Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 896]
| |
Nixon-doctrine voor Zuid-Oost-Azië: Self-relianceGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 897]
| |
Moeilijkheden met de SEATODe moeilijkheden met de SEATO waren niet te wijten aan de onverschilligheid van de Zuid-oostaziatische regeringen tegenover de Amerikaanse protectie, maar ten eerste aan het feit dat deze regeringen hun verplichtingen tegenover elkaar niet nakwamen. Ten tweede was de Amerikaanse protectie slechts voorwaardelijk. Ze was beperkt tot de eventualiteit van een ‘armed agression’ (dus niet van subversie) en dan nog ‘in accordance with their constitutional processes’ (art. 4, 1). Daarmee werd de onvoorzichtigheid vermeden van het NATO-Verdrag, waar het in art. 5 heet dat ‘the parties agree that an armed attack against one or more of them.... shall be considered as an attack against them all.... If such an attack occurs, each of them.... will assist the party so attacked...’. M.a.w. hoewel de clausule slechts een ‘declamatorisch’ automatisme veronderstelt (shall be considered) is de casus foederis in geval van een gewapende aanval bindend, alleen de beslissing over de aard van de bijdrage wordt overgelaten aan ieder lid. De formule van het SEATO-Verdrag daarentegen betekent dat de casus foederis pas operationeel wordt nadat elke partner volgens eigen constitutionele voorschriften een beslissing heeft genomen. Deze formule was in het SEATO-Verdrag ingeschoven op last van de Senaat. Door het NATO-Verdrag kreeg de President de macht om de Verenigde Staten zonder toestemming van de Senaat aan oorlogshandelingen te laten deelnemen, terwijl volgens de Grondwet alleen de Senaat bevoegd is om oorlog te verklaren. Dat alles heeft echter niet belet dat de Amerikaanse presidenten in Vietnam oorlog hebben gevoerd uitsluitend op basis van een bij het SEATO-Verdrag bijgevoegd protocol, zonder dat er ooit formeel oorlog werd verklaard. De Senaat heeft deze ongrondwettelijke situatie gesanctioneerd toen in 1965 de zgn. Tonkin-resolutie werd goedgekeurd. Een derde moeilijkheid tenslotte was het gebrek aan cohesie van de Zuidoostaziatische landen. Gaandeweg bleek dat zij over het communistische gevaar een gedifferentieerde opvatting erop na hielden. Het vervangen van het oude Westeuropese kolonialisme door een nieuw imperialistisch kolonialisme, dat voor de galerij onder één hoedje speelde met het charismatisch antikolonialisme, deed een eigensoortig Aziatische schizofrenie ontstaan, die nog altijd blijft nawerken. Tot op het einde van de jaren zestig hadden de Verenigde Staten - en West-Europa - daar weinig oog voor. Ondertussen evolueerde zowel de aard van de communistische bedreiging als de houding ertegenover. Maar de SEATO bleef qua structuur wat zij was in 1954. Hierop nu sluit de ‘Nixon-doctrine’ aan. Hoewel ze vooralsnog vaag en | |
[pagina 898]
| |
algemeen blijft, zijn er drie basiselementen in te onderkennen: 1) Zuid-Oost-Azië kan niet meer worden beschouwd als een solied blok van uniform gemotiveerde staten; 2) de belangen van Moskou in Zuid-Oost-Azië en die van Peking lopen uit elkaar; 3) door de nadruk te leggen op de militaire veiligheid werd slechts weinig gedaan voor de economische ontwikkeling en de politieke stabiliteit, twee factoren die op langere termijn toch hét antwoord moeten zijn op het communisme. | |
Disengagement met garantiesDe manier waarop de oorlog in Vietnam tot een einde komt, zal van grote invloed zijn op het succes van de Nixon-doctrine en op de rol van de Verenigde Staten in Azië in de toekomst. De Verenigde Staten willen weg uit Vietnam, dat is duidelijk. Maar hóe zal dat gebeuren? Een onoordeelkundig afdruipen, dat de principes waarmee het optreden in Vietnam werd gerechtvaardigd, met één klap overboord gooit, zou in ieder geval een ernstige weerslag hebben op de houding van de Aziatische landen die voor VS-protectie blijven opteren. De frustratie kan nu al niet meer worden