Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 963]
| |
ForumExterne democratie en ‘recurrent education’Het is tegenwoordig nauwelijks nog origineel een hoogleraar bij zijn emeritaat een naar hem genoemde bundel aan te bieden, waarin collega's vakgenoten schrijven over de problemen die de scheidende hoogleraar ook zoveel lange jaren hebben geïntrigeerd. Helaas zijn het meestal bundels met weinig originele, soms reeds eerder gepubliceerde artikelen, of in de meeste gevallen reeds gelanceerde ideeën. De Edding-bundel The Economics of Edication in TransitionGa naar voetnoot1 is hier geen uitzondering op, behalve dan dat deze bundel werd aangeboden bij de zestigste verjaardag van deze prominente Westduitse onderwijseconoom. Prof. Dr. F. Edding die vanaf 1964 hoogleraar is in de onderwijseconomie aan de Technische Universiteit te Berlijn en tevens is verbonden aan het Max Planck Instituut heeft een groot aantal publikaties op zijn naam staan. Zeer bekend is Internationale Tendenzen in der Entwicklung der Ausgaben für Schulen und Hochschulen (1958) en deel II van het rapport van de ‘Policy Conference on Economic Growth and Investment in Education’ van de OECD (1961) getiteld Targets for Education in Europe in 1970 (samen met L. Elvin en I. Sennilson).
De artikelen in de bundel handelen over een drietal onderwerpen: de efficiency van het onderwijs, onderwijsplanning en onderwijshervormingen. Oude problemen worden weer eens breed uitgemeten, de meeste auteurs maken een pas op de plaats. Eén uitzondering moet echter gemaakt worden voor J.R. Gass; zijn bijdrage ‘Reflections on Equality, Quantity and Quality in Education’ is zeer interessant vooral als analyse van het probleem der externe democratisering.
Zijn gedachtegang is, enigszins vrij geïnterpreteerd, ongeveer als volgt. De expansie van de aantallen studenten in het hoger onderwijs gedurende de laatste 10 jaren heeft nauwelijks enige invloed gehad op de relatieve deelname van de verschillende maatschappelijke groeperingen aan het onderwijs of zoals Gass zegt, de ‘opportunity gap’ tussen de verschillende milieus is constant gebleven zodat de doelstelling ‘equality of educational opportunity’ niet is gerealiseerd. Echter wat verstaan we onder ‘equality of educational opportunity’ (gelijkheid van onderwijskansen)? Duidelijk is, dat het enkel creëren van de mogelijkheid voor iedere staatsburger om hoger onderwijs te genieten, bijvoorbeeld door het verstrekken van rijksstudietoelagen, een noodzakelijke maar zeker geen voldoende voorwaarde is om aan de externe democratisering een reële inhoud te geven. Een gelijke start oftewel ‘equality of input’ is niet voldoende omdat er duidelijke verschillen zijn in de onderwijsprestaties (‘achievements’) van de leerlingen uit verschillende milieus. Vele | |
[pagina 964]
| |
leerlingen uit de lagere milieus komen niet aan hoger onderwijs toe of worden er snel uitgewipt. Dit nu is bepalend geweest voor de inhoud van het begrip ‘equality of educational opportunity’, naast de noodzakelijke ‘equality of input’ is een ‘equality of output’ (onderwijsprestaties) een vereiste. Coleman heeft dit laatste begrip als volgt verhelderd. ‘Equality of output does not imply that all students’ achievements come to be identical, but only that the averages for two population groups that begin at different levels come to be identical. The diversity of individual scores could be as great, or greater than the diversity at grade 1Ga naar voetnoot2. Op welke wijze kan men nu, gezien het voorgaande de ‘opportunity gap’ overbruggen? Het streven hiertoe wordt uiteraard bemoeilijkt doordat de bekwaamheid van een leerling gedeeltelijk genetisch bepaald is, echter een andere factor van groot belang is de motivatie van de leerling. Bij leerlingen uit lagere milieus heeft de omgeving (ouders, familie etc.) dikwijls een negatieve invloed op de motivatie om te studeren. De motivatie wordt vaak sterker als men zich later in de werksituatie kan vergelijken met anderen; dan is het echter te laat, onderwijs kan immers slechts genoten worden gedurende een aaneengesloten periode aan het begin van iemands leven. Gass pleit voor een vorm van onderwijs (‘recurrent education’) waarbij het mogelijk is onderwijs te genieten verspreid over meerdere niet aaneengesloten perioden. Iemand die, na de leerplichtige leeftijd, niet gemotiveerd is hoger onderwijs te genieten, kan terugkeren naar het fulltime, formeel onderwijssysteemGa naar voetnoot3 op welk moment van zijn leven dan ook. Uiteraard brengt deze strategie die de gelijkheid van onderwijskansen zou kunnen verhogen, veel problemen met zich mee: financiering, carrièreprofielen etc. Het is echter zaak de ‘recurrent education’ serieus te analyseren, in Zweden zijn de operationele experimenten in deze richting al aangevangen.
