| |
| |
| |
Boekbespreking
Theologie
Schürmann, Heinz - Das Lukasevangelium. Erster Teil. Kommentar zu den Kap. 1-9. - (Herders Theologischer Kommentar zum Neuen Testament), Herder, Freiburg, 1969, 591 pp.. |
Sölle, Dorothée - La représentation. - Desclée, Tournai, 1969, 166 pp.. |
| |
Attila Szekeres
Le Christ cosmique de Teilhard de Chardin
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1969, 435 pp., BF. 295.
Het voorgestelde werk is een bundeling van tien bijdragen door acht auteurs over Teilhard de Chardin. Auteurs als Claude Cuénot, N.M. Wildiers, Georges Crespy zijn al voldoende bekend. In ‘Souvenirs et réflexions’ geeft Jeanne-Marie Mortier, secretaresse en wettelijke erfgename van de geschriften van Teilhard, een interessante aanvulling op Teilhard's biografie. De bijdrage van R. Leys, ‘Teilhard de Chardin et le péché originel’, is een evenwichtige detailstudie. Leys heeft een uitgesproken zin voor ‘symboliek’ en ‘antropologie’ in het religieuze denken. Oud-Oosterse, Paulijnse en moderne antropologie zijn het kader waarin een geloofsgegeven als erfzonde moet worden verstaan. In de bijdrage van Marc Faessler, ‘L'anthropologie selon Karl Barth et Teilhard de Chardin’, wordt grondig nagedacht over deze antropologie: de mens in de facticiteit van de wetenschappen en de mens die een ontologische uitkomst zoekt voor zijn bestaan en die zich zinvol getrokken wil weten door God. Barth heeft de neiging een eenzijdig antwoord te geven in de richting van een verticaal dogmatisme, waarin het menselijk zoeken extrinsiek dreigt te worden; Teilhard daarentegen heeft de neiging dat antwoord te leggen in een totaliserende synthese van de menselijke wetenschappen waarin de revelatie dreigt te verlopen tot een symbolisch duplicaat van die synthese. Sigurd Martin Daecke levert wellicht de beste bijdrage: ‘Teilhard de Chardin et la théologie de l'Avenir’. Zijn diagnose van de stromingen in de huidige protestantse theologie in confrontatie met Teilhard is van fundamenteel belang. In ‘La pensée religieuse de Teilhard de Chardin et la signification théologique de son Christ cosmique’ tracht A. Szekeres het denken van Teilhard te centreren rond het thema van ‘le Christ cosmique’. Vanuit de
‘pléromisation’-thematiek worden de grote geloofsgegevens van schepping, erfzonde, incarnatie, verlossing behandeld. De persoonlijke (protestantse) bekommernis van de auteur is gericht op de poging de Schrift haar volle gewicht te laten bewaren in de theologie. Dit is tenvolle gerechtvaardigd, maar we zien niet in dat daarmee aan het denken van Teilhard zelf recht wordt gedaan. Dit verzamelwerk behoort beslist tot de goede boeken over Teilhard.
R. Ceusters
| |
Karl Rahner - Otto Semmelroth
Theologische Akademie VI
Knecht, Frankfurt am Main, 1969, 114 pp.
Een groep Duitse jezuieten-theologie-professoren reist sinds verschillende jaren jaarlijks naar meerdere steden van de Bondsrepubliek om er voor ontwikkelde leken voordrachten te geven over actuele theologische problemen. Theologische Akademie bundelt hun lezingen. In 1968 handelde Karl Rahner over het ja tot de concrete Kerk zoals ze voor ons in haar tijdgebonden gestalte een last en een aanvechting is. Otto Semmelroth sprak over de functie van het dogma in het leven van de Kerk en de gelovige. De verhouding tussen Jahweh en de afgoden in het oude testament onderzoekt de bekende exegeet Norbert Lohfink. H. Roos geeft een kritisch
| |
| |
overzicht van de God-is-dood-theologie bij W. Hamilton, P. van Buren en T. Altizer. Demokratisierung in der Kirche is 't thema van J.G. Gerhartz' interessante lezing. Zoals de vorige jaren: een gevarieerde en interessante bundel.
J. Vercruysse
| |
P. van den Berghe
Traditie en Schrift
1. Historisch beeld
(Bezinning en Bezieling), De Vroente, Kasterlee, 1969, 296 pp., BF. 190.
Dit is het eerste volume van een tweedelig werk, dat in zijn geheel genomen een theologische bezinning wil zijn op de christelijke realiteiten van traditie en Schrift, met name op hun wederzijdse verhouding. In het tweede deel zal de auteur de meer systematische en hermeneutische vraagstelling aan bod laten komen. Het eerste deel dat we voor ons hebben is gewijd aan een historische bezinning op de concrete verschijning en betekenis in de geschiedenis van het jodendom en van het christendom van Schrift en traditie. Het boek valt in twee delen uiteen. Een eerste deel behandelt de joodse heilige Schrift in de joodse traditie: een soort bijbelse literatuurgeschiedenis, gezien tegen de achtergrond van de evolutie der Israëlitisch-joodse geloofstraditie, gaande van het ontstaan van die traditie tot haar post-christelijke nawerking. In de volgende drie hoofdstukken komen enkele aspecten van de geschiedenis van traditie en Schrift ter sprake: de wording van de joodse canon (hst. 2), de tekstovelevering van de joodse bijbel (hst. 3) en de geschiedenis van zijn interpretatie (hst. 4).
Het tweede deel van het boek is gewijd aan de christelijke Schrift in de christelijke traditie. Vooreerst het ontstaan van de christelijke schriften: we zien ze uitgroeien, ingebed in de ‘jezuaanse’, resp. palestijnse, joods-hellenistische, hellenistisch christelijke en laat-apostolische traditie. Het tweede hst. bespreekt het ontstaan van de christelijke canon en releveert hoe het drievoudig gezag van Christus, van zijn Apostelen en van de Schrift van het Oude Testament uitgangspunt worden voor de vorming van de christelijke canon. Christus en zijn apostelen zijn door een mondelinge traditie bemiddelde autoriteiten: vandaar dat men er allengs toe moest komen de gezaghebbende stemmen in geschriften te zoeken. Een kort derde hst. behandelt de tekstoverlevering, het vierde hst. het hermeneutisch probleem of de interpretatie van de Schrift in de christelijke traditie. Dit laatste deel is rijk gedocumenteerd en tot het allerlaatste bijgehouden.
Het boek leest prettig. Voetnoten werden vermeden; de door de auteur gebruikte bronnen vindt men in de terugkerende literatuuropgaven. Een toegankelijk boek dus dat tevens inzicht verleent in een zeer actueel aspect van de studie van de Schrift.
J.-M. Tison
| |
Herbert Vorgrimler - Robert Vander Gucht
Bilanz der Theologie im 20. Jahrhundert. Band 1
Herder, Freiburg, 1969, 472 pp.
De opzet van dit driedelige werk, waarvan reeds twee delen verschenen zijn, is een balans op te maken van de inspanningen en de resultaten van de theologische wetenschap sinds het begin van deze eeuw. Tevens wil het de stand van het huidig onderzoek schetsen en de toekomstige opdrachten ramen. Daar het een van de kenmerken is van deze moderne theologie dat zij zich wil losmaken uit haar splendid isolation om in contact te treden met de wereld en met de vragen die er leven en die haar door de andere wetenschappen gesteld worden, wil dit eerste deel, dat we hier voorstellen, het bestek maken van dit hele domein en Die Welt des 20. Jahrhunderts beschrijven: ‘Der erste Teil ist somit eine Bilanz vernommener oder auch nicht vernommener Fragen’ (p. 5). Deze vragen komen tot haar uit de wereld van de kunst en de literatuur, uit de biologie, de psychologie, de pedagogie en de sociologie en worden geformuleerd in de vele wijsgerige stromingen van de XXe eeuw. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de vragen die de godsdienstwetenschap en de niet-christelijke godsdiensten aan de christelijke theologie stellen. Voor de verschilende artikelen werd een beroep gedaan op een schaar van internationale en deskundige medewerkers: o.m. J.M. Domenach, Fr. Houtart, Ch. Moeller, A. Godin, A. Dondeyne, F. Van Steenberghen, Et. Cornélis. De bijdragen worden telkens afgesloten met een keuze uit de literatuur. Als oriënterend naslagwerk zal dit boek heel wat dienst bewijzen. Het ligt in de lijn van de andere groot opgezette Herder-produkties als Sacramentum Mundi, Handbuch der Kirchengeschichte, Handbuch der Pastoraltheologie e.a. Van dit werk verschijnt ook een Franse uitgave.
J. Vercruysse
| |
| |
| |
Godsdienst
Brunetière, Philippe - L'église en panique. - Desclée, Tournai, 1970, 123 pp.. |
Ell, Ernst - Sexualmoral, voreheliches Geschlechtsleben und Zölibat. - (Kritische Texte), Benziger, Einsiedeln, 1970, 53 pp., DM/Schw. Fr. 4,80. |
Holenstein, Carl - Der Protest der Priester. - (Kritische Texte), Benziger, Einsiedeln, 1970, 39 pp., DM./Schw. Fr. 4,80. |
Orsy, Ladislas M. - Pour un renouveau de la vie religieuse. - Desclée, Tournai, 1970, 287 pp., BF.240. |
| |
Die Ehe
Zur aktuellen theologischen Diskussion
Übersetzung aus dem Französischen von Herbert P.M. Schaad, Herder, Freiburg-Basel-Wien, 1969, 141 pp.
