Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 906]
| |
Israël en de Arabieren
| |
[pagina 907]
| |
ring in het geding kunnen worden gebracht, Rodinson hier in principe gelijk heeft - van Arabisch standpunt gezien tenminste; en in deze, mijn constatering, ligt al de pijn en de jammer van het conflict. Immers, van Arabisch standpunt uit hadden de joden geen enkel recht om in dit kleine, armelijke, schaars bevolkte (maar tóch bevolkte) deel van hun enorm territorium een aparte joodse staat te stichten. De tragische geschiedenis der joden, hun eeuwenlange ballingschap, hun haast pathetische gehechtheid aan het oude land der vaderen, hun ongelooflijke inspanningen, die van dit schrale stukje grond een ontwikkelingsland in werkelijk volle ontwikkeling maakten, de toewijding en de dapperheid waarmee ze hun oudnieuwe vaderland verdedigen, het zijn allemaal argumenten waaraan de Arabieren geen boodschap hebben. Het is deze van hun standpunt uit onweerlegbaar juiste stellingname, die hen met hun eisen altijd ‘een oorlog achter’ doet zijn, die hen in de twintiger en dertiger jaren de Balfourverklaring deed bestrijden, die hen de actieve steun van Nazi-Duitsland deed zoeken, die hen in 1947 de beroemde verdelingsresolutie der Verenigde Naties (verdeling van Palestina in een joodse en een Arabische staat en internationalisatie van Jeruzalem) deed afwijzen en die hen tenslotte de op 14 mei 1948 uitgeroepen joodse staat te vuur en te zwaard deed bestrijden. Vervolgens weigerden zij het Israël binnen de grenzen van april 1949 te erkennen - een door Israëls succes in de door de Arabische staten begonnen oorlog aanzienlijk groter Israël dan de UNO-resolutie had beoogd te stichten - en dat hen nu doet eisen, dat Israël de gebieden die het in juni 1967 heeft bezet, moet prijsgeven. Een waanzinnige politiek? Voor wie naar de concrete resultaten van die politiek kijkt moet dat wel zo lijken. De Israëli's zitten, waar ze zitten - in de Sinaï, in Hebron en op de Golan - door de hardnekkige weigering der Arabieren zich bij de feitelijke stand van zaken neer te leggen en een joodse staat in het Midden-Oosten ook een plaatsje onder de zon te gunnen. Zodat een vergelijking met het verharde hart van de farao van de Oud-Testamentische exodus zich wel opdringen moet. Nee, dit soort politiek is geenszins ‘Realpolitik’, het is zelfs helemaal geen politiek, want politiek is de kunst om compromissen aan te gaan, maar het is niets anders dan een koppig vasthouden aan wat door de Arabieren wordt gezien als hun onvervreemdbaar recht op élk stukje van het grote Arabische gebied. Het verrassende van dit boek van Rodinson is, dat hij de zienswijze der Arabieren in het middelpunt van zijn betoog zet. Wij zijn nu eenmaal gewend Israël te zien als datgene waar alles om draait. Van onze vooroorlogse zondagsschooljaren af, toen we met ‘lichtbeelden’ werden voorgelicht over de Eeuwige, die Israël uit Egypte voerde ‘met sterke hand en met uitgestrekte arm’, tot aan de dag van vandaag, nu musicals, films en popu- | |
[pagina 908]
| |
