Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 950]
| |
Paul Tillich:
| |
Een fenomenologie van de bestaansangstZowel op de globale situatie van het mens-zijn als op afzonderlijke feiten daarbinnen is de mens steeds op een min of meer bewust emotionele of affectieve manier betrokken. Een van de vormen van affectieve bestaansbetrokkenheid is de angst. In de angst openbaart het menselijke bestaan zich als vraag-zijn. Angst is niet hetzelfde als vrees. Vrees heeft altijd een bepaald object, angst daarentegen is de negatie van ieder object. Angst is altijd de existentiële gewaarwording van het niet-zijn, is altijd de angst van het eindige wezen voor de bedreiging van het niets. Hij kan nooit worden uitgeschakeld. Hij wortelt in het bestaan zelf van de mens. Tillich onderscheidt drie typen van angst: ‘Het niet-zijn bedreigt 's mensen ontische zelfbeaming, relatief als noodlot, definitief als dood. Het bedreigt | |
[pagina 951]
| |
's mensen geestelijke zelfbeaming, relatief als leegte, definitief als zinloosheid. Het bedreigt 's mensen zedelijke zelfbeaming, relatief als schuld, definitief als oordeel’Ga naar voetnoot3. Deze drie vormen van angst zijn immanent ten opzichte van elkaar, maar doorgaans neemt in de beleving een ervan de overhand. Door noodlot en dood wordt de mens in zijn fundamentele zelfhand having bedreigd. Wat de dood, als permanente horizon van het bestaan, aan absolute bedreiging inhoudt, houdt het noodlot (ziekte, ongeval, lijden, rampen, enz.) reeds op relatieve wijze in. Het bedreigt de mens omdat het ondoorgrondelijk duister is, louter toevallig, onontkoombaar, en omdat op de achtergrond ervan de dood zich aftekent. Niet alleen de totale werkelijkheid van de mens wordt door het niet-zijn bedreigd. Ook binnen de wezensstructuren van het bestaan meldt zich het niets vaak aan. Zo ondermeer en op een aangrijpende manier in de geestelijke dimensie van het Dasein. Geestelijk is de mens een scheppend wezen. Hij ontwerpt geestelijke waarden of deelt in de creatie ervan. Daardoor bevestigt hij zichzelf en vindt hij een mogelijk antwoord op de vraag naar de zin van het bestaan. De angst voor de zinloosheid is de angst voor het verlies van het antwoord op de vraag naar de zin van het bestaan, waardoor ook alle relatieve doeleinden hun uiteindelijke betekenis verliezen. Verliezen de specifieke doeleinden hun zin, dan doemt een leegte op waarachter, aan de einder van het bestaan, de afgrond ligt van de totale zinloosheid. De angst voor het niet-zijn op het vlak van de geestelijke zelfbeaming vindt zijn meest tragische gestalte in de wanhoop. De derde vorm van angst is die van schuld en oordeel. Het menselijke zijn is gave en opgave, in verantwoordelijkheid tegenover zichzelf en de hem gegeven mogelijkheden, over de facticiteit van verleden en heden heen. Het vrije antwoord op de vraag naar verantwoordelijke zelfvervulling wordt gegeven in de zichzelf bepalende beslissingen of in de daden van zedelijke zelfbeaming, waarvan de normen geformuleerd worden in de ethiek. De mens bezit echter ook het vermogen om zich van zichzelf te vervreemden, om tegen zijn eigen wezen in te gaan. Deze zelfvervreemding - het kwaad - brengt de mens tot schuldgevoelens. De angst voor de schuld, de angst voor het negatieve moment in de zedelijke zelfbeaming, is fundamenteel aanwezig in elke fase van de zedelijke bewustwording. De angst voor het oordeel als meest radicale vorm van schuldgevoel kan tot wanhoop op het vlak van de zedelijke zelfbeaming leiden. Deze drie typen van angst zijn altijd met elkaar verweven. Eén ervan kan domineren, maar alle drie zijn ze medebepalend voor de ervaring van de | |
[pagina 952]
| |
bestaansangst. Alle drie realiseren zij zich tenvolle in de wanhoop. De smart van de wanhoop is, dat een mens zich bewust is, ten gevolge van de macht van het niet-zijn niet bij machte te zijn zichzelf te beamen. | |