De oorspronkelijke tekst van dit ‘Herder-Taschenbuch’ (Bd. 348) verscheen als nummer 82 van Lumière et Vie (Lyon, 1967). De vragen, die hier besproken worden, zijn nog steeds actueel ofschoon het antwoord niet meer up-to-date is. Bijzondere vermelding verdienen vooral de bijdrage van R. Cl. Gerest O.P., waarin de geschiedenis van het christelijk huwelijk in de eerste vijf eeuwen behandeld wordt (11-40); het getuigenis van een echtpaar over zijn huwelijkservaringen (73-83); R. Lavocat over het gemengde huwelijk (121-132) en de ‘Vorschläge für ein ökumenisches Zwiegespräch’ van R. Beaupère O.P. (133-141).
A. van Kol
| |
Fernand van de Velde
Katechese en Pastoraal
Waarborgen voor de Katholieke School
Desclée De Brouwer, Brugge, 1969, 268 pp., BF. 240.
Dit boeiend werk over katechese stelt als grondidee voorop: heel de schoolgemeenschap is betrokken op de religieuze vorming van de mens. Het gaat niet om lessen of instructies maar om de opvoeding en het geloofsleven zelf. In het eerste deel wordt een overzicht geschetst van de evolutie van het godsdienstonderricht sinds 1900 (een didactisch en pedagogisch ontwikkelen van het onderricht; katechese als geloofsverkondiging; katechese als bestaansverheldering). Het tweede deel is een bezinning op de huidige situatie van de katechese. De auteur vraagt zich af waarom de vernieuwing niet overal is doorgebroken. De schrijver onderzoekt de structuur van de katholieke scholen onder leiding van priesters en religieuzen, instellingen waar godsdienstonderricht gegeven wordt, maar waar het geloofsleven niet groeit en waar het publiek al te vaak aan het religieuze voorbijgaat. Hier wordt het grondthema van het werk hernomen en worden de principes van een schoolpastoraal aangegeven. Verschillende godsdienstige praktijken worden besproken en worden als concrete vormen van de schoolpastoraal voorgesteld. Het boek bevat zeer veel informatie en zeer vele suggesties voor de mensen die in groepsverband de hele schoolgemeenschap tot dieper geloofsleven willen leiden.
B. Van Dorpe
| |
Drs. G.C. Van Engelen
De Brief van Paulus aan de Romeinen
Nieuwe vertaling met korte uitleg, 167 pp., BF. 90.
Dr. A.J. Simonis De eerste Brief van Petrus
volgens de Willibrordusvertaling, 46 pp., BF. 42.
J. Denaux - L. Grollenberg - G.C. Van Engelen
Sleutel op de Evangeliën en de Handelingen
176 pp., BF. 115.
P. Drijvers
Deur naar het Nieuwe Testament
117 pp., BF. 90.
Desclée de Brouwer, Brugge, 1969.
De Katholieke Bijbelstichting (KBS) heeft, samen met de Vlaamse Bijbelstichting (VBS), het initiatief genomen om de kennis van de Schrift in haar geheel en van de afzonderlijke geschriften in bredere lagen te bevorderen. Zo verschenen reeds, enkele jaren terug, een paar kleincommentaren van
| |
| |
de hand van Prof. Grossouw (de eerste Brief van Joh. en de Brief aan de Galaten). De reeks wordt nu voortgezet met de eerste twee boven vermelde publikaties. De inleiding is uiterst beknopt, de vertaling is die van de Willibrordusvertaling - of eventueel een nieuwe vertaling -, de verklaring relatief uitvoerig en gecondenseerd (kleine druk).
Bij het opstellen van het derde boekje is vooral gedacht aan de leerkrachten die zich aan het godsdienstonderwijs wijden. Het wil hun allereerst concrete informatie verschaffen over ontstaan, schrijver en omstandigheden i.v.m. de vier evangeliën en Handelingen. Vooral wil het inzicht verlenen in de specifieke verhaalvorm van deze geschriften: die n.l. van het geloofsgetuigenis. Wat zijn wonderverhalen, wat parabelen, wat verrijzenisverhalen, wat kindsheidsverhalen? Op al deze brandende vragen tracht L. Grollenberg genuanceerd te antwoorden. Achteraan is een alfabetisch pericopenregister opgenomen, er wordt gewezen op de nieuwe spelling van een aantal bijbelse eigennamen, en een register geeft de aanhalingen van en verwijzingen naar het Nieuwe Testament aan welke in de Nieuwe Nederlandse Katechismus voorkomen.
In het laatste boekje wil P. Drijvers ons laten doordringen in het geloofsbewustzijn van de Israëliet, omdat er in die houding elementen vervat liggen die voor het huidig verstaan van het leven actueel blijven. Die geloofshouding laat S. ons beluisteren in een elftal psalmen; daarvan uitgaande wordt een netwerk van verwijzingen aangelegd naar andere belangrijke teksten uit het Oude Testament, die de beleving van Israël beter openbaren.
Deze reeks, zonder pretentie, kan heel wat diensten bewijzen in de persoonlijke schriftlezing, het onderwijs en bijbelclubs.
J. de Gendt
| |
J. Mouson, P. Van den Berghe, J. Bulckens
De verrezen Heer
Patmos, Antwerpen, 1969, 154 pp., BF. 125.
Dit handzaam boekje bevat drie belangwekkende referaten gehouden op de 2e Antwerpse theologische studieweek 1968. Deze werd gehouden in het parochiecentrum Luchtbal (Antwerpen) en in de Katholieke Volksbond (Turnhout). Nadat het voorgaande jaar de ‘grondvragen van de gelovige mens’ behandeld werden, werd in 1968 de aandacht toegespitst op een van die centrale vragen met name: de verrijzenis van Christus. Prof. J. Mouson onderzoekt vanuit letterkundig standpunt welke de tekenen waren van de verrezen Christus in de verschijningen van Jesus aan de Emmausgangers, aan Maria Magdalena en bij de wondere visvangst. Via de bepaling van het literaire genre van deze teksten poogt hij te komen tot de ‘Sitz im Leben’ in de schoot van de primitieve Kerk. Prof. Van den Berghe peilt, vanuit een doctrineel standpunt, naar de huidige draagwijdte en de zin van de Nieuw-testamentische Paasboodschap. Vooral de ‘demythologiesierung’ van Bultmann en de daaruit gevolgde discussies leiden er toe de draagwijdte van het Paasgebeuren in zijn verschillende facetten te omschrijven. Heel instructief is de bijdrage ook van Prof. Bulckens die onderzoekt hoe een dergelijk centraal gegeven als de verrijzenis toegankelijk moet worden gemaakt in het godsdienstonderricht in de eerste plaats, waarop zich dan de homileet zal kunnen beroepen. Een voortreffelijk boek, dat ook degenen die niet het geluk hadden de besprekingen bij te wonen, met veel vrucht ter hand zullen nemen.
S. De Smet
| |
Karl Rahner, e.a.
Service de l'église et action pastorale
Fondements théologiques pour l'action pastorale. Desclée, Tournai, 1970, 320 pp.
Dit is het derde van een reeks van 8 volumes die samen de Franse vertaling zullen uitmaken van het gezagvolle Handbuch der Pastoraltheologie, Herder, 1964-'66. De originele uitgave met haar zware presentatie en taal klasseert men spontaan bij de naslagwerken; de vertaling bij de boeken bestemd voor een doorlopende lezing. De tekst leest vlot (soms vlotter dan de Duitse) en geeft de oorspronkelijke gedachten getrouw weer. In dit derde deel worden de verschillende vormen van kerkelijke dienstverlening door K. Rahner en medewerkers behandeld: woordverkondiging, cultus en liturgie, de sacramenten, de kerkelijke discipline, het christelijke engagement, de caritatieve dienst. Wij bevelen dit werk graag aan. Kan er misschien toch gezorgd worden voor een korte bibliografie aangepast aan het Franse taalgebied?
L. Braeckmans
| |
| |
| |
Wijsbegeerte
Denisoff, E. - Descartes, premier théoricien de la physique mathématique. - Nauwelaerts, Louvain, 1970, 136 pp., BF. 190. Desan, Wilfried - De planetaire mens. - (Filosofie en gultuur), De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1970, 144 pp., BF. 139. |
Etudes Philosophiques. Logique et Mathématiques. - Presses Univ. de France, Paris, oct./déc. 1969, 145 pp., FF. 9,-. |
Garanderie, A. de la - Schématisme et thématisme. - Nauwelaerts, Louvain, 1969, 230 pp., BF. 430. |
Kamenka, Eugene - The Philosophy of Ludwig Feuerbach. - Routledge & Kegan Paul, London, 1970, 190 pp., £ 2. |
Reiss, Hans - Kant's Political Writings. - Cambridge Univ. Press, London, 1970, 210 pp., £ 2,80. |
Newman, John H. - The philosophical notebook. Vol. 1. General introduction to the study of Newman's philosophy. - Nauwelaerts, Louvain, 1969, 257 pp., BF. 390. |
Plat, Dr. J., e.a. - Interpretatieleer. - Paul Brand, Bussum/Maaseik, z.j., 120 pp.. |
| |
Henri Niel, e.a.
Le langage. Approches scientifiques et philosophiques
Cahiers d'études biologiques.
Lethielleux, Paris, 1969, 120 pp., FF. 18,65.
In deze publikatie zijn een aantal opstellen te vinden die diverse aspecten van de taal belichten, zoals: gehoor en taal, afasie, taal en evolutie van de persoonlijkheid, en dgl. meer. H. Niel s.j., ondertussen overleden, was de samensteller van deze cahiers, die reflecties bevatten van verschillende katholieke vaklui over algemene problemen. Het geheel draagt derhalve de stempel van deze oorsprong: de met filosofische saus overgoten reflecties over wetenschappelijke problemen, het weer eens uitdrukkelijk de aandacht vestigen op algemeenheden, die zoveel woorden niet verdienen, ontstemmen de lezer die de strenge stijl van de moderne wetenschappelijke publikaties gewoon is. Dit belet natuurlijk niet dat er hier en daar ook interessante elementen naar voren gebracht worden.
