Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1005]
| |
Friedman en de modernste economie
| |
[pagina 1006]
| |
Er is niets nieuws onder de zon en zo origineel zijn economen nu ook weer niet dat zij inspiratie uit het verleden zouden kunnen missen. Het geld heeft wel meer een centrale rol gespeeld in economische theorieën. Bekend is de kwantiteitstheorie, die stelt dat er een rechtevenredig verband bestaat tussen geldhoeveelheid en economische bedrijvigheid. Er zijn in de loop der eeuwen vele varianten van die theorie geweest. Onhandig toepassen van de kwantiteitstheorie was een van de oorzaken van de depressie van de dertiger jaren. En toen wilde men er niet meer van horen. John Maynard Keynes heeft er een theorie voor in de plaats gesteld die toen veel actueler was. De werkgelegenheid werd volgens hem niet bepaald door de geldhoeveelheid maar door de omvang van de bestedingen. Dus moest de werkloosheidsbestrijding de vorm aannemen van uitbreiden van de bestedingen. En wel voornamelijk de overheidsbestedingen, want het publiek is in depressietijden veel te schuchter in het uitgeven van geld. De overheid moet dus het goede voorbeeld geven door weinig belasting te innen en veel geld te besteden. Dit Keynesiaanse recept deed wonderen en viel meteen in de smaak, hoewel natuurlijk conservatieve denkers er wat moeite mee hadden. De intellectuele ontvangst was niet altijd meteen uitbundig. Opvallend goed was de ontvangst bij de Amerikaanse universiteit van ChicagoGa naar voetnoot1. Het is merkwaardig dat diezelfde universiteit een soort onderduikadres werd voor de oude verguisde kwantiteitstheorie. Terwijl men elders ging dwepen met Keynes werd er in Chicago hard gewerkt aan theoretische verbeteringen van de kwantiteitsgedachte. Met een verjongde theorie trad men een jaar of tien geleden voor het voetlicht. ‘Monetaire mentor’ Friedman, denkers als Patinkin en Meltzer (geen familie) en praktijkmensen als Burns, Martin en McCracken zetten hun schouders onder de nieuwe theorie die meer en meer indruk begint te maken. Tot een verguizing van Keynes heeft het nooit geleid, wel tot een amendering van zijn gedachten. ‘Most economists now consider themselves ‘Friedmanesque Keynesians’Ga naar voetnoot2. Friedman is er op de een of andere manier in geslaagd vele mensen te imponeren. Er kwam zelfs een Association for the Study of Friedman Economie Doctrines. Het is geen wonder dat de naam Friedmaniakken is uitgevonden want niet iedereen is enthousiast. Friedmans geringe ontzag voor heilige huisjes (men noemt hem wel een intellectuele provocateurGa naar voetnoot3) zal daar niet vreemd aan zijn. Een enkeling gaat zover te stellen dat een eventuele ‘révolution friedmanienne’ de kapitalistische maatschappij weer zal veranderen in de rimboe die Keynes heeft weten weg te werkenGa naar voetnoot4. De tegen- | |
[pagina 1007]
| |
standers
Milton Friedman
hebben intussen echter weer wat stof om over na te denken. Een half jaartje geleden waarschuwde Friedman dat slechts een drastische omzwaai van de Amerikaanse monetaire politiek een recessie in de Verenigde Staten zou kunnen afwenden. Er werd niet geluisterd en de recessie kwam prompt. Nu speelt daar natuurlijk nog de kwestie Cambodja doorheen maar er is reden genoeg de theorieën van deze opvallende figuur (ook in fysiek opzicht: waarnemers zeggen dat hij iets weg heeft van een gnoom) eens onder de loep te nemen. Friedman is een statisticus. Hij verzamelt feiten en cijfers, rekent ermee en begint dan pas met het opstellen van een theorie die bij de gevonden uitkomsten aansluit. Wat dat betreft doet zijn werkwijze sterk denken aan die van professor Katona, de bekende analist van het consumentengedrag. Op grond van statistische gegevens