M.C.E. van Gendt | |
Publiciteit en gezagsverhoudingenIn het maart-nummer van Etudes (pp. 386-401) toont Michel Souchon aan dat de wijziging van onze informatie-kanalen diepe gevolgen heeft voor onze gezagsverhoudingen en dat elke ontwikkeling van de publiciteit ook betekent dat het gezag op een andere wijze moet worden uitgeoefend. Politiek, vakbeweging, onderwijs, gezinsleven en kerk ervaren dit aan den lijve. Tegenwoordig zorgen krant, radio en TV ervoor dat wij het nieuws snel, zeker en op democratische wijze krijgen thuis bezorgd. Snel en meestal safe, maar vooral democratisch, want nieuws is goedkoop verkrijgbaar, gemakkelijk te verwerken en voor ieder van ons bereikbaar. Ook zijn de berichten bijzonder talrijk, waardoor ze steeds minder overzichtelijk worden. Ze komen, tenslotte, vaak in beelden over, zodat men minder kan weerstaan aan hun verborgen verleiding. Toch heeft de democratisering van de publiciteit alleen plaats in de industriële maatschappij en is de Derde Wereld ook arm aan informatie en publiciteitskanalen. Bovendien kunnen de verschillende informatiebronnen beïnvloed worden door de staat, de eigenaars of zelfs (indirect) door de ontvangers. Tenslotte blijkt de democratisering van de publiciteit grenzen te hebben, doordat slechts weinigen erover beschikken. Wat dezen onbelangrijk vinden en verzwijgen, komt | |
[pagina 965]
| |
voor ons niet tot bestaan; hele landen kunnen buiten onze gezichtskring blijven en er lijkt daar niets te mogen gebeuren wat voor ons van belang is; hele reeksen onderwerpen, sociale groepen en oorlogen kunnen buiten onze wereld worden gehouden. Het radiostation is een strategisch punt. Gezag hangt nauw samen met de informatiebronnen. Competentie, ervaring, kennis is immers macht. Maar dan stelt ook elke kennisoverdracht het gezagsprobleem en kunnen van de andere kant taboe, censuur, zwijgen of geheimhouding als eigen verdediging worden gehanteerd. Publiciteit brengt een gezagscrisis teweeg. Het gezag zal echter in de toekomst niet meer kunnen steunen op het exclusieve bezit van informatie. Ook op het kerkelijk gezag heeft de democratisering van de informatie diepe invloed. De klerikale specialisten moeten afstand doen van hun monopolie-positie: ook in de Kerk kan het gezag niet (meer) berusten op geïnformeerd-zijn. Dreigt juist hier niet het gevaar dat heel menselijke mechanismen verward worden met goddelijke openbaring en mag daarom niet juist in de Kerk de geheimhouding uitsluitend plaats hebben terwille van mensen? Uit-sluitend. In dit verband mag de Kerk zich niet tevreden stellen met een handig gebruik van de publiciteitsmedia: de pers als hulpmiddel bij de verkondiging. Al bestaat het gevaar dat de verkondiging omslaat in propaganda en de Geestdrift in offensief, toch kan niemand haar dit recht betwisten. Natuurlijk kan de Kerk ook in de verleiding komen om zich van de moderne informatiekanalen te bedienen om haar invloed direct en onontkoombaar uit te oefenen. Maar zij zou dan niet alleen die media grotelijks overschatten, maar ook haar meest geëigende methode verwaarlozen: die van het persoonlijk getuigenis. Het is immers allang - uit talloze sociologische onderzoeken - bekend dat de beïnvloeding door de publiciteit steeds plaats heeft via de meningvormende groepen en zonder dezen in het niets opgaat.
