nieuwe methoden tracht te ontdekken, uit angst anders vertrouwen te gaan stellen in de ontworpen handelwijzen als zodanig en het leven te vergeten dat erin opgeroepen moet worden.
Het voorgaande gaat er heel sterk vanuit dat men moet beginnen met de aanvaarding van de feitelijke structuren en dat men moet vermijden overhaast nieuwe structuren te ontwerpen. Dit legt ernstige beperkingen op, die echter bij inachtneming vruchtbaar kunnen worden. De verleiding bestaat,
| |
| |
tegen de macht van de bestaande structuren een andere macht te stellen om ze te kunnen overwinnen. Toch zal alleen de stille, volhardende inzet echt resultaat hebben. En wanneer de bestaande ordening zich verzet tegen de vernieuwingsactiviteiten, zal men beter naar andere wegen kunnen zoeken dan zich te weer te stellen. Zelfs ten aanzien van het slagen van nieuwe gevonden methoden is voorzichtigheid geboden. Door de bewezen efficiëntie zijn ze machtsmiddelen geworden en door ze juist als zodanig te gaan aanwenden is het gevaar niet denkbeeldig dat zulke tere, diep menselijke zaken als geloof en overtuiging onder de voet worden gelopen.
De vernieuwingsbeweging, zoals ze zich met name in de Nederlandse kerk voltrekt, is bezig te grijpen naar macht. Niet alleen worden er op alle deelterreinen nieuwe structuren ontwikkeld, maar bovendien is er een duidelijke tendens om ook in de hoogste geledingen door te dringen en van daar uit nieuwe kerkvormen in te voeren. Zijn de ware veranderingen hier nog mee gediend? De teleurstelling die de houding van Rome heeft gewekt, dreigt nu ook veroorzaakt te worden door eenzelfde houding van een aantal gezaghebbende Nederlanders. Wordt de noodzakelijke vernieuwing hierdoor niet naar randgebieden teruggedrongen? Maar misschien is dat juist wel de meest geëigende plaats, omdat de moeilijke omstandigheden die daar heersen, haar zuiver houden en vruchtbaar maken. Intussen hopen we maar dat er zich voldoende mensen verzameld hebben in deze gebieden, waar ze, met pijn wellicht, maar toch vol vertrouwen de bevelende toon van belangrijke Romeinse instanties over zich heen kunnen laten gaan en evenzeer de gelijkhebberige taal van machtige Nederlandse instellingen en figuren weten te verdragen. Bovendien zijn daar hopelijk mensen die de gave bezitten het vernieuwingsverlangen te begeleiden, misschien zijn daar heel wat onopvallende geïnspireerde priesters en gelovigen, misschien zijn daar onze bisschoppen en bestaat er een andere kerk, minder spectaculair, maar consequenter in haar pogingen een open ruimte te zijn, waarin de gelovige zich bevestigd weet.
|
|