kwam Friedman tot de conclusie dat de helft van de veranderingen in de economische bedrijvigheid kon worden toegeschreven aan veranderingen in de geldhoeveelheid. De geldhoeveelheid wordt dan weer, net als in de dagen van de oude kwantiteitstheorie, tot een van de meest invloedrijke factoren in het economische mechanisme. Op het eerste gezicht zou men zeggen dat dit een conclusie is die voor de overheid zeer welkom moet zijn. De overheid kan immers de geldhoeveelheid direct of indirect tot op grote hoogte zelf vaststellen en zou op die manier de economie goed in de hand kunnen houden. Die conclusie wil Friedman nu juist niet trekken. Het is daarom belangrijk te trachten zich in zijn gedachtenwereld te verplaatsen. Extra belangrijk omdat in Nederland de overheid, | |
[pagina 1008]
| |
waartoe wij dan gemakshalve ook even de Nederlandsche Bank rekenen, in feite de geldhoeveelheid bijna voortdurend tracht te manipuleren. Wat een analyse van de economische politiek van de overheid zo moeilijk maakt is dat de overheid op zo vele fronten tegelijk opereert. Als er alleen monetaire politiek bedreven werd dan kon het effect daarvan misschien nog worden nagegaan. Maar volgens beproefd Keynesiaans recept voert de overheid ook nog begrotingspolitiek waarbij dus de verhouding tussen overheidsinkomsten (belastingen) en overheidsuitgaven in het geding is. Om nog maar niet te spreken van allerlei rechtstreeks ingrijpen, bijvoorbeeld in de vorm van loon- en prijspolitiek. Zoals bekend heeft de president van de Nederlandse Bank Dr. Zijlstra juist dezer dagen aanbevolen ook in de Verenigde Staten een daar tot nu toe niet bestaande loon- en prijspolitiek te gaan voeren. Het effect van elk van die overheidsmaatregelen op het totale economische gebeuren is haast niet te isoleren. Dat is natuurlijk een hoogst onbevredigende situatie. Daarom is het zo fijn dat het toeval ons een enkele maal te hulp schiet. In een belangwekkende publikatie in het kwartaalbericht van de Amro-Bank waarin Dr. Nieuwenburg een overzicht geeft van de theorie van Friedman, worden die toevallige omstandigheden uitgebuitGa naar voetnoot5. In 1966 werden in de Verenigde Staten de instrumenten van de economische politiek in tegengestelde richting aangewend. Er was een tekort op de begroting, de overheidsuitgaven overtroffen dus de belastingen. Van deze begrotingspolitiek ging een stimulans uit op de economie. Anderzijds werd de economie juist afgeremd door de monetaire politiek van de centrale bank. Hoe verliep de krachtmeting? In het jaar 1967 ontstond een recessie. Kennelijk was dus de remmende monetaire invloed sterker geweest dan de stimulerende invloed uitgaande van de begroting. Friedman verwijst naar dit geval om het belang van 't geld als strategische factor te onderstrepen. In het jaar 1968 kon een andere proef op de som worden genomen. Er werd toen een belastingverhoging doorgevoerd. Men hoopte langs die weg een opkomende inflatie de kop in te kunnen drukken omdat de consumenten als gevolg van de hogere belastingen minder zouden kunnen besteden. Friedman voorspelde dat het anti-inflatoire effect te verwaarlozen zou zijn. De feiten stelden hem in het gelijk. Wat was de redenering van Friedman? Doordat de overheid meer belasting int behoeft de overheid tot hetzelfde bedrag minder geld op de kapitaalmarkt te lenen. Belastingbetalers houden weliswaar minder geld in hun zak, maar degenen die anders de overheidsobligaties hadden gekocht houden meer geld in hun zak. De een kan minder | |
[pagina 1009]
| |