voorkomen, maar moet wel tot het minimum worden herleid. Niet-communistisch Azië bevindt zich nog altijd in een toestand van gisting, waaruit moeizaam een inheems machtsevenwicht moet groeien. Diverse Aziatische leiders hebben al laten horen dat zij niet zozeer een communistisch pan-Vietnam vrezen als wel een zwenking van de Verenigde Staten van een overall-involvment naar Fortress America. Vooral de SEATO-landen (met uitzondering misschien van de Filippijnen) jammeren het hardst; de landen die met de Verenigde Staten bilaterale akkoorden hebben, doen minder opgewonden. De drijvende kracht achter deze beweging is Japan en men kan moeilijk stellen dat Japan dat coulissenwerk verricht uit puur altruïsme of om de Amerikaanse belangen te dienen. De Verenigde Staten kunnen niet anders dan hun disengagement in Vietnam gepaard laten gaan met geloofwaardige garanties voor de Zuid-oostaziatische landen die erom vragen. Daar kan de Nixon-doctrine niet omheen. Het volstaat niet, aan de beschermelingen te zeggen dat de dominotheorie niet meer opgaat. Overigens hebben de Verenigde Staten die theorie al verder achter de rug dan de Aziaten zelf. Ze heeft misschien nog enige kans van slagen binnen de strikt afgebakende regio van ex-Indochina, maar tegenover de andere landen zal de Amerikaanse positie meer gedifferentieerd moeten zijn. Daarenboven moeten de Verenigde Staten hun bereidheid laten zien om hun reeds aangegane verbintenissen na te komen. Wel kunnen zij, meer dan vroeger, hun hulpverlening afhankelijk maken van ernstige Aziatische pogingen tot self-reliance. Wat de nucleaire afschrikking | |
[pagina 899]
| |
betreft, kunnen de veiligheidsgaranties regionaal blijven, maar op het conventionele vlak moeten ze van geval tot geval worden onderzocht en wel zo dat individuele staten niet meer de kans krijgen zich op elkaar te verlaten met het gevolg dat geen van alle iets doet. Het is gemakkelijk iets algemeens over die garanties te zeggen, maar als het om de modaliteiten gaat, wordt het moeilijker. De Nixon-doctrine maakt ons trouwens niet veel wijzer. Dat is waarschijnlijk een tactisch maneuver, waarvoor ik wel begrip kan opbrengen. In de Amerikaanse publieke opinie is immers een tendens naar het isolationisme waar te nemen, een beweging die - merkwaardig genoeg - dezelfde argumenten hanteert als Charles Lindbergh voor Wereldoorlog II; alleen wordt nu het nationaal-socialisme vervangen door het communisme. Nixon roeit tegen deze trend op, met wisselend succes. Voorlopig is dat isolationisme onmogelijk: evenmin als China en de Sovjetunie kùnnen de Verenigde Staten zich volledig van Azië distantiëren; of wij dat graag hebben of niet, wij moeten voorlopig blijven leven met het machtsevenwicht in de wereld. Daar is geen ideologisch of ander ‘creatief’ kruid tegen gewassen. Anderzijds - en dit is belangrijk, al zal het niet zo gemakkelijk gaan - moeten de Verenigde Staten ervoor zorgen dat in de toekomst de programma's voor stop-gap hulp door het Amerikaanse thuisfront niet langer geïnterpreteerd kunnen worden als long-term verplichtingen. En tenslotte zullen de Verenigde Staten op hun tellen moeten passen voor ‘Oosterse’ maneuvers van hun Aziatische partners zelf. Een recente rede van SEATO-secretaris-generaal Jesus Varga is in dat opzicht belangrijkGa naar voetnoot4. Deze topfunctionaris suggereerde de nieuwe VS-politiek aan te passen aan de oude SEATO-patronen. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de Aziaten, bewust van de belangen die de Verenigde Staten dan toch in Azië hebben, voor de galerij eigen inheemse defensie-allianties oprichten met de bedoeling deze te verstrengelen met de reeds bestaande Amerikaanse bilaterale en multilaterale akkoorden, om op die manier deze laatste om te buigen in de richting van de inheemse regionale akkoorden. Het lijkt wel op een tweede Vietnamese valstrik. | |