Basisartikelen van het hedendaagse westerse credoDe normale verhouding tot de angst heet moed. Moed verwijdert de angst niet. Deze kan nooit worden uitgeschakeld: de mens kan zichzelf als vraag niet ontgaan. Maar moed neemt de angst voor het niet-zijn op binnen een uitgesproken waardering van het zijn. Moed weerstaat de wanhoop: hij integreert de angst in een houding van geloof in de macht van het zijn. De moed om zichzelf te zijn ondanks de bedreigingen leidt tot zelfbeaming. Zelfbeaming is echter slechts mogelijk in gemeenschap: het menselijke zijn is steeds een zijn-met-anderen-in-de-wereld. Echte moed is daarom altijd moed om te participeren, deel te nemen aan een geheel. Naast een individueel moment heeft moed ook altijd een collectief moment. ‘De moed om onderdeel te zijn is een integrerend bestanddeel van de moed om zichzelf te zijn, en de moed om zichzelf te zijn is een integrerend bestanddeel van de moed om onderdeel te zijn’Ga naar voetnoot4. In de westerse cultuur van vandaag wordt zowel het individuele moment van de moed om te zijn als de collectieve verschijningsvorm ervan beklemtoond. Dat leidt tot twee basisartikelen van het hedendaagse credo. Wat essentieel bij elkaar hoort, wordt in de beleving echter vaak gescheiden. Er schuilt vanzelfsprekend een groot gevaar in de eenzijdige beklemtoning van één van beide artikelen. | |
Het geloof in het individuis vooral in het existentialisme sterk aan bod gekomen. In zijn extreme vormen heeft het zich zelfs afgezet tegen elke vorm van participatie of gemeenschap en is het uitgemond in een uitgesproken individualisme. Het existentialistisch protest tegen de nivellering van het individu vond zijn voedingsbodem in het cultuurpatroon van de tweede helft van de 19e eeuw, vooral in de industriële revolutie. ‘Het was de bedreiging van een oneindig verlies, namelijk het verlies hunner persoonlijkheid, hetwelk de revolutionaire existentialisten van de 19e eeuw ertoe bracht hun aanval in te zetten. Zij beseften dat een proces gaande was waardoor mensen werden veranderd in dingen, in stukken werkelijkheid, die door de zuivere wetenschap berekend en door de technische wetenschap beheerst kunnen worden’Ga naar voetnoot5. De extreme bevestiging van het individualisme is een markante uitdrukking van de angst voor de zinloosheid en een duidelijke poging om deze laatste | |
[pagina 953]
| |
op te nemen in de moed om zichzelf te zijn. Ze is tevens een uitdrukkelijk protest tegen de vernietigende macht van oorlog en geweld en drukt op die manier ook de angst uit voor noodlot en dood. Denken wij aan Kafka, Camus, Sartre. In het overbeklemtonen van de individuele moed schuilen echter gevaren: de afbraak van de gemeenschap, de zelfbevestiging ten koste van anderen en uiteindelijk de anarchie. | |
Het geloof in de collectiviteitwordt ook weer op verschillende manieren beleden. In zijn meest evenwichtige gestalte wordt het geloof in de gemeenschap: er wordt ruimte geschapen voor het individu dat zich als persoon kan ontplooien. In zijn extreme gestalte vormt het de tegenpool van het individualisme. Het leven van het individu wordt dan in grote mate bepaald door de groep, zo zelfs dat beide geïdentificeerd worden. Wordt het geloof in de gemeenschap te sterk, dan laat het individu de moed varen om zichzelf te zijn en gaat het bijna uitsluitend participeren aan de moed van de gemeenschap. De individuele moed om te zijn wordt dan vervangen door de moed van de ‘collectiviteit’. Een voorbeeld van een extreem geloof in de groep was het nationaalsocialisme en de daarmee verbonden idee van de ‘Volksgeist’. Ook de communistische ideologie is een uitgesproken belijdenis van het geloof in de collectiviteit. Zij geeft aan hen die door historische omstandigheden de individuele moed om zichzelf te zijn verloren hebben of de angst voor de zinloosheid niet in hun persoonlijke zelfbeaming kunnen integreren, de kans om de moed terug te vinden op het collectieve vlak en collectief zin te geven aan het bestaan. Hetzelfde kan echter ook gelden van een opdringerige democratie. Ook de democratie houdt de mogelijkheid in om de individuele moed te vervangen door die van de groep. Vaak is de opdringerige democraat iemand die als individu niet de moed kan opbrengen om de drievoudige bestaansangst te dragen. Daarnaast zijn ook vele kleine groepsvormingen in verschillende gebieden van het sociale bestel vaak exponenten van het geloof in de gemeenschap als collectieve verschijningsvorm van de moed om te zijn. Mensen groeperen zich in vele gevallen om de bedreiging van leegte en zinloosheid in de hedendaagse maatschappij af te wenden. Bepaalde undergroundbewegingen zijn daarvan op het ogenblik sprekende voorbeelden.