laire literatuur à la Leon Uris deze Israël-middelpuntzoekende taak hebben overgenomen. Daarom is het bepaald navrant eens te lezen hoe dezelfde zaken eruit zien als je ze van de andere kant bekijkt. Navrant en frappant. Want Rodinson slaagt er zonder twijfel in ons beter te laten begrijpen, wat de Arabieren beweegt, zodat ze hun in het Westen wijd en zijd verspreid image van redeloze fanatici iets of wat kwijtraken. Ofschoon Rodinson, ondanks al zijn voorgewende objectiviteit, allerminst objectief is. Zo verzuimt hij b.v. te vermelden, dat Nasser gifgas heeft gebruikt in Jemen en wat voor soort nazi's hij in dienst heeft en wat voor soort antisemitisme hij verspreidt, een antisemitisme compleet met ‘Protokollen van de Wijzen van Zion’ en al. En zo is het b.v. niet waar dat de joodse bevolking in Palestina in 1937 het voorstel van de commissie Peel, waarin voor het eerst sprake is van een deling van Palestina in een joodse en in een Arabische staat, verworpen heeft, zoals Rodinson tot twee keer toe beweert. En zo sta je toch wel even te kijken, als Rodinson op p. 95 zegt, na vermeld te hebben, dat Nasser in 1960 een programma lanceerde ‘van compensatie voor onteigende bezittingen, het onbetwistbaar recht op privé-eigendom, van trouw aan de Islam en van de bescherming van de waarde en de waardigheid van de mens door het regime’: ‘Natuurlijk werden tegenstanders van dit program gefolterd’. Ironie misschien, over-identificatie met de Arabieren, naïviteit? Ik weet het niet. Het is dus een boek om kritisch te lezen. Maar wie dat dan ook doet, ontdekt veel dat hem prikkelen zal en tot nadenken aanzet. In zijn slotbeschouwing komt Rodinson tot uitspraken die opmerkelijk dicht bij die van progressieve en gematigde Israëli's staan. Zo zegt hij op p. 230, dat een ‘abstract judgement’ de Israëli's het recht niet kan onthouden te leven binnen de instellingen die zij zich geschapen hebben, hetgeen in abstracto het bestaansrecht van de joodse staat impliceert. Daar mensen in abstracto nu eenmaal niet leven kunnen, maar in concreto moeten ademhalen, is het duidelijk dat Rodinson hier toegeeft dat Israël inderdaad bestaansrecht heeft: een opmerkelijke uitspraak van een Arabischgezinde jood. En zo zegt hij ronduit op p. 229: de oplossing van het conflict wordt er ook niet gemakkelijker op als je in aanmerking neemt, dat de ‘Arabieren aan Israëli's van goede wil nooit iets anders hebben kunnen aanbieden dan hun vernietiging’. Is er dan geen oplossing voor het conflict tussen de joodse en de Arabisch-Palestijnse nationale beweging, die beiden aanspraak maken op dezelfde strook grond, op Palestina, in het Hebreeuws nooit anders genoemd dan Errets-Jisraëel, het land van Israël? Natuurlijk is er een oplossing. Zelfs Rodinson geeft toe, dat men van de Arabieren zou kunnen vragen het ‘fait accompli’ van Israëls bestaan nu | |
[pagina 909]
| |
maar te accepteren. En om het in de woorden van de bekende linkse Israëlische journalist en publicist Amos Keran te zeggen: ‘Natuurlijk is er een oplossing. De enige is vrede, want geen van beide partijen is sterk genoeg om de ander voorgoed te overwinnen. Voor zo'n vrede op praktische gronden is de gemeenschappelijke erkenning van beide partijen nodig, dat nog meer oorlog nutteloos is. Zover zijn we nog niet en dat komt, omdat bij beide partijen nog veel te veel mensen zijn, die in de eindoverwinning geloven... Wat dan nog? Dan nog niets. Niets dan het compromis. Het compromis tussen dat wat wij willen en dat wat reëel is. Een praktisch compromis: tot hier ik en van hier af jij. Een compromis, waarvan beide partijen erkennen, dat het reëel is. Een nationale oplossing voor een nationaal probleem. Geen heldhaftige of eervolle oplossing, maar een oplossing, waarvoor tot op de dag van vandaag de mensheid nog niets beters in de plaats heeft weten te stellen in deze wereld, die onze enige mogelijke wereld is’. |
|