Geen tweede Vietnamese valstrikHet antwoord dat de Verenigde Staten hun partners in Zuid-Oost-Azië zullen geven, zal afhangen van de manier waarop Washington de betekenis van Vietnam voor Zuid-Oost-Azië berekent. Daarmee hangt de vraag samen, of en hoe de Verenigde Staten in de toekomst zullen reageren op communistische subversie. | |
[pagina 900]
| |
Vietnam is geen type-geval voor heel Azië. Een pan-communistisch Vietnam zou wel een substantiële bedreiging kunnen vormen voor het hele Indochinese vasteland, maar een stimulatie-effect voor communistische revoluties elders kan er slechts van uitgaan als wordt voldaan aan minstens drie voorwaarden: de potentiële revolutiegroepen moeten militaire hulp van buiten kunnen krijgen; zij moeten beschikken over een stevige politicomilitaire organisatie ter plaatse; zij moeten steunen op diep gewortelde en gerechtvaardigde volksgrieven. Burma is een voorbeeld van het mislukken van een communistische revolutie wanneer één van die voorwaarden ontbreekt. De landen die het meest worden bedreigd zijn Laos, Cambodja en Thailand. Van oudsher denken de Vietnamezen ‘heel-Indochinees’, al was het slechts omdat er in de buurlanden grote groepen Vietnamezen leven. Ho Chi Minh heeft in het verleden herhaaldelijk gesproken van een Indochinese federatie. Of China daar zo happig op is, is een andere vraag. Het Westen kan er misschien wel iets in zien, als ‘federatie’ vervangen wordt door ‘confederatie’ en binnen die constructie ruimte gelaten wordt voor een autochtoon Aziatisch pluralisme. Recente uitlatingen van de Thailandse eerste-minister Khonat over mogelijke coëxistentie-overeenkomsten met de buurlanden kunnen in die richting wijzen. Op basis van dezelfde gedachte kunnen waarschijnlijk ook de Sovjetunie en de Verenigde Staten elkaar in Azië beter vinden. De algemene trend wijst immers naar een Aziatisch machtsevenwicht dat door grote mogendheden wordt gegarandeerd, die de taak onder elkaar verdelen. In dit alles zit even veel zekerheid als onzekerheid. De zekerheden zijn de voorwaardelijke Amerikaanse garanties. De onzekerheid heeft te maken met de eventuele configuratie van Zuid-Oost-Azië, waardoor de Aziaten in eerste instantie orde kunnen scheppen in de eigen regio. Zuid-Korea en Malaysia hebben reeds in 1968 gepleit voor een exclusief Aziatisch defensiesysteem, waarvan de Verenigde Staten geen volwaardig lid zouden zijn, maar wel leverancier en balansgewicht van buiten uit. Thailand van zijn kant heeft aangedrongen op de uitbreiding van de bevoegdheden en actiemiddelen van sociaal-economische organisaties als ASPAC en ASEANGa naar voetnoot5. Wordt daar iets van gerealiseerd, dan zou het verlies van Vietnam nog gunstige gevolgen kunnen hebben. De niet-communistische Aziaten zouden meer aandacht gaan geven aan die problemen waarin het communisme | |
[pagina 901]
| |
vooral zijn voedingsbodem vindt, de sociaal-economische wantoestanden die er, ondanks alle lippendienst aan de onvervreemdbare waarden van de westerse democratie in Aziatisch gewaad, nog altijd bestaan. Wat Pekings mogelijkheden na een VS-aftocht uit Vietnam betreft, moet men niet al te simplistisch oordelen, alsof daardoor voor China het licht op groen zou staan. Peking heeft tot nog toe slechts een beperkte invloed gehad op de Vietnamees-Amerikaanse betrekkingen. De primaire bekommernis van Peking is, de Verenigde Staten van het Indochinese vasteland weg te krijgen. Kan dat gebeuren onder voor Hanoi en de Vietcong gunstige voorwaarden, dan kan de Chinese propaganda weerklank vinden bij andere revolutionaire bewegingen in Zuid-Oost-Azië, maar daarmee gaan deze nog niet vanzelf toenemen. Pekings mogelijkheden om revolutionaire situaties voor eigen rekening uit te buiten, worden door enkele factoren bepaald. De revoluties moeten doelstellingen erop na houden die niet al te zeer afwijken van die van Peking. Sinds de Culturele Revolutie in 1967 heeft China zijn mening over de opportuniteit van ongediscrimineerde hulpverlening herzien. De ervaring heeft immers geleerd - vooral in Afrika - dat steeds meer revolutionaire bewegingen met de mond Pekings doelstellingen belijden.... tót zij voldoende hulp hebben binnengehaald. Andere beneficianten bekritiseerden Peking openlijk omdat het de hulpverlening misbruikte als middel om zich in hun binnenlandse aangelegenheden te mengen; zij lieten verstaan dat er ook aan de ‘proletarische broederlijkheid’ grenzen zijn. En verder is er de vraag, in hoe verre het maoïsme inspirerend genoeg werkt om de revolutionaire bewegingen die onder de vlag van het maoïsme van wal steken, onder controle te houden. Vrij vlug vinden vele van deze bewegingen een eigen, nationale weg, vaak uit afkeer voor het imperialistisch en dogmatisch karakter van het maoïsme. De Mao-cultus is nu niet direct van die aard om revolutionaire leiders elders geestdriftig te stemmen: zij zoeken het meer in hun eigen, vaak zelf gekweekt charisma. | |
Vier factoren in het Z.O.-Aziatisch probleemIn het Zuid-oostaziatisch probleem zijn voor het komende decennium minstens vier grote titels te onderscheiden: 1) China's buitenlandse politiek en zijn groei als kernmacht; 2) de Sovjet-belangen in Zuid-Oost-Azië; 3) de rol die Japan kan spelen; 4) de interne politieke integratie en de sociaaleconomische ontwikkeling. In China zal de invloed van de militairen op het politieke leven nog wel een tijdje duren. Dat brengt mee dat vooral aangedrongen zal worden op orde in eigen huishouden en betere organisatie van de verdediging tegen gevaren van buiten. Een militair establishment neemt doorgaans niet te veel risico's | |
[pagina 902]
| |
buiten de eigen grenzen, het geeft de voorkeur aan een defensief conservatisme, dat geen nieuwe operaties onderneemt zonder die eerst haarfijn te berekenen. Wie het ook voor het zeggen krijgt, in ieder geval zal China het erop aanleggen zo vlug mogelijk een volledige kernuitrusting te bezitten. Dit kan ertoe leiden dat in de ogen van China's buren de Amerikaanse paraplu iets van zijn waarde inboet en het zelfs gevaarlijk wordt al te sterk bij de Verenigde Staten aan te leunen. Op die eventualiteit moeten de Verenigde Staten en de Sovjetunie zich voorbereiden; het punt staat dan ook op de agenda van de SALT-besprekingen. Waarschijnlijk zal Peking in de toekomst ook pogingen doen om zijn onrendabele xenofobie af te leggen en zijn plaats in de rij van de Grote Mogendheden in te nemen. De Verenigde Staten en de Sovjetunie van hun kant hebben er alle belang bij de Chinese kernmacht te betrekken bij de regeling van het kernvraagstuk, al was het maar omdat de nucleaire logica vereist dat alle spelers in het spel worden betrokken, graag of niet. Vooral die nucleaire logica laat zien dat het brute machtsevenwicht nog steeds de bovenhand heeft op om het even welke vorm van ‘wishful thinking’. China van zijn kant moet zijn isolement doorbreken; een toenadering tot de twee andere Groten speelt ook in zijn eigen voordeel. De Chinezen willen een wereldmacht zijn, maar hebben nu al wel geleerd dat zij zich niet op eigen houtje tot die status kunnen opwerken. Uitoefening van macht als wereldmacht is slechts mogelijk als men daadwerkelijk in het mondiale machtsevenwicht is ingeschakeld; macht wordt slechts geactualiseerd doordat ze wordt uitgeoefend. Ook dat is een ijzeren wet van de nucleaire logica. Peking moet dus door de andere wereldmachten als collega worden aanvaard, zij het stilzwijgend. Washington en Moskou zullen zich in laatste instantie moeten neerleggen bij het feit dat ook Peking in Azië recht heeft op een invloedssfeer. Voor de Sovjetunie gaat het er vooral om, in Azië economische en politieke contacten te leggen. De bedoeling is gedeeltelijk business maar toch ook het inbinden van de Chinese en Amerikaanse politieke invloed. De Brezjnev-oproep van 1969 om in Azië regionale organisaties op te richten was kennelijk bedoeld als reactie tegen de reeds bestaande sociaal-economische systemen die onder impuls van de Verenigde Staten tot stand kwamen, en tegen de pogingen van Peking om de buurlanden (ook de neutralen) in een soort cordon sanitaire samen te brengen. Daarbij kunnen de Sovjets profiteren van de tanende invloed én van de Chinezen én van de Amerikanen. Het komt er dan vooral op aan, Japan te isoleren zonder dat er natuurlijk van neutralisering sprake kan zijn. Als deze poging zou lukken, kunnen de defensiebelangen van de Verenigde Staten worden geschaad, die volgens de Nixon-doctrine juist steunen op Japan. De Sovjetunie tracht natuurlijk ook | |