De tot nog toe genoemde artikelen van het hedendaagse credo zijn tamelijk fundamenteel. Zij bevestigen, zij het soms in een zeer eenzijdige accentuering, de moed van de mens om zichzelf te handhaven in een beschaving die door de angst voor de dood - bijvoorbeeld in de dreiging van een atoomoorlog -, door de angst voor de zinloosheid - bijvoorbeeld in de crisissituatie van het technocratisch bestel - en de angst voor de schuld - | |
[pagina 954]
| |
bijvoorbeeld in de ervaring van de onrechtvaardige verdeling van de rijkdom - is getekend. In de nu volgende artikelen, die meer een direct antwoord zijn op de drie beschreven typen van bestaansangst, klinken de basisartikelen mee door. Immers, elk van deze meer concrete geloofsartikelen kan én als individuele én als collectieve moed om te zijn worden beleden. | |
Enkele concrete momenten van de moed om te zijnAngst heeft geen object, is de negatie van ieder object. Maar angst streeft er ook steeds naar, vrees te worden, zich een object te geven. De mens wil concrete objecten hebben om tegen te strijden. Zo wordt het leven veel draaglijker en kan de bestaansangst tot op zekere hoogte worden bedwongen. | |
Geloof in een algemene vrede en in onsterfelijkheidVoor de hedendaagse mens is een van de meest markante vreesobjecten als substituut voor de angst van noodlot en dood: de atoomoorlog, de mogelijkheid om zijn eigen wereld te vernietigen. Tegenover de vrees voor een dergelijke catastrofe spreekt de mens zijn moed om te zijn uit in een belijdenis van geloof in een algemene wereldvrede. In het teken van dat geloof gaan op het ogenblik miljoenen mensen de barricaden op. En de wetenschap (de polemologie bijvoorbeeld) levert haar bijdrage om dat geloof te gronden. Naast het geloof in een wereldvrede, die dan toch elke dag op het spel staat, wordt ook het geloof in de onsterfelijkheid van de mens heden ten dage luid verkondigd. De mens wil de realiteit van de dood en ook het noodlot in de vorm van handicaps en ziekten zo ver mogelijk van zich verwijderd houden. Hij waagt zich bijvoorbeeld aan hartoverplantingen in een duidelijke poging om de dood uit te stellen, wellicht eens uit te schakelen. Maar de feitelijkheid van noodlot en dood blijft aanwezig. Daartegenover stelt de mens zijn geloof in de onsterfelijkheid als exponent van zijn moed om te bestaan. Dat geloof is daarom nog niet religieus-christelijk. De mens gelooft in de onsterfelijkheid via de bijdrage, de arbeid die hij, hoe dan ook, levert in de creatieve ontwikkeling van de mensheid. | |
Geloof in toenemende rationaliteit en humaniseringDe grote angst die onze tijd kenmerkt is die voor leegte en zinloosheid. De traditionele waarden zijn in afbraak op alle vlakken van het maatschappelijk bestel. Zij verliezen hun vermogen om het bestaan inhoud te geven. De mens is zijn geestelijk middelpunt kwijtgeraakt, hetgeen zich scherp openbaart in de crisis van de hedendaagse cultuur in het algemeen, van de | |
[pagina 955]
| |
politiek, het sociale leven en de godsdienst. De mens stelt zich dringende vragen naar het ‘waarom’ van zijn engagementen en uiteindelijk naar de zin van heel zijn bestaan. En de antwoorden-van-oudsher bevredigen hem niet meer. Uit vrees de concrete doelstelling van het leven totaal te verliezen en te gaan rondzwalpen in een zinloos bestaan, bevestigt de hedendaagse mens zijn geloof in een groeiende rationaliteit, waarvoor hij een houvast meent te vinden in de vooruitgang van wetenschap en techniek. Het concrete doel van de menselijke opdrachten in zijn wereld wordt nu de volledige humanisering van de mens. Uit dat proces wil hij alle irrationele elementen bannen. De mens wil menselijker leven; dat betekent: rationeel zinvoller, wetenschappelijk en technisch gefundeerd. Het grote succes van wetenschappen als psychologie, sociologie en futurologie, ook bij niet-wetenschappelijk gevormden, kan beslist vanuit die bekommernis worden begrepen. Ook bepaalde nieuwe visies op huwelijk, seksualiteit, opvoeding en gemeenschapsvorming hebben met dit geloofsartikel