H. Somers
| |
Martin Heidegger
Wat is metafysica?
Vert. Drs. M.S.G.K. van Nierop, inl. & comm. Prof. Dr. J.M.M. Aler (Nederlandse Heidegger Bibliotheek) Lannoo, Tielt-Utrecht 1970, 188 pp., BF. 178.
Wat is dat filosofie?
Vert. Dr. G.H. Buijssen, inl. & comm. Prof. Dr. J.J.G.A. Kockelmans, Lannoo, Tielt-Utrecht, 1970, 68 pp., BF. 98.
In deze twee werkjes begroeten wij met vreugde de eerstelingen van de nieuwe Nederlandse Heidegger Bibliotheek. Alleszins een gelukkig, doch gewaagd initiatief. Dit begin is echter een succes. Beide opstellen, in het oorspronkelijke resp. 51 en 46 blz., geven de kern weer van het profetisch en allengs obsederend ‘Zijnsdenken’ van de Duitse wijsgeer. Het eerste omvat de rede die door Heidegger is uitgesproken bij zijn ambtsaanvaarding te Freiburg in 1929 als opvolger van Husserl, en bovendien het nawoord (1943) en de inleiding (1949) die hij tot nadere toelichting van die veelbesproken ‘Oratie’ heeft gepubliceerd. De vertaling is voortreffelijk. Ze wordt ondersteund door een deskundige inleiding, een analytisch overzicht, een vocabularium en een zeer uitvoerige commentaar, waarin uit alle werken van H. wordt geput en rake uitleg verschaft. Als voorbeeld hiervan mogen we even noot 80 signaleren (over de ‘transcendentale oorsprong’) die op zich reeds een tractaatje is. - Het tweede opstel is een voordracht die door H. in 1955 te Cerisy-la-Salle is gehouden als inleiding op een gesprek over de zin van de wijsbegeerte. Men vindt er vooral zijn ideeën omtrent de bevoorrechte oorspronkelijkheid van de Griekse filosofie, zijn afwijzende houding tegenover wat hij houdt voor ‘christelijke’ filosofie, en zijn in-elkaar-denken van filosofie en taal. Ook hier is een goed analytisch overzicht, het commentaar eerder summier doch zakelijk, een kort vocabularium, en een leuk naschrift van Dr. J. Mansfeld over de kundige vrijmoedigheid waarmee H. zijn Griekse klassieken interpreteert. Alles samen een hoogst interessante publikatie. Ze doet ons de bron kennen waar heerlijk nieuw licht, maar ook soms erbarmelijke nieuwlichterij is ontsprongen.
A. Poncelet
| |
| |
| |
Libert Vanderkerken
Inleiding tot de fundamentele filosofie
De Nederlandsche Boekhandel (Filosofie en Kuituur 9), Antwerpen, 1970, 172 pp.
Een grondig eerlijk boek over de kernproblemen van de menselijke existentie. Wat een saai leerboek had kunnen zijn, is een leerboek gebleven, maar is tevens uitgegroeid tot een boeiende vertelling. De auteur verstaat de kunst om het levensavontuur van de mens te maken tot een fascinerend verhaal. Er is geen pathos, geen geheimzinnigheid; er wordt precies gezegd op welke golflengte de uitzending gebeurt, zo kan de snuggere lezer vanzelf vermijden dat ze voor hem eventueel troebel wordt. Het is dan een synthese van metafysiek en antropologie; mens en wereld, lichaam en geest, dingen en medemensen culmineren tenslotte in de openheid naar God. Meeslepend is 't geleidelijke van die filosoferende ontvouwing. Hegeliaanse dialectiek en dietse taalvirtuositeit, hoge abstractie en nuchtere concretie versmelten tot een doorlopende harmonie. Wel komen er de moderne levensangst en de culturele zijnsnood weinig op de voorgrond. Maar ze zijn overal ‘en sourdine’ aanwezig, en breken door in het laatste hoofdstuk, waar de menselijke grondloosheid en Gods eigen filosofische ongenaakbaarheid eloquent verwijzen naar Openbaring en theologie. Ongetwijfeld zou een goed zaakregister de continuiteit van de uiteenzetting beter controleerbaar, en de rake inzichten van dit mooie boek nog meer bruikbaar hebben gemaakt. Maar ook zó blijft het een belangrijke aanwinst, zeer geschikt voor onze tijd van algemene fundamentalisering en radicalisering.
A. Poncelet
| |
Friedrich Nietzsche
Zo sprak Zaratoestra. Deel I
Vertaald door Karel Rossie. Oranje-uitgaven, Mortsel, 1969, 114 pp., BF. 66.
Hier wordt ons een vlotte en trouwe vertaling geboden van het eerste deel van ‘Zo sprak Tsaratoestra’. En daar was wel nood aan, immers de vertaling van Coenraads en Marsman was vrij stroef. Een korte inleiding op het werk van Nietzsche zou wel nuttig geweest zijn; tevens is het mij niet duidelijk waarom de onvertaalbare term ‘Uebermensch’ door het weinig bevredigend ‘bovenmens’ werd vertaald.
F. Vandenbussche
| |
Politiek
Botschaft aus Moskau - Econ, Düsseldorf, 1970, 272 pp., DM. 24,-. |
Chresta, Hans - Jugend zwischen Konformismus und Opposition. - Benziger, Einsiedeln, 1970, 228 pp., DM. 17,80. |
Fawcett, J.E.S. - The Application of the European Convention on Human Rights. - Oxford University Press, London, 1969, 368 pp., 75/-. |
Hulse, James W. - Revolutionists in London. - Oxford Univ. Press, London, 1970, 246 pp., 48/-. |
Julien, Claude - Het Amerikaanse Imperialisme. - Wolters-Noordhoff, Groningen, 1969, 396 pp., f 15,-. |
Nell-Breuning, Oswald von - Aktuelle Fragen der Gesellschaftspolitik. - Bachem, Köln, 1970, 466 pp., DM. 19,80. |
Oelinger, Joseph - Die neue Linke und der SDS. - Bachem, Köln, 1969, 220 pp., DM. 14,80. |
Ontwikkelingsvraagstuk. Bijdrage tot een programma voor opvoeding tot internationale verstandhouding. - Pedagogisch bureau van het NSKO, Brussel, 1970, 96 pp., BF. 60. |
Perez, Gustavo - Latijns-Amerika in revolutie? - Davidsfonds, Leuven, 1970, 77 pp., BF. 60. |
Potok, Chaim - The Promise. - William Heinemann, London, 1970, 359 pp., 35/-. |
Tegenspraak - Bevrijding op z'n nederlands. - Gooi en Sticht, Hilversum, 1970, 63 pp.. |
| |
Richard Loewenthal, Hrsgb.
list der Osten noch ein Block?
Kohlhammer, Stuttgart, 1967, 216 pp., DM. 9,80.
De titel van dit boek is veelzeggend. We kunnen ons wel eens afvragen of er in het oostblok nog voldoende gemeenschappelijke wil voorhanden is om te evolueren in een handelsblok. Waarschijnlijk willen nog alleen Ulbricht en de Russische leiders zelf een strakke houding aannemen. Natuurlijk is er een verstarring gekomen na de gebeurtenissen in Praag en de bevestiging van de Brezjnev-doctrine. Hiermee houdt het boek echter geen rekening, het was al vroeger verschenen. Een uitgave van de Deut- | |
| |
sche Gesellschaft für Osteuropakunde, waarin achtereenvolgens aan bod komen: de politieke en militaire ontwikkeling; de economische ontwikkeling; de ideologie en de cultuurpolitiek; de evolutie van het rechtssysteem.
A. Van Peteghem
| |
Jochanan Bloch
Judentum in der Krise, Emanzipation, Sozialismus, Zionismus
Van den Hoeck & Ruprecht, Göttingen, 1966, 201 pp., DM. 7,80.
Het wordt heel moeilijk de waarde van het zionisme in onze tijd nog te begrijpen. Zelfs in Israël kan men er zich geen duidelijke gedachten meer over maken. De herrie rond het begrip Jood en de binding van dat begrip aan een religieuze inhoud heeft ons onlangs duidelijk gemaakt dat er in het jodendom een secularisatieproces begonnen is dat niet zonder invloed zal blijven op de houding van de Joden en op de inhoud van het zionisme. Bloch, professor aan de Joodse volkshogeschool te Berlijn, beschrijft de crisis van het zionisme rond vier punten: het jodendom en het socialisme; een bespreking van het boek van Moses Hus over Rome en Jerusalem; een korte geschiedenis van het zionisme; de geestelijke inhoud van het zionisme. Voor niet-specialisten zijn het eerste en het derde hoofdstuk de interessantste omdat ze een goed inzicht geven in de feitelijke evolutie van het zionisme. De andere zijn gespecialiseerde lectuur.
A. Van Peteghem
| |
Erwin Hoelzle
Lenin und die Russische Revolution
Dalp Taschenbuch 392 D, Francke, Bern, 1968, 121 pp., SF. 4,80.
De auteur van dit boek is niet aan zijn proefstuk toe wat Rusland betreft. Deze keer behandelt hij de rol die Lenin gespeeld heeft tijdens de Russische revolutie. Hij slaagt erin Lenin in zijn tijd te situeren; hij schetst het milieu waarin Lenin opgroeide en een revolutionair werd: de toestanden van 1905 en 1917 waarin de revoluties konden gedijen; hij beschrijft de sfeer waarin de Russische regering moest werken van maart tot november 1917.