[pagina 903]
| |
te profiteren van Wilsons plan om de Britse aanwezigheid ten Oosten van Suez vanaf 1971 ongedaan te maken. Het gaat hier om Malaysia en Singapore. Ofschoon beide staten deel uitmaken van het vasteland, was hun verdediging steeds maritiem-gebonden. Aangezien maritieme defensie het zwakke punt is van Peking, ontmoet Moskou hier slechts één tegenstrever, de Verenigde Staten, hetgeen de verhouding bipolair houdt. Het feit dat Moskou reeds in 1967 diplomatieke betrekkingen heeft aangeknoopt met Malaysia, met Singapore in 1968, kan een teken zijn van de toenemende belangstelling welke de Sovjetunie sinds kort voor de Indische en Stille Oceaan aan de dag legt. Japan blijft VS-minded, maar dat sluit niet uit dat het ook Moskou naar de ogen kijkt, vooral om redenen van handel. Dat weten de Sovjets trouwens ook wel, maar dat vinden zij al de moeite waard om de kwestie van de Koerilen en van de ontginning van Siberië uit te spelen. Voor beide dingen zijn de Japanners erg gevoelig: voor het eerste uit nationalistische overwegingen, voor het tweede omdat er mercantiel voordeel aan vastzit; voor Japan is Siberië de weg naar Centraal-Azië en vandaar naar Oost-Europa. De prijs die de Sovjets daarvoor zullen vragen, zal zeker ten koste van China gaan, in mindere mate van de Verenigde Staten. Aangezien de Japanse investeringen in de regio steeds gemotiveerd waren door vooruitzichten op winst, is te verwachten dat het ook in de toekomst zijn kaarten oordeelkundig zal blijven verdelen. De meeste landen vindt Japan te weinig stabiel om er veel aan te riskeren. Ook dat is voor deze landen een motief om hun stabiliteit te verbeteren. Hetzelfde geldt voor de defensie-inspanningen in de regio. Japan heeft al laten weten dat het meer verantwoordelijkheid inzake regio-verdediging op zich wil nemen, maar die inbreng is mede afhankelijk van wat de Aziatische partners doen. Doen ze helemaal niets, dan blijft Japan waarschijnlijk op de Amerikaanse protectie tippen; dat is in de grond goedkoop, de eigen risico's blijven tot een minimum beperkt, en Tokyo houdt de handen vrij naar alle kanten. Maar de kansen voor deze eventualiteit zijn betrekkelijk klein, als Australië, Nieuw-Zeeland en Indonesië hun beloften in dezen metterdaad nakomen. Een spoedige politieke en sociaal-economische ontwikkeling in Zuid-Oost-Azië wordt vooral bemoeilijkt door de lokale particularismen, die het tot stand komen van een regionale solidariteit verhinderen en de achterdocht aanwakkeren, niet alleen tegenover de buitenlandse hulpverlening, maar ook onder elkaar. Regionalisme is hier nochtans de enige oplossing. Op die manier kan niet alleen Amerikaanse, maar ook Russsiche en Japanse hulp worden aangetrokken, hetgeen noodzakelijk is voor het toekomstig Aziatische machtsevenwicht. De laterale inbreng van de Verenigde Staten in deze context moet niet al te zeer uitgaan van het winnen van sympathie | |
[pagina 904]
| |
voor de westerse zaak of het opblazen van aversie tegenover het communisme. De Aziaten hebben over dat soort dingen een eigen opvatting, die slechts weinig te maken heeft met de ideologische accenten die wij in het Westen er gewoonlijk aan geven. Ieder geval zal afzonderlijk moeten worden geëvalueerd. | |