te maken. Het blijkt echter dat de mens in de realisatie van die humaniteit nog niet zo heel ver is gevorderd. Altijd weer is er een culturele achterstand - a cultural lag: een blijkbaar grondige onbekwaamheid van de mens om gelijke tred te houden met de door hemzelf ontworpen evoluties. De moed om op de ingeslagen weg voort te gaan vindt hij echter in het geloof dat een rationeel gefundeerd bestaan mogelijk blijft. Dan blijft echter nog altijd de vraag, of zulk een doelstelling wel reëel haalbaar is? Of scherper nog: is die doelstelling zelf wel klaar en duidelijk voor de moderne mens? Er blijken immers sterke anti-tendensen op de voorgrond te treden. ‘Ieder jaar schijnen wij beter uitgerust te zijn om ons doel te bereiken, maar weten wij eigenlijk nog wel goed wat wij uiteindelijk willen en wat dan de laatste zin is van ons druk gedoe?’ (B. de Jouvenel). Of Paul Ricoeur: ‘.... Ik geloof dat het een ernstige illusie zou zijn onze tijd enkel te beoordelen in termen van groeiende rationaliteit. Wij moeten hem ook beoordelen in termen van groeiende absurditeit. We moeten daarom de technische vooruitgang niet scheiden van de ontevredenheid en de opstandigheid waarvan onze literatuur en onze kunst getuigen. Om deze tijd te begrijpen, moeten wij de volgende twee verschijnselen samennemen: de vooruitgang van de rationaliteit, en wat ik liefst zou noemen: het terugwijken van de zin.... De toenemende afwezigheid van doelen in een maatschappij die haar middelen vermeerdert, is zeker de diepste bron van onze ontevredenheid’Ga naar voetnoot6. | |
Geloof in een rechtvaardige wereldOok de angst voor de schuld is diep in het hart van de hedendaagse mens | |
[pagina 956]
| |
geworteld. Hij wordt concreet onder meer in de vrees, door de derde wereld wegens onrechtvaardigheid te worden veroordeeld. Deze vrees wordt hoofdzakelijk collectief uitgesproken: het gaat hier blijkbaar om een collectieve schuld. Nochtans mag men op dat collectieve moment van deze angst of schuld niet te veel de nadruk leggen. Er is geen sprake van collectieve angst voor schuld, tenzij deze door vele of alle leden van een gemeenschap op één of andere manier individueel wordt ervaren. De collectieve schuld blijft in de grond de schuld van afzonderlijke mensen in de groep. Zij dient zich aan als volgt: wij hebben aan de mensen van de derde wereld de basismogelijkheden onthouden om op een eigen manier hun eigen problemen op te lossen. Tegenover deze schuld wordt het geloof gesteld in een rechtvaardige wereld. Deze belijdenis blijkt een poging te zijn om de angst van het oordeel in de zelfbeaming te integreren en op die manier de moed om te zijn op te brengen. Over de verschillende wijzen waarop dit geloof gestalte krijgt, hoeven we hier niet uit te weiden. Maar de angst voor schuld en oordeel neemt ook uitgesproken individueel-psychische verschijningsvormen aan en wordt dan geïntegreerd in strikt individueel-psychische gestalten van de moed om te zijn. Vooral de ervaring van de persoonlijke zielzorg en van de psychologische begeleiding doen op dit punt merkwaardige gegevens aan de hand. | |
Geloof als gegrepen-zijn door de macht van het zijnUit al wat voorafgaat kunnen wij met Paul Tillich het volgende concluderen: ‘Moed is de zelfbeaming van het zijn ondanks het feit van het nietzijn. Moed is de handeling van het individuele zelf waarbij het de angst van het niet-zijn op zich neemt, hetzij door zichzelf te beamen als deel van een omvattend geheel, hetzij door zichzelf te beamen als individueel zelf. Moed sluit altijd een waagstuk in, er is een voortdurende bedreiging van het nietzijn.... Moed heeft daarom de kracht van het zijn nodig, een kracht die het niet-zijn te boven gaat, het niet-zijn dat ervaren wordt in de drie typen van angst...’Ga naar voetnoot7. Uiteindelijk heeft elke verschijningsvorm van de moed om te zijn een religieuze wortel, zegt Tillich, en wel in deze zin: dat zij allemaal hun kracht putten uit de macht van het alles funderende zijn zelf. Soms is die religieuze wortel zorgvuldig bedekt; soms zelfs wordt hij hartstochtelijk ontkend, omdat de term religie verbonden is met een niet nader beschreven begrip van God; soms ook komt die wortel duidelijk aan de oppervlakte. De mogelijkheidsgronden van het feit dat de eindige zijnden hun kracht | |