besteden maar de ander meer en van het anti-inflatoire effect moeten wij ons dus niet veel voorstellen. Nieuwenburg dingt overigens wel het een en ander af op de redenering van Friedman die zich erg gemakkelijk afmaakt van de rentedaling, die het gevolg moet zijn als de overheid inderdaad besluit minder geld op de kapitaalmarkt te lenen. Wij hebben nu dus twee praktijkvoorbeelden gezien waarin het, anders dan gewoonlijk het geval is, mogelijk bleek uitspraken te doen over het effect van de monetaire politiek. Meestal immers is dat effect verweven met de gevolgen van andere overheidsmaatregelen en kan niet worden vastgesteld wat nu precies het resultaat was van de monetaire politiek, de begrotingspolitiek etcetera. Het bewijsmateriaal ligt niet voor het oprapen. Wij moeten het doen met enkele praktijksituaties zoals hierboven beschreven en met het algemene verschijnsel dat in de loop der tijden geldhoeveelheid en economische bedrijvigheid hand aan hand omhoog en omlaag blijken te gaan. Laatstgenoemd verschijnsel zegt natuurlijk nog niets omtrent het oorzakelijk verband. Wordt het inkomen door de hoeveelheid geld beïnvloed of het geld door de omvang van het inkomen? Er bestaan goede gronden voor de veronderstelling dat de beide grootheden (en de bepaald niet homogene componenten waaruit zij zijn opgebouwd) elkaar over en weer beïnvloeden. Friedman gaat er eenvoudigweg van uit dat de geldhoeveelheid de belangrijkste bepalende factor is voor de economische bedrijvigheid. Hoe precies en langs welke kanalen het geld de economie meeneemt vertelt hij niet. Anderen hebben wel gepoogd een inventarisatie te maken van alle relaties die er tussen geld en inkomen en de onderdelen van elk over en weer bestaanGa naar voetnoot6. Als men kennis neemt van al die transmissiemechanismen gaat men de grove aanpak van Friedman allicht met enige aarzeling bezien. Een betrouwbare verificatie is helaas nog niet mogelijk. Daartoe moet de theorie over de transmissiemechanismen eerst nog worden uitgebreid. Pas dan kan men trachten de relaties waarvan men het bestaan vermoedt alle onder te brengen in een groot statistisch model en proberen op die manier enige zekerheid te krijgenGa naar voetnoot7. Friedman zelf meent al voldoende zekerheid te hebben en gaat zelfs zo ver aan zijn inzichten omtrent de relatie tussen geld en inkomen verstrekkende normen voor het overheidsgedrag te ontlenen. Het is in de economie nu eenmaal zo dat de geldhoeveelheid in de loop van | |
[pagina 1010]
| |
de tijd moet toenemen. De bevolking neemt namelijk toe, bovendien worden transacties die in natura plachten te worden afgewikkeld steeds meer omgezet in geldelijke transacties. Daar komt nog bij dat de produktiviteitsontwikkeling zorgt voor een geleidelijk aanzwellende goederenstroom waar natuurlijk een eveneens stijgende geldstroom tegenover moet staan. In de praktijk ziet men ook inderdaad een trendmatige toeneming van de geldhoeveelheid, zij het zeer schoksgewijs onder meer als gevolg van de afwisselend remmende en aanmoedigende monetaire politiek van de overheid. Die fluctuaties in de geldhoeveelheid wil Friedman uitbannen omdat zij volgens hem doorwerken in fluctuaties in de economische bedrijvigheid en aldus in zijn zienswijze een van de belangrijkste factoren vormen in het conjunctuurverschijnsel. Vandaar Friedmans voorstel de hoeveelheid geld in omloop van dag tot dag star gelijkmatig met een bepaald vast percentage (bij voorbeeld 5% 's jaars) te laten toenemen. Dit is de norm van Friedman of, zoals de Amerikanen zeggen, Friedman's rule. Als wij de initiator mogen geloven zal handhaven van die norm leiden tot een gelijkmatige groei van het nationale inkomen bij stabiele prijzen. De overheid zou zich behalve het onvoorwaardelijk toepassen van de norm van Friedman moeten onthouden van elke vorm van monetaire politiek. Friedman baseert de norm op zijn ‘hypothese van de grote vertraging’ de long lag hypothesis. Hij heeft