In dat kader wordt Lenin geplaatst als ideoloog en als praktische revolutionair. De ideoloog treedt naar voren in de geschriften, met name in Was tun? Als revolutionair is Lenin de man die onverbiddelijk één doel nastreeft: de revolutie en de omverwerping; de man ook die geen democratie duldt en die de dictatuur van de éénheidspartij legaliseert. Het boek is niet gemakkelijk: het vraagt een inzicht in de feitelijke gebeurtenissen in het Rusland van het begin van deze eeuw. Een goede kritische bibliografie besluit het boek.
A. Van Peteghem
| |
Alexander Fischer
Teheran, Jalta, Potsdam.
De sowjetischen Protokolle von den Kriegskonferenzen der Groszen Drei
Wissenschaft und Politik, Köln, 1968, 414 pp., DM. 38,-.
Ontegenzeggelijk mag men de grote conferenties van de Grote Drie tijdens de laatste wereldoorlog als uniek beschouwen: Teheran, Jalta en Potsdam. Ze brachten niet alleen een pragmatische aanpak van de oorlog teweeg maar schiepen het stramien waaruit later de na-oorlogse regelingen tot stand kwamen met alle moeilijkheden die we gekend hebben. De vraag of de geallieerden in de mogelijkheid waren om andere afspraken tot stand te brengen kunnen we hier in het midden laten. Over de drie conferenties werden van westerse zijde heelwat publikaties tot stand gebracht onder de vorm van memoires, tekstuitgaven en documentenverzamelingen. De Russen hebben daarentegen lang gewacht vooraleer met hun documenten te voorschijn te komen. Ter gelegenheid van de conferentie van Kennedy en Chroestsjov in Wenen in 1961 werd beslist dat ook Moskou de belangrijkste documenten zou publiceren. Wat gebeurde in het tijdschrift Mesdunarodnaja Zizn (Internationaal Leven).
Professor Alexander Fischer geeft hier de vertaling van de documenten die de Russen lieten verschijnen over Teheran, Jalta en Potsdam. De auteur wijst terzake op een paar leemten die we hier eveneens ter verduidelijking moeten aanhalen. De Sovjet-russische protocollen geven slechts weer wat er gezegd werd op de plenaire zittingen van de drie conferenties, alsmede wat er verhandeld werd op een treffen van de mi- | |
| |
litaire bevelhebbers in Teheran. Tevens geven ze de eindcommuniqués van de conferenties zelf. De Russische uitgaven zijn dus verre van volledig. Geen mededeling over de manier waarop men tewerk is gegaan om de documenten uit te kiezen. Trouwens zijn deze niet volledig, want er komt niets in voor over Stalins houding tegenover Frankrijk op de conferentie van Potsdam. De keuze van de documenten is dus nogal politiek gericht en maakt de historische bruikbaarheid ervan wel moeilijk. De auteur heeft de Russische teksten dan ook vervolledigd door uittreksels uit de Amerikaanse publikaties. Zo kan men tevens vergelijken.
A. Van Peteghem
| |
Boris Meissner
Die ‘Breshnew-Doktrin’.
Dokumentation
Wissenschaft und Politik, Köln, 1969, 190 pp., DM. 18,-.
Sinds de interventie van de landen van het Warschau-pact in Tsjecho-Slovakije, nu bijna twee jaar geleden, werd door heelwat Sovjetologen. Russische ideologen en partijleiders en Russische volkenrechtsgeleerden gezinspeeld op het internationaal bindend karakter van het socialisme of Oost-Europees communisme. Daarbij kreeg de stelling dat ‘men solidair moet blijven in het socialistisch kamp’ steeds meer aanhang. Deze stelling is uitgelopen op de zgn. Brezjnev-doctrine, die de onverenigbaarheid tussen het loutere volkenrecht en de socialistische gebondenheid beklemtoonde. Eens de keuze gemaakt voor het socialistische kamp, dwz. voor het communisme, gaan alle andere volkenrechtelijke begrippen van souvereiniteit, niet-inmenging, eigen weg en vreedzame coëxistentie teniet. Coexistentie bestaat niet tussen landen van eenzelfde ideologie, omdat er geen rangonderscheid is. Zodat alles in één ideologisch gelid moet marcheren. Meissner heeft in dit boek een overzicht gegeven van de inhoud van de Sovjetrussische gedachte over de proletarische samenhang of de gemeenschap van de socialistische landen. Na een historische inleiding komt een begripsverklaring. Tevens wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste documenten terzake met de funderingen en de protestreacties tegen deze doctrines. Deze reacties kwamen van Chinese, Joegoslavische, Albanese en Tsjecho-slovaakse zijde.
A. van Peteghem
| |
Geschiedenis
Arendt, Hannah - Men in dark times. - Jonathan Cape, London, 1970, 272 pp., 45/-. |
Blondeau, R.A. - Mandarijn en astronoom. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1970, 525 pp., BF.385. |
Estruch, Juan - Protestants d'Espagne. - Desclée, Tournai, 1969, 199 pp.. |
Goote, M. - Tachtig jaar Nederland. - Kok, Kampen, 19704, 176 pp., f 5,90. |
Hemels, Dr. J.M.H.J., - Tussen Rotterdam en 's-Gravenhage. - Van Gorcum, Assen, 1970, 31 pp., f 2,50. |
Morin, Relman - Dwight D. Eisenhower. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1970, 222 pp., geïll., BF.250. |
Verbeke, Luc - Vlaanderen in Frankrijk. - Davidsfonds, Leuven, 1970, 245 pp., BF. 125. |
Wolf, Dr. H.C. de - De Kerk en het Maagdenhuis. - Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1970, 334 pp., f 29,50. |
| |
Karl-Ernst Jeismann, Hrsg.
Staat und Erziehung in der preussischen Reform. 1807-1819
Vandenhoeck und Ruprecht, Göttingen, 1969, 78 pp., DM. 5,80.
De in 1806 tegen Napoleon geleden nederlaag heeft in Pruisen veel in beweging gezet. De boeren worden bevrijd van feodale banden; het leger verliest iets van zijn exclusiviteit en gaat toe naar een volksleger; het staatsbestuur wordt doeltreffender; het onderwijs ondergaat een ingrijpende vernieuwing: Berlijn krijgt in 1810 zijn universiteit, de gymnasia krijgen van staatswege een regeling in 1812, de volksscholen worden hervormd in de geest van de Zwitser Pestalozzi doordat men gaat aansluiten bij de natuurlijke aanleg van de kinderen. De ‘Erhebung’ van Pruisen in 1813 schijnt het zoveelste teken van geestkracht en een goede toekomst. Enige jaren later echter komt reeds de reactie. De hervorming van de
| |
| |
Pruisische staat wordt stopgezet. De besluiten van Karlsbad van 1819 stellen de universiteiten onder controle. - Het onderhavige deeltje in de serie van ‘Historische Texte’ illustreert wat de hervormers van het onderwijs heeft bezield: humanistische en patriottische idealen gaan hierbij hand in hand. - Een korte bibliografie verwijst naar verdere literatuur.
Marcel Chappin
| |
Ernesl Mamburger
Juden im öffentlichen Leben Deutschlands 1848-1918
J.C.B.M. Mohr (Paul Siebeck), Tübingen, 1968, 595 pp., DM. 48,-, Ln. DM. 54,-.
Overzichtelijkheid, degelijkheid, helderheid: het zijn allemaal categorieën die van toepassing zijn op deze uitgebreide studie. Een studie die nog een vervolg zal krijgen voor de periode 1918-1933, volgens de plannen van schr. De meest toepasselijke karakteristiek is echter: inventarisatie.
Zeer systematisch en met grote nauwkeurigheid gaat schr. alle personen van joodse afkomst na die in de jaren tussen 1848 en 1918 een officiële rol in het staatkundige leven van Duitsland gespeeld hebben. Het eerste deel handelt over de staatsdienaren, het derde over de parlementsleden. Het tweede - het meest speculatieve en minst overtuigende, overigens ook het kortste deel - handelt over de joden als kiezers. Door alle personen stuk voor stuk te behandelen - korter of langer naargelang hun betekenis - heeft schr. een compleet ‘who is who’ tot stand gebracht. Hij beschrijft zijn personen natuurlijk niet in alfabetische, maar in regionale en chronologische volgorde. Door de compleetheid van zijn werk heeft schr. ongetwijfeld een standaardwerk geschreven, dat hoogstens op detailpunten aanvullingen zal krijgen.
Onder de vele persoonlijke geschiedenissen waaruit het boek bestaat ligt natuurlijk ook een gemeenschappelijke geschiedenis. De geschiedenis namelijk van een emancipatiestrijd, die in Pruisen eerder gewonnen wordt dan in de meeste Zuidduitse staten. De geschiedenis ook van een nieuwe vorm van antisemitisme: het racistische antisemitisme. De geschiedenis verder van een staat die ondanks alle constitutionele paragrafen toch maar weinig armslag biedt voor joden in haar dienst. De geschiedenis ook van een parlementair stelsel dat joden in staat stelt in een betrekkelijk hoog percentage aan het staatkundige leven deel te nemen. Dit boek weerlegt natuurlijk glansrijk de antisemitische stelling dat alle joden in het geheim met elkaar samenspannen: te groot is de verscheidenheid in politieke standpunten en sociale status van hen die ten tonele gevoerd worden. Dit boek laat ook zien hoe een bourgeoisie tekort schiet en zich niet teweer stelt tegen lage vormen van antisemitische propaganda. Ook deze studie laat indirect enige grote tekortkomingen van het Tweede Duitse Rijk zien: het achterblijven van de staat ten opzichte van de maatschappelijke ontwikkelingen; de te geringe voortgang van een democratisering.