De Kerk kan, tenslotte, weigeren om hit beeld dat van haar in de publiciteit overkomt, te aanvaarden, in de trant van: ‘dat is onze Kerk toch niet’, ‘zo zijn de priesters toch niet’, enzovoort. De moderne communicatiemedia nu dagen de Kerk uit om haar uiterlijke presentatie te doen beantwoorden aan haar beleden idealen. Als de agape eerlijk is, zullen ook de gasten van de pers altijd welkom zijn.
F.K. | |
Maatschappelijke betekenis van een vakbondHet maandblad van de Kristelijke Vereniging van Mijnbeambten De Pionier te Heerlen publiceert in zijn maartnummer een bundel vriendelijke bijdragen bij gelegenheid van het zilveren verjaardagsfeest van zijn broodheer. Uit de speeches en artikelen blijkt dat er binnen een vakorganisatie ook plaats kan zijn voor diepgaande beïnvloeding van de bedrijfstak en zelfs van de omringende maatschappij. Terwijl er in Nederland velen zijn die de arbeidsvoorwaarden en verzekeringen als het uitsluitend doelwit van de vakorganisatie erkennen, zijn vooral katholieke en protestantse vakbonden genegen om zich niet te beperken tot materiële belangstelling. Zo is de KVM sinds de bevrijding met kracht opgekomen voor het welzijn van de bedrijfsgemeenschap waartoe haar leden, het middenkader van de Nederlandse steenkolenmijnen, behoorden. Met name via de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO) in het mijnbedrijf is het gezamenlijk beraad van werkgevers en werknemers in de mijnindustrie zo intens geworden dat geen van beide partners nog geïsoleerd zou willen optreden. En deze PBO heeft niet alleen haar nut bewezen toen de kolenwinning voor 's lands economie een vitaal belang vertegenwoordigde, maar ook nu de afbouw van de mijnindustrie moet worden voltrokken. Ook werkt de onderhavige vakbond met | |
[pagina 966]
| |
vrucht aan een landelijk verband van de werknemende middengroepers, een nauwere concentratie dus van beambtenverenigingen in het bedrijfsleven. Eén beambtenorganisatie kan blijkbaar de samenwerking stimuleren met andere mediale bonden. Dat de KVM zich, vooral sedert het begin van de sluiting der steenkolenmijnen in 1965, beijvert om de industriële omschakeling van de Nederlandse mijnstreek zo goed mogelijk te doen verlopen, betekent dat een vakbond daadwerkelijke inspiratie kan geven bij herstructurering van een streek. Waar zich elders in Nederland en België dergelijke problemen voordoen, kan de activiteit van de KVM tot voorbeeld dienen. Een studiefonds voor de kinderen van de leden, persoonlijke en financiële inzet voor het aantrekken van belangrijke onderwijsinstellingen, en voortdurende kadervorming in sociale en ethische problemen kan ten slotte niet alleen de straling van een vakbond uitstrekken tot de omringende maatschappij, maar vooral een niveau doen bereiken waar de mens meer zichzelf wordt. De 25 jaren vakbondsleven van de KVM tonen dit concreet aan.