namelijk berekend dat er een vrij lange tijd verloopt tussen uitbreiding van de geldhoeveelheid en daaruit voortvloeiende toeneming van de economische bedrijvigheid. Hij becijfert die tijdsspanne (time-lag) op 6 tot 9 maanden. Daarna zou het nog ongeveer een jaar duren voordat het prijsniveau eindelijk reageert op de toeneming van de geldhoeveelheid. De lange ‘lags’, waarvan de lengte bovendien nog uiteenloopt, maken het voeren van een monetaire politiek een hachelijke zaak. Aanvankelijk werpt de politiek geen resultaat af, met het gevaar dat men gaat overdoseren. Als dan eindelijk de politiek gaat werken is het best mogelijk dat de economische situatie volledig is veranderd. Stel men wil een economie die zonder dat men het weet toch al op zijn reour is gaan afremmen. Tegen de tijd dat men sowieso in een depressie is geraakt gaat dan ook nog eens de afremmende monetaire poltiek doorwerken. Friedman wil dergelijke situaties voorkomen door algehele onthouding van monetaire maatregelen. Afgezien dan van toepassing van de op gelijkmatige groei bij stabiele prijzen gerichte 5% regel. De norm van Friedman staat of valt met de geldigheid van de ‘long lag hypothesis’. Als er geen lag is of een hele korte - en er zijn onderzoeken die dat aannemelijk maken - zijn Friedmans bezwaren tegen het voeren van een korte-termijn politiek met monetaire maatregelen ongegrond. Mocht het zelfs zo zijn dat niet de geldhoeveelheid in overwegende mate het | |
[pagina 1011]
| |
inkomen bepaalt maar omgekeerd het inkomen de geldhoeveelheid, dan hoeven wij natuurlijk al helemaal niet verder te praten. De economie is druk doende een antwoord te vinden op deze vragen. Tot nu toe echter roept volgens Nieuwenburg de empirische onderbouw van de nieuwe kwantiteitstheorie bepaald nog twijfels op. Afgezien van twijfels aan de wenselijkheid van toepassing van de 5% norm mag men zich geen overdreven voorstelling maken van de mogelijkheid daartoeGa naar voetnoot8. De monetaire autoriteiten hebben de geldhoeveelheid niet geheel in de hand. Er zijn bepaalde geldscheppende activiteiten waar de overheid weinig vat op heeft. De overheid zou er wel eens voor kunnen bedanken een soort sluitstukpolitiek te voeren waarbij zij op een bepaald moment geld zou moeten vernietigen omdat anderen de 5% norm hebben geschonden. Ook zouden bepaalde seizoenfluctuaties in de vraag naar geld en toevallige schommelingen die tot dusverre plegen te worden opgevangen met tijdelijke toe- of afneming van de geldhoeveelheid bij een star handhaven van de 5% regel grote verstoringen kunnen veroorzaken. De intrestvoet bijvoorbeeld zou er onaanvaardbare schommelingen door kunnen vertonen. Geld kruipt waar het niet gaan kan. De overheid zou bij dat alles vrij machteloos moeten toezien. Friedmans opvatting dat het allemaal zou kunnen meevallen vanwege het stabiele karakter van de vraag naar geld wordt nogal eens aangevochten. Friedman bepaalt zich in zijn aanbevelingen niet tot de monetaire politiek, maar voor wat betreft alle andere vormen van economische politiek heeft hij een oud en simpel recept: er moet zo min mogelijk worden ingegrepen. Een Friedman die zo weinig mayonnaise door zijn economie doet, wordt niet overal toegejuicht. Het gevaar bestaat dat de rechtlijnigheid van zijn voorstellen de goede elementen die in de voorstellen zijn vervat geen recht doet wedervaren. Anderzijds is het gevaar evenmin denkbeeldig dat bepaalde ideeën van Friedman zullen worden toegepast voordat zij voldoende zijn uitgewerkt en doordacht. Zijn invloed bij de huidige Amerikaanse administratie is namelijk zeer groot. De aandacht van de economische wetenschap zal de komende jaren voor een groot deel door dit monetaire onderwerp worden vastgehouden. |
|