Marcel Chappin
| |
Ilja Mieck, Hrsg.
Toleranzedikt und Bartholomäusnacht
Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen, 1969, 87 pp., DM. 6,80.
In de serie ‘Historische Texte’ een deeltje over beslissende gebeurtenissen voor de Europese geschiedenis. Voor de Europese geschiedenis, omdat het Hugenotenprobleem niet alleen maar een Frans probleem is. Aan de hand van een aantal uittreksels uit de bronnen weet de samenstelster de samenhang van de gebeurtenissen te laten zien. Niet alleen de kwestie van geloof en kerkorde, maar veel meer de te voeren buitenlandse politiek - wel of geen oorlog met Spanje ten gunste van de Nederlandse opstandelingen - bepalen de loop der gebeurtenissen en de vorming der artijen. De samenstelling van dit beknopte werkje dat studieuze doeleinden heeft, getuigt van een grote eruditie. Heel wat literatuur en bronnen zijn ervoor bestudeerd. Wat betreft de literatuur is er echter niet verder teruggegrepen dan 1882. De werken van Wuttke, Audin en Soldan zijn dan ook niet gebruikt.
Marcel Chappin
| |
| |
| |
Literatuur
Bergeyck, Jacques - Het stigma. - De Standaard, Antwerpen, 1970, 393 pp., BF. 165. |
Fleisher, Frederic - Eight Swedish poets. - Bo Cavefors, Staffanstorp, 1969, 142 pp., geïll., Kr. 18,-. |
Hintze, Joachim - Das Raumproblem im modernen deutschen Drama und Theater. - Elwert, Marburg-Lahn, 1969, 252 pp., DM. 28,20. |
Hölderlin, Friedrich - Morgendämmerzeichen. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1970, 488 pp., M. 9,80. |
Insingel, Mark - Perpetuum mobile. - Meulenhoff, Amsterdam, 1970, f 8,50. |
Janssens, Marcel - Max Havelaar. De held van Lebak. - Davidsfonds, Leuven, 1970, 286 pp., BF. 120. |
Koeck, Paul - De emigrant. - De Standaard, Antwerpen, 1970, 144 pp., BF. 160. Kolinsky, Eva - Engagierter Expressionismus. - Metzlersche Verlagsbuchhandlung, Stuttgart, 1970, 232 pp., DM. 19,80. |
Leys, Herman - Iets van warmte. - De Standaard, Antwerpen, 1970, 178 pp., BF. 145. |
Robberechts, Daniël - Aankomen in Avignon. - Manteau, Brussel, 1970, 136 pp., BF. 150. |
Ronild, Peter - Lichamen. - Contact, Amsterdam, 1969, 186 pp., BF. 155. |
Ruyslinck, Ward - De apokatastasis of het apocriefe boek van Galax Niksen. - Manteau, Brussel, 1970, 138 pp., BF. 125. |
Smets, Frans - Een dolle nacht in Culandria. - De Clauwaert, Kessel-Lo, 1970, 69 pp., BF. 50. |
Stervelynck, Jaak - Het tuinfeest. - De Clauwaert, Kessel-Lo, 1970, 125 pp., BF. 135. |
| |
Anni Carlsson
Die deutsche Buchkritik von der Reformation bis zur Gegenwart
Francke, Bern, 1969, 421 pp., SF. 40,-.
Wat dit boek in de titel belooft, een ontwikkelingsgeschiedenis van de literaire recensie, brengt het niet; het tekort wordt echter een voordeel als S. 4 eeuwen Duitse literatuur doorloopt naar de beoordelingscriteria t.o.v. zowel de individuele auteurs als de tijdsstromingen. Methodisch eveneens een nadeel vormt de uitsluitende nadruk op de positieve elementen in deze activiteitstak terwijl toch de argumentering der afwijzing mede een constituerend element in deze curve moet uitmaken. Globaal gezien valt de kritiek uiteen in normatieve en werkimmanente tendens; Kant en Hegel staan boven al deze impulsen, tot vandaag toe en ze zijn allebei verantwoordelijk voor zowel kwaliteitsonderscheidingen als intuïtieve beoordelingen. De jaren '20 worden gedifferentieerd in een Europees-georiënteerde volwassenheid en tegelijk de nationalistisch-irrationele ressentimentskritiek die tijdens de nazi-tijd (S. demonstreert ook keurig de emigrantenliteratuur) een apparaat van geweld en onderdrukking wordt. Na 1945 ziet S. in de DDR het socialistische realisme evolueren van doctrinaire starheid naar vorminteresse terwijl in de Bondsrepubliek meer recent de sociologisch-ingestelde kritiek doctrinaire inslag verwerft. Zelf opteert S. (herhaaldelijk de historiserende afstandelijkheid verwaarlozend voor vingerwijzende interventies) voor die criteria (met klemtoon op H. von Doderer's thesis) die inhoud en instrument putten uit het kritische object zelf en de thematisch-wereldbeschouwelijke essentie een voorrecht van de auteur laten. In dit toch wel belangrijke overzicht haalt S. vele aspecten naar voren die in een later stadium een reële geschiedenis van de recensie mogelijk moeten maken.
C. Tindemans
| |
Jos Vandeloo
De week van de kapiteins
Manteau, Brussel/Den Haag, 1969, 87 pp., BF. 55.
In oktober en november 1969 werd deze eenakter van Jos Vandeloo door de Vlaamse Televisie op het scherm gebracht. Het stuk speelt in de kamer van een bejaardentehuis waar vier mannen vergeefs wachten op een attentie van de buitenwereld naar aanleiding van ‘De week van de bejaarden’. Het contrast tussen het gejaagde stadsleven en de schrijnende monotonie van het altijd eendere kamerleven wordt door filminlassen tussen de verschillende episoden verscherpt. Eenzaamheid en het machteloze protest ertegen van mensen die zich afgeschreven weten komen via de hoofdpersonen telkens anders op de lezer en de kijker over. De taal is direct, ironisch en soms naïef moraliserend, zoals in de mond van oude, door het leven ontgoochelde mannen past. ‘We moe- | |
| |
ten niet rekenen op de mensen hierbuiten. Wij zijn oud en uitgeschakeld. Zij hebben van ons niets meer te verwachten, wij moeten van hen ook niet te veel verwachten, want dan bedriegen we ons zelf en dat doet pijn’ (p. 78). Het tekstboekje is geïllustreerd met acht foto's uit de door de B.R.T. Gerealiseerde voorstelling.
J. Gerits
| |
Clem Schouwenaars
Een nacht op Elba
Standaard, Antwerpen/Utrecht, 1969, 110 pp., BF. 140.
Wat zet een schrijver ertoe aan om, als het leven uit de grootstad weggevloeid is en de burgers slapen, een nacht lang te worstelen met zichzelf en deze worsteling in taal uit te drukken? Deze vraag wordt van in het begin bij de lezer onderhuids ingespoten. Het antwoord ligt vervat in de korte zin ‘Ik leef’ (p. 12 en 110), die het kader vormt waarbinnen Schouwenaars de betekenis van wat voor hem ‘leven’ is doorlicht. Niet het verhaal is de hoofdzaak in dit boek, wel de mens Schouwenaars in zijn poging om te leren leven in een maatschappij waaraan hij de pest heeft, met het onbegrip van een bekrompen familiaal milieu en een even bekrompen schoolopleiding, met de eenzaamheid na een gestrand huwelijk. Scepsis en fatalisme alterneren met verlangen naar waarheid en schoonheid (in de muziek, in de taal, in de liefde voor Lucretia). Al met al heeft men de indruk dat de auteur de bitterheid van jaren opgespaard heeft tot een kramp waarvan alleen het schrijven, als therapie en katharsis, hem bevrijden kan. Deze bevrijding wordt niet gezien als een vlucht binnen de grenzen van het ik dat inkeert toch zichzelf, maar in een terugkeer - ondanks alles - naar de mensen en naar de maatschappij. Deze dubbele beweging vormt meteen het stramien waarop S. zijn autobiografisch verhaal gebouwd heeft.
J. Gerits
| |
Hans Achterhuis
Camus: de moed om mens te zijn
Ambo, Utrecht, 1969, 210 pp., f 12,50.
S. gaat ervan uit dat de Camus-literatuur diens ethiek alom prijst maar de ontologische basis ervan wantrouwt; deze ontologische fundamenten opsporen is zijn eerste opzet. Camus blijkt dan met het begrip absurditeit reeds in zijn debuutwerk het proces van de overgeleverde waarden te hebben gemaakt en in het ontstane vacuüm over te gaan tot het ontwerpen van een eigen ethiek, spiraalvormig opgebouwd uit de reflectie over de dood, de hoop (spitse analyse van espoir en espérance), de opstand (igheid) en het koninkrijk, resp. de ballingschap en culminerend in de mensbeschouwing als een synthetische eenheid van wereld-zijn, van secularisatie-essentie in een zonder twijfel theologisch centrum. Dit leidt S. logisch tot de verkenning van Camus' verhouding tegenover het christendom. Vanuit dezelfde reflectiethemata (waaraan enkel nog Jezus wordt toegevoegd) analyseert S. Camus in diens visie op 19 eeuwen religie: het christendom is enkel als antwoord geaccepteerd door een wereld die de hellenistische maat van alle dingen, de mens, in de destructie, de onzekerheid, het pessimisme verloren heeft zien gaan en het geloofsverlies van de laatste twee eeuwen staat rechtstreeks in relatie met het terugwinnen van de humane mens. Dit Griekse denken nu beheerst Camus' religieuze behoefte. S. argumenteert dat Camus' stelling gedetermineerd wordt door het gelijkstellen (in klimaat, niet in dogma) van de gnosis met het christendom. Hij bewijst dat de antithese geloof-religie Camus dichtbij Barth en Bonhoeffer plaatst. Van hieruit is een christelijke dialoog met Camus niet alleen mogelijk, maar essentieel.