F.K. | |
DagbladsubsidieAmsterdam krijgt misschien een hete en lange zomer. Maar ondanks dat een vroege herfst. Op 14 september valt het eerste blad al. Het Algemeen Handelsblad. Zagen wij al een poosje aankomen. Het blad vertoonde reeds enige tijd een enigszins rode gloed. Wat er vanaf september met de kleur gaat gebeuren moeten wij afwachten. Zeker is dat Handelsblad en fusiepartner Nieuwe Rotterdamse Courant op wat stadsnieuws na letterlijk dezelfde inhoud zullen krijgen. Voortaan dus samen blozen of samen bleek worden. Lijkbleek misschien wel want het bestaan van de nieuwe combinatie is niet zonder meer verzekerd.
De televisie nam een deel van de informatieve taak van de kranten over en en passant ook een stuk van de inkomsten. De televisiereclame lokte namelijk vele adverteerders van de dagbladpers weg. Er hangt een compensatie voor laatstgenoemd verlies in de lucht, maar dat zal niet alle economische dreiging kunnen afwenden. Het is dus op zichzelf niet vreemd dat er hier en daar wat wordt gefilosofeerd over het verlenen van subsidie aan de noodlijdende pers. De gedachte alleen al bracht De Telegraaf op 30 april tot een hoofdredactioneel artikel waarvan de titel ‘Dwaas en principieel onjuist’ boekdelen spreekt. De argumenten van De Telegraaf zijn minder sprekend. Het katholieke dagblad De Tijd bijvoorbeeld wordt een subsidie misgund omdat De Tijd wordt gepubliceerd door een uitgeversconcern dat vermogens verdient aan damesbladen. Ook Handelsblad en Nieuwe Rotterdamse Courant behoren tot een concern dat in andere sectoren goed verdient. Op het eerste gezicht spreekt die redenering van De Telegraaf misschien wel aan. Niemand is gedwongen een circus of een courant te kopen. En als men dan Circus Carré of het Handelsblad vrijwillig opkoopt, staat het inderdaad wat raar om meteen bij de overheid het handje te gaan ophouden voor subsidie. Maar De Telegraaf mag niet vergeten dat wij dan wel weten wat er met onze subsidie gebeurt. Overheidssubsidie is onderworpen aan de normale democratische controle. Dat kan niet gezegd worden van allerlei schuiverijen binnen het bedrijf. Interne subsidie waarbij binnen een bepaald concern verliezen in de ene sector worden weggestreept tegen winsten in een andere sector, onttrekt zich aan controle en dat is eng. Zo goed als het zelfs eng is dat het bedrijfsleven allerlei liefdadigheid pleegt. Om maar niet te spreken over het in de Verenigde Staten zo populaire financieren van verkiezingscampagnes etcetera. Als er ergens geld - dat toch door de consument is opgebracht - bij moet, dan zie | |
[pagina 967]
| |
ik daar liever over beslist in de Tweede Kamer dan in de eerste de beste directiekamer. De Telegraaf schrijft de financiële moeilijkheden van een aantal van onze bladen toe aan de geringe oplaag en dus aan de blijkbaar geringe belangstelling. Een best argument, maar dan moet er wel even bijverteld worden dat wij op grond van die redenering ook wel kunnen ophouden met het subsidiëren van toneel, opera en ballet. Misschien is De Telegraaf wel tegen subsidie in het algemeen en dat is helemaal niet zo een dwaas standpunt. Tot op zekere hoogte wil ik daarin ook best meegaan. Maar zolang er gesubsidieerd wordt is het wel dwaas een bepaald cultureel medium bij voorbaat van alle subsidie te willen uitsluiten. Allicht kan er een nieuwkomer worden verwelkomd als er eerst elders een niet meer noodzakelijke subsidie wordt opgeruimd. Of als eerst andere subsidies worden verlaagd. De enige in mijn ogen zinnige bedenking die De Telegraaf tegen dagbladsubsidie weet aan te voeren hangt samen met het probleem van concurrentievervalsing. Waarom zou de overheid het ene dagblad en niet het andere gaan bevoordelen? Dat is inderdaad een probleem, maar wie weet is er een oplossing voor. Het vraagstuk van subsidie aan de noodlijdende dagbladpers verdient meer dan een redactioneel toespraakje van De Telegraaf. Het verdient een serieus gesprek. J.J. Meltzer |
|