Criteria voor commitmentHet belang van de Verenigde Staten (en van de wereld) vereist dat de Verenigde Staten belang blijven stellen in de Aziatische zaken. Of men het graag heeft of niet, wie macht bezit, moet ze uitoefenen; anders wordt het vacuüm onvermijdelijk opgevuld door andere machthebbers. Moeilijker wordt het echter zodra men naar criteria gaat zoeken om dat eigenbelang een operationele betekenis te geven. Empirisch gezien hebben de VS-belangen in Azië met verschillende criteria te maken: veiligheid (het verhinderen van de overheersing van één wereldmacht in de regio); politiek recht (de reeds aangegane verbintenissen); historische psychologie; de algemene zorg voor de regionale vrede en stabiliteit. Past men die criteria geval per geval toe, dan kan men vanuit Amerikaans standpunt in de Aziatische regio twee zones onderscheiden: een zone van vitale belangen en een van niet-vitale belangen. Vitale belangen hebben de Verenigde Staten in Japan, Zuid-Korea (ook Japan heeft daar belangen), Australië, Nieuw-Zeeland, de Filippijnen, Thailand en Formosa. Niet-vitale belangen hebben zij in Malaysia, Singapore, Burma en Laos, ofschoon hieraan onmiddellijk moet worden toegevoegd dat wat vandaag van vitaal belang is, morgen misschien niet meer zo belangrijk is en omgekeerd. Maar hier komt de Nixon-doctrine weer op de proppen. Want ‘vitaal belang’ betekende vroeger zoveel als overall-containment en rechtstreekse inmenging. Dat is voortaan niet meer mogelijk. De landen van de vitale zone moet worden duidelijk gemaakt dat het in de toekomst om een soort partnership dient te gaan, waarbij het do-ut-des principe in zijn volle omvang moet meespelen. Dat betekent dat de Aziaten hun inbreng (zelfs die ten voordele van de Verenigde Staten en het Westen in het algemeen) moeten opdrijven, terwijl het commitment van de Verenigde Staten zeker niet mag worden opgevoerd. Dat geldt zowel voor defensiebijdragen als voor economische hulp. Wat dit laatste betreft moeten de Aziaten weten dat zij zelf aan de sociale wantoestanden thuis moeten gaan werken. Dat alles houdt in dat de VS-hulp gaandeweg het best via multilaterale organen geregeld wordt, hetgeen natuurlijk ook geldt voor andere grote mogendheden. Alle groten (niet alleen de Verenigde Staten) hebben tot nog toe te veel misbruik gemaakt van de bilaterale hulp, al moet worden gezegd | |
[pagina 905]
| |
dat ook de ontvangers zelf daar schuld aan hebben: uit vermeend eigenbelang hebben zij dat soort contacten juist gecultiveerd. Zal een gedeeltelijk disengagement van de Verenigde Staten in Azië de Aziatische landen ertoe aanzetten Rapallo-gedachten te gaan koesteren ten opzichte van Peking en misschien wel van Moskou? In sommige Aziatische kringen zijn dergelijke gedachten al geopperd. Maar zo'n vaart zal het wel niet nemen. Ten eerste heeft Nixon uitdrukkelijk herhaald dat hij niet van plan is zich totaal los te maken van Azië en dat hij de aangegane verplichtingen na zal komen in zoverre erom gevraagd wordt en de inspanning niet van één kant moet komen. Ten tweede zal dat lossere engagement de Aziatische leiders ervan weerhouden in de praktijk naar accomodatie met Peking te zoeken. Ten derde veronderstelt de bewering als zouden de communisten kunnen speculeren op onzekerheid omtrent de Amerikaanse interventie in de toekomst, dat de enige vijand van een vrij Azië het communisme is, terwijl in werkelijkheid de vrijheid van Azië zowel door corrupte regimes bedreigd wordt als door linkse bewegingen. Hét grote gevaar voor de vrije Aziatische landen ligt bij henzelf. Zolang de leidende kringen van deze staten de sociaal-economische structuur niet aanpassen aan de verzuchtingen van het volk en de Verenigde Staten die leiders niet hardnekkig op dat opeengehoopte ressentiment wijzen, blijft het gevaar bestaan dat op die wantoestanden uitheemse charismen gaan parasiteren. Het communisme is dan niet de oorzaak, maar het vehikel van de bedreiging. Al te lang werden oorzaak en aanleiding met elkaar verward. Op dat inzicht wil het citaat van Hans Morgenthau wijzen dat boven dit artikel staat. Ik kan slechts hopen dat én Azië én het Westen er hun profijt mee doen. |
|