C. Tindemans
| |
Helmut Kreuzer, Hrsg.
Gestaltungsgeschichte und Gesellschaftsgeschichte. Literatur-, kunstund musikwissenschaftliche Studiën
Metzlersche Verlagsbuchhandlung, Stuttgart, 1969, 624 pp., DM. 65,-.
Deze feestbundel filologisch-literairhistorische opstellen - n.a.v. de 60e verjaardag van Prof. Dr. F. Martini - bestrijkt het immense veld tussen hoofse ridderlyriek en het actuele straattheater. Het fundamentele uitgangspunt in iedere bijdrage is de wisselwerking tussen provocerend maatschappijbeeld (individueel en collectief) en de resulterende vormbeeld-essentie. Zo achterhaalt P. Brockmeier de correspondentie tussen autocratieneergang en burgeropkomst
| |
| |
als thematisch probleem en vormgevingsprincipe bij Boccaccio en Marguerite de Navarre. Zo legt P.U. Hohendahl de maatschappij-evolutionele theorieën bloot die in de utopische roman van de 18e eeuw zijn vastgehouden. Zo disseceert J. Müller de Franse Revolutie als wipplank naar Goethes ideeën en vormvoorkeur. Zo belicht H. Mayer de Wagnerfamulus (uit Faust) als exponent van wetenschappelijke denkopvattingen. Zo promoveert L. Ryan H. von Kleist's Robert Guiskard-fragment tot een discussie tussen auteur en tijdsbeleven. Zo toont J. Hermand de correlatie aan tussen de politieke tendens van H. Heine en diens ontwikkeling van het feuilleton als autonoom genre. Zo gaat H. Denkler de alternerende beïnvloeding na van drama en theater en de ideeën van 1848. H. Schanze put in de tijdsanalyse de reden waarom G. Büchner pas twee generaties na zijn dood op de planken kon komen. E. Becker analyseert de noodzaak van de realistische romanciers (b.v. Th. Fontane) hun werk eerst in de periodieke pers af te drukken. W. Rasch duidt F. Wedekinds motieven niet als reactie tegen morele normen, maar als agitatie tegen maatschappelijke praktijken. R. Minder projecteert A. Döblin (met nieuwe biografische gegevens) tegen de achtergrond van de tijd. W. Hinck ausculteert de parabelmythologie van B. Brecht tegen de negativeringsdrang van P. Handke en de destructieprofetismen van het Bread-and-Puppet-theater. De 27 opstellen zijn uiteenlopend belangrijk, raken alle vitale facetten van het centrale vertrekunt en belichten uitmuntend de gewijzigde instelling van een literairhistorische discipline, die, de autonomie van het werk beklemtonend en intact houdend, tegelijk de onverbrekelijke gebondenheid met tijd en mens demonstreert en zichzelf als historische wetenschap actualiseert. Omdat precies dit aspect zo tekenend is voor F. Martini, is deze verzameling inzichten een eminente hulde aan een kunde en een houding.
C. Tindemans
| |
B.F. van Vlierden
Van In 't Wonderjaar tot De Verwondering
De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1969, 275 pp., geïll., BF. 295.
Na het stellen en beantwoorden van de vragen: waarom een aparte behandeling van de Vlaamse roman, en waarom één genre (de roman) los maken van alle andere genres, geeft S. in het kort de ontwikkeling aan van de roman in drie stadia. Het is meteen de verantwoording van zijn methode. De roman is het kritische stadium van de epiek, die gestalte gaf aan de wereld van het ‘wonder’ dat door een verteller aan luisteraars geopenbaard werd. Met de Don Quichotte treden we in een tweede stadium: de verteller wordt schrijver, de luisteraar wordt lezer en niet het wonder, maar de banale werkelijkheid van elke dag levert de stof voor het boek. Deze werkelijkheid devalueerde geleidelijk van gegeven tot object, tot probleem, tot Gegenstand, tot chaos. In het derde stadium van de ontwikkeling van de roman, waar we thans aan toe zijn, staat de geschreven taalvorm (de schriftuur) centraal. De auteur is voornamelijk met zijn schrijven zelf bezig en de lectuur van de lezer bestaat in een soort herschrijven van het hem als onaf aangeboden boek. Na het wonder van het epos en het realisme van de burgerlijke roman zoekt de roman in het huidige stadium naar een authentische benadering van de problematische werkelijkheid en van het mysterie van het bestaan. Schrijven wordt dan het ontwerp van een ik, een geestelijke oefening, een therapeutische methode, een vormschepping.
Op het stramien van deze drievoudige verhoudingswijze tot de werkelijkheid: wonder-zakelijkheid-vervreemding heeft B.F. Van Vlierden zijn poëtica van de Vlaamse roman opgebouwd. Het door S. geboden overzicht van de Vlaamse literatuur sinds Conscience is niet lineair-chronologisch maar spiraalvormig gestructureerd. Op die manier wordt inzicht geboden in de evolutie, het in elkaar vervloeien en uit elkaar geboren worden van de verschillende stromingen: realisme, expressionisme, dandyisme, enz., die soms te gemakkelijk als duidelijk afgelijnde entiteiten werden voorgesteld, waarbij precies kon aangegeven worden welke auteur nog net bij deze strekking hoorde en welke niet meer.
Deze wijze van behandeling laat dan ook toe de afzonderlijke auteurs op meer dan één plaats ter sprake te brengen en verbanden te leggen, die in een louter chronologische ordening niet aan bod kunnen komen. Het ontbreken van een auteursindex en de soms te retorische stijl, die dan eerder verdoezelend dan verhelderend werkt, zijn de enige schaduwzijden van dit magistrale, van grote eruditie getuigend werk over 130 jaar Vlaamse romanliteratuur.
J. Gerits
| |
| |
| |
Theater
Barnard, G.C. - Samuel Beckett. A new approach. - Dent and Sons, London, 1970, 144 pp., 40/-. |
Bachelor, John - Existence et imagination. Essai sur le théâtre de Montherlant. - Mercure de France, Paris, 1970, 346 pp., FF. 31,20. |
Brenner, Jacques - Les critiques dramatiques. - Flammarion, Paris, 1970, 260 pp.. Brock-Sulzer, Elisabeth - Friedrich Dürrenmatt. - Arche, Zürich, 1970, 325 pp., geïll., SF. 9,80. |
Claus, Hugo - Tand om tand. - De Bezige Bij, Amsterdam, 1970, 151 pp., f7,50. Cohn, Ruby - Currents in contemporary drama. - Indiana University Press, London, 1970, 276 pp., 56/-. |
Dürrenmatt, Friedrich - Monstervortrag über Gerechtigkeit und Recht. - Arche, Zürich, 1969, 119 pp., SF. 11,80. |
Kobel, Erwin - Hugo von Hoffmannsthal. - De Gruyter, Berlin, 1970, VII/377 pp., DM. 38,-. |
Mittenzwei, Werner - Gestaltung und Gestalten im modernen Drama. - Aufbau, Berlin, 1969, 463 pp., M. 13,50. |
Poschmann, Henri, Hrsg., - Zehn Komödien, I en II. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1969, 421 en 427 pp., M. 16,50. |
| |
Doris E. Abramson
Negro Playwrights in the American Theatre. 1925-1959
Columbia University Press, New York and London, 1969, 335 pp., 27/-.
In een prettig maar niet diep-tastend sneloverzicht ontvouwt S. de opvoeringsgeschiedenis van de negerauteur in het professionele theater. Historisch was de negerfiguur enkel anekdotisch; het optreden van de negerauteur loopt gelijk met het uitschrijven van de negerproblematiek. Naast enkele sporadische figuren (enkel om de volledigheid opgenomen) haalt S. (per decennium, toch niet de meest gelukkige chronologie) de betere, dwz. de meest bewuste auteurs naar voren, o.m. J. Cotter, R. Wright, L. Hughes, L. Hansberry, A. Childress. Geleidelijk neemt de hardere toon toe; omdat de belichting van het probleem in de jaren 60 (vooral LeRoi Jones) zo grondig verschilt van de vorige (maar er meteen ook niet van los te haken valt), heeft S. deze agressieve tijd nog niet behandeld. Ondertussen verklaart - uiteraard thematisch, maar dat sluit in één adem ook formeel-structureel en dramaturgisch-technisch in - deze reeks hoe en waarom de negeractualiteit anders is dan de voorgaande meer emotionele decennia.
C. Tindemans
| |
Paul Ginestier
Jean Anouilh
Seghers, Paris, 1969, 192 pp., FF. 8,90.
Eigenlijk laat S. alle verwijizngen naar voor- en achtergronden, theatersituatie en tijdsactualiteit volkomen weg. Zijn werkindeling is niet gebeurd naar de kleur-atmosferische indicaties die Anouilh zelf aangeeft, maar naar louter chronologie. Dat wordt dan een banale samenvatting van de intrige, enkele rake citaten, een vlugge karakterisering en een vleugje polemiek voor niet-aanbidders. Er volgt geen synthese van Anouilhs theatrale standpunt of visie, wel een bloemlezing van zijn paradoxes en boutades, plus een defilé van vriendelijke uitlatingen van compagnons en concurrenten. Het belangrijkst zijn nog een biografische tabel (premièredata en cast b.v.) en een bibliografie die nu eens niet parochiaal-Frans blijft.