[pagina 957]
| |
kunnen putten uit het zijn zelf worden op verschillende manieren geduid. Spinoza bijvoorbeeld verdedigt een strikt monisme: alles is één in God, de enige substantie. Thomas van Aquino daarentegen zoekt een fundament in de participatieleer. In beide filosofieën is echter de zekerheid aanwezig van de uiteindelijk alles beheersende macht van het zijn en daarmee verbonden de waarborg van een uiteindelijke levensvervulling voor de mens, zodat de moed om te zijn geen tragische gegevenheid is in het menselijk bestaan. Het radicale integreren van de bestaansangst, van de angst die geboren wordt uit een existentiële confrontatie met de laatste bestaansvragen, kan slechts gebeuren in een levenshouding van moed die haar geloof belijdt in het zijn zelf, en niet stilhoudt bij een of andere veranderlijke en onstandvastige gestalte daarvan, zoals de vrede, de rationaliteit en de rechtvaardigheid in de wereld. De echte moed is die welke de angst voor dood, zinloosheid en oordeel opneemt in de aanvaarding van het alles grondende zijn, dat dood, zinloosheid en oordeel transcendeert. De echte moed is de aanvaarding van het zijn, dat zelf de mens aanvaardt ondanks zijn negativiteit. De diepste bron van de moed is de aanvaarding dat de mens in het zijn zelf is geworteld, of de aanvaarding dat het zijn zelf als bodem van het bestaan nooit wegzinkt. De kracht van het zijn zelf geeft de mens de moed tot zelfbeaming, én als individu, én als lid van een gemeenschap. Want alleen die kracht kan de voortdurende bedreiging van het niet-zijn overwinnen. Het geloof in de aanvaarding door het zijn zelf is de ware levenshouding van de mens die gegrepen is door de laatste bestaansvragen. Geloven is de levenshouding van de mens die gegrepen is door de macht van het zijn zelf, dat alles te boven gaat wat is en waaraan al wat bestaat, deel heeft. ‘Wie door deze macht gegrepen is, is in staat zichzelf te beamen omdat hij weet dat hij beaamd is door de macht van het zijn zelf.... Het geloof is niet de theoretische bewering aangaande iets onzekers, het is de existentiële aanvaarding van iets dat de gewone ervaring te boven gaat’Ga naar voetnoot8.
Het credo van de hedendaagse mens is een mengsel van moed en onmacht. Als getekend door onmacht, d.w.z. in de mate dat het niet doorstoot tot de radicale opname van de angst in een radicale beaming van het zijn zelf, is dit credo nog geen echt geloof. Als moed om te zijn echter houdt het reeds een verwijzing in naar het ware geloof: de aanvaarding van de alles overtreffende macht van het zijn zelf. Het ware geloof participeert aan de macht van het zijn zelf en heeft de moed over het niet-zijn te triomferen. De vraag is echter of het zijn als laatste grond van het geloof personalistisch geduid moet worden? Houdt dat geloof m.a.w. een ik - gij relatie in? | |
[pagina 958]
| |
Naar onze overtuiging is dit laatste noodzakelijk. De mens kan immers geen zinvolle relatie aangaan met een zijn dat ongedifferentieerd, ongestructureerd, oceanisch ruim zou zijn. Daarin zou hij verloren gaan, hij zou opgenomen worden in een naamloze onbegrensdheid. Dan zou de moed om te zijn uiteindelijk neerkomen op de moed om de eigen zelfbeaming te laten wegzinken in een bodemloze diepte. De moed om te zijn zou dan uiteindelijk betekenen: moed om zonder meer onder te gaan in een alles overstromend en nivellerend geheel. Een dergelijk geloof zou een fundamentele vervreemding van de individuele mens inhouden. De ik - gij verhouding tussen zijn en mens moet dan wel nader omschreven worden. De perspectieven van de intersubjectiviteit zullen hier doorbroken moeten worden. Het moet hier gaan om een relatie die zowel de zelfbeaming van het individuele ik als de participatie aan de macht van het zijn zelf waarborgt. |
|