C. Tindemans
| |
Thomas E. Porter
Myth and Modern American Drama
Wayne State University Press, Detroit, 1969, 286 pp., $ 7,95.
Hoewel S. deze gerichte reeks analyses begint met het aanwijzen van overeenstemming en verschil tussen Aeschylos' Oresteia en O'Neills Mourning Becomes Electra, tussen Euripides' Alkestis en T.S. Eliots Cocktail Party (de knapste detective story denkbaar en die nauwelijks één der ontelbare duistere punten onverklaard laat), gaat het begrip mythe toch niet over antieke raakgebieden en thematische adaptaties. S. ontdekt in deze dramatiek wat het actuele Amerika aan nieuwe mythevorming heeft ontwikkeld: het Horatio-Alger-succes-syndroom, wet en orde, moord en straf, huwe- | |
| |
lijk en gezin, democratie, de eenzame mens en zijn God, gedemonstreerd aan de hand van voortreffelijke close reading en structurele opgravingen bij A. MacLeish (J.B.), S. Kingsley (Detective Story), A. Miller (Death of a Salesman, The Crucible), T. Williams (A Streetcar Named Desire), T. Wilder (Our Town) en E. Albee (Who's Afraid of Virginia Woolf?). Hieruit groeit een indrukwekkend panorama van wat de Amerikaanse mens bezighoudt, terwijl S., strikt-dramaturgisch analyserend, aantoont welke structuur-rituele schemata door de auteurs gehanteerd worden. Het totale beeld is vrij pijnlijk, menselijk én dramatisch, van de ene kant een verheugende helderheid brengend over de humanistisch-metafysische complexen van de toneelschrijver als representant van een tijd en een mentaliteit, van de andere kant een bedroevende duidelijkheid gevend over het actualistisch-imitatorische ontwijken van de werkelijke belangcentra van de boventijdse mens. Beide facetten maken aannemelijk waarom de grote massa dit borend-onbehaaglijke slag auto-dramatiek uit de weg wenst te gaan.
C. Tindemans
| |
Jack Poggi
Theater in America. The Impact of Economie Forces. 1870-1967
Cornell University Press, Ithaca, 1968, 328 pp., $ 9,50.
Hoewel S. tot het exacte karakter van zijn situatieanalyse van het theater in de USA wel statistische tabellen aantrekt, is dit toch geen nuchtere cijferstudie maar een poging tot globale interpretatie die herhaaldelijk breekt met gangbare opinies. De drie onderdelen die S. onderscheidt (commercieel theater, niet-commerciële gezelschappen en residentiële groepen) ontstaan uit de centralisering op New York die omstreeks 1870 inzet. Het stersysteem, de managermethode, de massa-bedrijfspolitiek, het booking-net dragen ertoe bij om de industrialisering van het theater te bespoedigen, een toestand die S. vandaag nog steeds onveranderd acht. Alleen heeft de opkomst van de film (niet eerst de spreekfilm, reeds de stomme film bracht wijzigingen mee) enkele socio-economische tendensen versneld en verhard. S. toont aan dat Off-Broadway in wezen niet ontsnapt aan deze industriële trends. Zijn zowel historisch-documentair als actueel-analytisch oordeel ziet zelfs in het subsidieprincipe (al zo minimaal toegepast) geen heil. Al verwaarloost S. zelfs maar uit te zien naar buitenlandse oplossingen (om ze dan eventueel af te wijzen), dan is het nut van zijn werk vooral toch dat hij, los van alle artistieke en tijdgebonden consideraties, het verschijnsel theater opgenomen ziet in de ontwikkeling van de maatschappelijke realiteit. Mogelijke conclusies daaruit trekt hij niet, omdat die terecht de zaak zijn van zowel de maatschappij als het theater zelf.
C. Tindemans
| |
Die Dramen des Andreas Gryphius
Eine Sammlung von Einzelinterpretationen herausgegeben von Gerhard Kaiser
Metzlersche Verlagsbuchhandlung, Stuttgart, 1968, 385 pp., DM. 39,-.
Als barokauteur vertegenwoordigt A. Gryphius (1616-64) een duidelijke dramatische doctrine: het theater dat tijdgeest en mensbeeld uitdrukt en de visie van deze wereld als een theatraal mechanisme. Aansluitend bij de recente en steeds toenemende aandacht voor de barokverbeelding, tracht deze bundel interpretaties de totaliteit van Gryphius’ specifieke aspecten als godsdienstig-gedetermineerd enkeling en als dramaturgisch-creatief instrument te verzamelen. Het gaat er niet om deze 17e eeuwse essentie dichter bij ons te brengen en een goedbedoelende maar goedkope actualiteit potig te bewijzen; het gaat er om Gryphius in zijn eigen, zowel collectieve als individuele context te verstaan en zo tot begrip te komen voor vormzin en expressiebetekenis. De uitgever heeft de meest notoire experten achter zijn project gekregen, die elk precieze stukken analyseren, zorgvuldig de literairhistorische determinering doserend met de immanente werkinterpretatie. G. Kaiser zelf, H.J. Schings, H. Turk en A. Schöne behandelen de treurspelen, G. Kaiser de blijspelen, D.W. Jöns de feestspelen, H. Plard en J. Schulze de vertaling-adaptaties. Niet ieder analist werkt met dezelfde methode en met een zelfde finaliteit; deze veelvormigheid verhoogt echter de aantrekkelijkheid van het geheel. Jammer is dan alleen dat deze divergenties, die niet zonder meer op een verschillend interpretatiereliëf hoeven te wijzen, niet werden geordend in een synthetische afsluiting, vooral toch omdat eigenlijk elk medewerker hiertoe zelfstandig in staat kan worden geacht.
C. Tindemans
| |
| |
| |
Kunst en architectuur
Hofmann, Werner - Von der Nachahmung zur Erfindung der Wirklichkeit . - Dumont-Schauberg, Köln, 1970, 198 pp., geïll., DM. 16,80. |
Lefebvre, Henri - Du rural à l' urbain. - Anthropos, Paris, 1970, 287 pp., Fr. 25,-. |
Rombold, Günter - Kirchen für die Zukunft bauen. - Herder, Freiburg, 1969, 223 pp., geïll., DM. 19,50. |
Rudolph, Paul - Bauten und Projekte. - Niggli, Teufen, 1970, 240 pp., geïll., SF. 75,50. |
| |
S. Nagel en S. Linke
Reihenhäuser, Gruppenhäuser, Hochhäuser - Verdichtete Wohnformen
Bertelsmann Fachverlag, Gütersloh, 1969, 208 pp., 600 ill., geb. DM. 36,-.
Volgens hun beproefde formule hebben S. Nagel en S. Linke een nieuw DBZ-Baufachbuch gewijd aan traditionele en minder traditionele vormen van woninggroepen: aaneengesloten woonwijken, terraswoningen, flatgebouwen. Hun keuze geeft een goed overzicht van de meest bekende realisaties van de laatste jaren. Van elk gebouw wordt een summiere, maar goed samengestelde documentatie gegeven, bestaande uit foto's en plattegronden. De samenhang echter van het beschreven woongebied met het geheel van de omgeving komt niet ter sprake.
G. Bekaert
| |
Monica Hennig-Schefold/Inge Schaefer
Struktur und Dekoration
Verlag Werk Winterthur, 96 pp., 147 pl., SF. 14,-.
De serie Werk-Bücher, een uitgave van het Zwitserse architectuurtijdschrift Werk, wil bijzondere thema's in verband met architectuur documenteren. De eerste delen waren respectievelijk gewijd aan Frühe Moderne in Berlin, Architektur und Komfort, Terrassenhäuser. Het vierde deel betreft de architectuurtendensen in Parijs (en Nancy) en Brussel op het einde van de 19e eeuw. In niet minder dan 147 foto's wordt het oeuvre van een V. Horta, een H. Guimard en enkele anderen geïllustreerd. De commentaar erbij is bondig en zakelijk. De leidraad die het geheel verbindt, wordt in de titel duidelijk omschreven: structuur en decoratie. De verbinding van deze twee termen, waar gewoonlijk alleen de laatste wordt beklemtoond, maakt de oorspronkelijkheid van dit pretentieloze boek uit.
G. Bekaert
| |
Ludwig Baldass
Jheronimus Bosch
Verlag A. Schroll, Wien/München, 1968, 252 pp., 162 pl.
Ongeveer tien jaar geleden verscheen de tweede uitgave van de klassieke studie van L. Baldass over Jeroen Bosch in een royale presentatie van het Schroll-Verlag (zie Streven, nov. 1960). De notities bij de afbeeldingen, de bibliografie, waren toen reeds verzorgd door Günther Heinz. In de nieuwe uitgave werd van hetzelfde principe uitgegaan: de tekst van Baldass, daterend van 1943 - Baldass stierf in 1963 - werd ongewijzigd gelaten, maar in de notities werden de jongste inzichten van het wetenschappelijk onderzoek verwerkt. Ook de presentatie onderging enige wijziging, hoewel in deze uitgave de minder goede illustraties niet werden vervangen. Het boek van Baldass blijft een van de beste inleidingen op het oeuvre van Bosch en in deze uitgave een van de meest complete documentaties.
G. Bekaert
| |
André Courtens en Jean Roubier
Belgique romane
Marc Vokaer, Brussel, 1969, 224 pp., 30 klpl., 125 pl., 24 afb., geb. BF. 1350.
André Courtens begint zijn merkwaardige boek over de ‘Belgische’ romaanse kunst met de vraag naar het bestaan ervan. Zijn antwoord is negatief. De belangrijke romaanse monumenten in België, architectuur en monumentale kunst, zijn in twee
| |
| |
grote groepen te verdelen. Deze hebben hun naam gekregen van de rivieren waarlangs ze hun verspreiding hebben gekend, de Maas en de Schelde. Na een kort hoofdstuk over de uitzonderlijk belangrijke pre-romaanse architectuur, worden deze twee groepen afzonderlijk behandeld. Een apart hoofdstuk wordt toegevoegd aan de landelijke kerken en aan de monumentale beeldhouwkunst. In het laatste hoofdstuk gewijd aan de ‘overgangsstijl’ krijgen de burgerlijke en militaire bouwkunst de aandacht. Het boek van Courtens verschijnt in de bekende serie foto-albums over de monumentale kunst van een bepaalde periode in een bepaald gebied, waarvan hier al verschillende delen vroeger zijn besproken. Door zijn wetenschappelijke aanpak echter en zijn extradocumentatie van plattegronden, reconstructies, oude toestanden, vormt het een uitzondering op de andere delen. Het onderscheidt zich eveneens door een serie goedverzorgde kleurenreprodukties.
G. Bekaert
| |
Egon Tempel
New Japanese Architecture - Neue Japanische Architektur
Verlag Arthur Niggli, Teufen, 224 pp., geill., SF. 68,50.
Niet lang na de voortreffelijke studie van R. Boyd over New Directions in Japanese Architecture, publiceert de architectuurcriticus Egon Tempel zijn New Japanese Architecture. Met Osaka is de moderne Japanse architectuur in. In zijn inleiding geeft Tempel een vrij conventionele schets van de ontwikkeling van de Japanse architectuur. Slechts hier en daar wordt een boeiend vergelijkingspunt tussen traditie en hedendaagse architectuur naar voren gehaald. Ook de keuze, van meestal reeds bekende meesterwerken, wordt niet kritisch beredeneerd. Waar Boyd het werk van elke architect afzonderlijk behandelt, deelt Tempel zijn stof in volgens programma: woningen, woonwijken, hotels, sacrale architectuur, musea, enz. Deze indeling heeft het voordeel dat de werken uitvoeriger worden voorgesteld, maar het nadeel dat ze niet in een geheel worden gesitueerd. Aan het academische uitgangspunt van de auteur beantwoordt ook de keuze van de overigens uitstekende reprodukties.
G. Bekaert
| |
Miscellanea
Bauder, Peter - Nog drie Pausen? - Ambo, Bilthoven, 1970, 87 pp., f 6,90. |
Böttcher, Kurt und P.G. Krohn, Hrsg. - Schijf vor dem Wind. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1969, 431 pp., M. 12,50. |
Bricker, Charles - De glorie van de cartografie. - Elsevier, Amsterdam / Brussel, 1969, 240 pp., f 32,50. |
Burgt, Flip v.d. / Peter Berger - Liever het aardse. - N.V.S.H., Den Haag, 1970, f 16,-. |
Fielding, Henry - Tom Jones I en II. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1970, 578 en 570 pp., M. 18,50. |
Frye, Northrop - La culture face aux media. - (Medium), Mame, Paris, 1969, 115 pp., FF. 11,55. |
Ginderachter, Jozef van - Tijdbom 2000. - Davidsfonds, Leuven, 1970, 87 pp., BF. 60. |
Howart, Dr. Vyvyan - Minnekozen. - Hollandia, Baarn, 1970, 264 pp., f 16,90. |
Klatt, Edith - Die letzte Schlittenreise. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1970, 224 pp., M. 5,80. |
Losgatschow-Jelisarow, G.J. - Gora und sein bester Freund. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1970, 309 pp., M. 6,20. |
Mathon, Th.E. - Het conflict in het Midden-Oosten. - Katholieke Volkspartij, Den Haag, 1970, 64 pp., f 2,90. |
Tully, Andrew - The Super Spies. - Arthur Barker, London, 1970, 256 pp., 35/-. |
Uyl, Bob den - Wat fietst daar? - Nijgh & Van Ditmar, Den Haag, 1970, 95 pp., f 6,90. |
Ven, J.J.M. van der - Het Laatste Oordeel. Diesrede. - Rijksuniversiteit, Utrecht, 1970, 35 pp.. |
Vlaanderen-West. - Lannoo, Tielt, 1970, 233 pp., 148 foto's, BF. 700. |
Walter, Joachim - Sechs Tage Sylvester. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1970, 332 pp., M. 7,80. |
Weber, Jakob - Der Weg der Brüder Reber. - Verlag Neues Leben, Berlin, 1970, 319 pp., M. 7,30. |
| |
Beethoven
(Genie en Wereld, nr. 6), Heideland, Hasselt, 335 pp., geïll., BF. 4,75.
Dit mooie en verrijkende boek is de Nederlandse vertaling door Jean H.P. Jacobs van een Franse uitgave (Hachette, 1961) samengesteld door een uitgebreid team van Réalités. Het boek bevat: I. Acht uitge- | |
| |
breide studies over Beethoven: 1. Een bewogen en hartstochtelijk leven, door Robert d'Harcourt; 2. Een gekweld mens, door Alfred Kern; 3. Het genie in burger, door Jacques Brenner; 4. Het mysterie der liefdesbetrekkingen, door André Maurois; 4. De sfeer van Wenen, door Bernard Gavoty; 6. Het rijk van Beethoven, door André Jolivet; 7. De componist gezien door een dirigent, door Hermann Scherchen; 8. Beethoven zoals hij is, door Jules Romains. - II. Een honderdtal bladzijden zeer interessant iconografisch materiaal. - III. Een algemene catalogus van de werken van Beethoven, herzien, aangevuld en van verklaringen voorzien door Jean Witold.
G. Neefs
| |
C. Pama
Heraldiek en genealogie
Een encyclopedisch vademecum
(Prisma), Spectrum, Utrecht / Antwerpen, 1969, 415 pp..
Het is verwonderlijk dat schr. in zijn voorwoord zegt in een leemte te voorzien. In 1961 toch verscheen er als Elsevierpocket een Encyclopedie van de heraldiek van de hand van H. Kits Nieuwenkamp met dezelfde opzet als onderhavig werk. Kits Nieuwenkamp is zelfs meestal uitgebreider onder zijn trefwoorden. Het boekje van Pama munt echter uit door de duidelijke typografie en fraaiere tekeningen (belangrijk voor een heraldisch werk). Belangrijk is dat hij de adressen van archieven in de Nederlanden geeft. Een winst is de aparte Frans-Duits-Engelse woordenlijst van heraldische termen en begrippen.
Marcel Chappin
| |
Lysbeth Tonckens
Spelregels voor sprekers
Standaard-uitgeverij (Antwerpen, 1969, 191 pp., BF. 175.
Spreken is een techniek en spreekvaardigheid berust op regels. Uitgaande van deze vaststelling analyseert en illustreert S. de normen die bij het sreken op het podium (deel 1) en bij de gespreksvoering in een vergadering (deel 2) met succes gevolgd kunnen worden. Toch is het werk meer dan een receptenboek voor sprekers. Zo wordt in deel 1, dat allerlei oratorische genres behandelt, van onderhoudend praatje tot de grafrede toe, de logische opbouw van een toespraak gevolgd. De uitgangspunten van deel 2 lijken ons ter zake: wij vergaderen te veel, te lang, onvoldoende voorbereid en dikwijls zonder de nodige luisterbereidheid. Volgt men de hier vooropgezette regels en wendt men de speciale technieken aan, dan kunnen deze defecten uitgeschakeld worden. Een nuttig werk, geïllustreerd met leuke pentekeningen.
L. Braeckmans
| |
Arthur Goldsmith
The Eye of Eisenstaedt
Thames and Hudson, London - Boekenimport Denis, Borgerhout, 1969, 199 pp., geill., BF 365.
Niet lang na ‘De wereld van Henri Cartier-Bresson’, verschijnt nu ‘Het oog van Eisenstaedt’. Het verschil van titel tussen de twee boeken is sprekend voor het karakter van het werk van deze twee merkwaardige fotografen, wier carrière voor een goed deel vergelijkbaar is. Beiden zijn in de echte zin van het woord: reporter. Waar Henri Cartier-Bresson echter achter de wereld die hij fotografeert verdwijnt, blijft het ontdekkende oog van Alfred Eisenstaedt aanwezig in elke opname, zelfs wanneer hij deze met gesloten ogen maakt. De tekst is een verhalend commentaar van Eisenstaedt bij enkele van zijn foto's, opgetekend door Arthur Goldsmith.
S. Heester
| |
Irving L. Sablosky
American Music
The University of Chicago Press, Chicago, 1969, 228 pp., 79/-.
Dit boek verscheen in de reeks: The Chicago History of America. Voor een vlug overzicht in de Amerikaanse muziek van de eerste Europese nederzettingen tot ongeveer 1950 is het zeer geschikt. Schrijver werkt de diverse invloeden uit die zich in die evolutie afspelen. De zuiver muzikale elementen als de Europese ‘klassieke’ muziek en de Afro-Amerikaanse ‘populaire’ muziek, maar ook de sociale elementen als groeiend nationalisme en burgeroorlog, radio en platenindustrie krijgen zijn aandacht. Zeer veel gegevens zijn in dit boek verwerkt, zowel van biografische als van algemeen culturele aard. Van een historische studie moet men niet verwachten dat ze technisch ingaat op de nieuwe muzikale vormen die zich in deze periode voordeden. Daarom is dit boek ook toegankelijk voor een zeer groot publiek.
P. Van Looy
|
|