Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 790]
| |
Geschiedenis van de economische wetenschap
| |
[pagina 791]
| |
ten wij daar het paradoxale fenomeen aan toeschrijven dat bij het antiquariaat het boek van de Nederlandse mercantilist Pieter de la Court uit 1662 ongeveer even veel kost als Keynes' hoofdwerk uit 1936?). Na de mercantilisten schrijven - vooral in Frankrijk - de fysiocraten, die zo gebiologeerd waren door de landbouw. Zij cultiveerden onder elkaar een pseudoreligieuze band, iets dat tegenwoordig bij groepen economen ook nog wel wil voorkomen. Na het fysiocratische tijdperk rijst de monumentale Klassieke School op, een overwegend Engelse aangelegenheid. Als stichter van de Klassieke School, ja als Vader van de economie geldt Adam Smith, een liberaal en een filofysiocraat die in 1776 zijn hoofdwerk publiceerde. Zijn volgelingen bleven wel een eeuw aan het woord. Volgens de klassieken zouden de prijzen van goederen hoofdzakelijk worden bepaald door de hoeveelheid arbeid die aan de produktie van de desbetreffende goederen is besteed. Aangezien die hoeveelheid arbeid in beginsel op objectieve wijze kan worden vastgesteld, wordt wel gesproken van een ‘objectieve waardeleer’. Aan het klassieke bouwsel wordt getrokken door aanhangers van een ‘subjectieve waardeleer’, die de waarde van goederen vooral bepaald dachten door het nut dat de consumenten aan die goederen hechten. Oostenrijk bleek een goede voedingsbodem voor dit soort theorieën. Het boek besteedt ook aandacht aan socialisten, aan empiristen met hun wantrouwen van al hetgeen niet door feiten wordt gesteund, en aan onderzoekers van de conjunctuur. Het laatste hoofdstuk van Van Traa is gewijd aan Keynes, voorlopig het laatste woord. Hoewel er natuurlijk al weer nieuwe sterren rezen.
Dezelfde stof wordt behandeld in het veel dikkere boek van drs. BehrensGa naar voetnoot3, die in wat hij zelf noemt ‘dit werkje’ als extra locale attractie op loffelijk uitvoerige wijze aandacht schenkt aan Nederlandse economische auteurs. Ook aan de taal die zij spreken. Behrens vermijdt namelijk waar mogelijk uitheemse termen en toont de Nederlandse vaktaal zeer goed te beheersen. Zowel het boek van Van Traa als dat van Behrens geven naast schetsen van de tijdgeest, biografische en bibliografische gegevens, van tijd tot tijd de uitwerking van een stuk economische theorie. Dat is heel plezierig want de lezer krijgt daardoor niet alleen de geschiedenis van het economisch denken voorgeschoteld, maar ook een proefje van dat denken zelf. Beide boeken ontmaskeren de respectievelijke auteurs als zowel goed vakman als goed docent. Hetgeen niet wegneemt dat de tekst van Van Traa hier en daar van nonchalance getuigt. Ik heb de twee boeken met grote belangstel- | |
[pagina 792]
| |
ling gelezen, maar als ik een keuze moest maken, zou mij die niet moeilijk vallen. De tekst van Behrens is oorspronkelijker en beter verzorgd en kost minder dan 2 cent per bladzijde. Van Traa is vijf maal zo duur. Wees gerust prijsbewust in dit geval. De Aula-reeks, die onlangs de economen een klap in het gezicht gaf met de schandalig slechte vertaling van het boek van Samuelson, (kortgeleden kwam een promovendus in de narigheid omdat hij zo onverstandig was voor zijn proefschrift van de Aula-vertaling van Samuelson gebruik te maken) heeft met de publikatie van het boek van Behrens wel wat goed gemaakt. Het boek van Behrens is besproken in Intermediair van 30 januari 1970 (p. 29). De recensent vindt het maar een oubollig verhaal waar de drukbezette lezer van vandaag weinig aan heeft. Zou het niet kunnen zijn dat de drukbezette lezer meer inspiratie kan putten uit deze bedachtzame geschiedenis van het economisch denken dan uit de stapels oppervlakkige management-literatuur die hem bedelven? Als ik dan toch mijn mede-recensenten aan het afvallen ben, wil ik ook nog wel even mijn schouders ophalen bij het grote enthousiasme voor het boek van Van Traa in het blad Economisch-Statistische Berichten. Drs. L. Hoffman suggereert door zijn woordkeus in het nummer van 25 maart 1970 (p. 331) bijvoorbeeld dat wij aan Van Traa het verband tussen bisschop Oresmius en de zogenaamde Wet van Gresham te danken hebben. Het kan natuurlijk best dat Hoffman nog niet met dat verband op de hoogte was, maar dan heeft hij nog niet veel handboeken over de geschiedenis van de economie gezien. Behrens doceerde aan een niet-universitair onderwijsinstituut. Hetzelfde instituut waaruit een paar jaar geleden het economisch leerboek van drs. VetGa naar voetnoot4 voortkwam. Ook al een boek van groot plaatselijk belang. Er is in Nederland namelijk al een halve eeuw een onplezierige tegenstelling tussen specifieke bedrijfseconomen en beoefenaren van de algemene economische theorie. Een aantal van de bedrijfseconomen spreidt zelfs het sectarisch gedrag ten toon dat de aanhangers van sommige religies kenmerkt. De tegenstelling tussen bedrijfseconomen en algemene economen heeft tal van persoonlijke aspecten en dat heeft al tot menige emotionele polemiek geleid. Het aantrekkelijke van het leerboek van Vet is erin gelegen dat het de standpunten van de beide partijen nu eens rustig en nuchter beschrijft en zelfs probeert op een verzoening aan te sturen. Vet schrijft op een wijze die voor iedereen te volgen is. Alle boeken trouwens die ik tot nu toe in deze kroniek besprak, zijn voor een ruim publiek geschreven. Ik wil nu even een uitzondering maken en enige woorden wijden aan een meer specialistisch artikel dat in de vakpers verscheen. | |
[pagina 793]
| |
Onlangs schreef namelijk drs. Uitermark in De EconomistGa naar voetnoot5 een artikel dat zich onder meer - evenals het boek van Vet - bezig houdt met de tegenstellingen tussen bedrijfseconomen en algemene economen in Nederland. Opnieuw wordt de kwestie uiteengezet op een verademende wijze waaraan niemand zich hoeft te stoten. Maar aan de hand van Uitermark zetten wij zelfs enige schreden op geheel nieuwe paden. Bedrijfseconomen en algemeen-theoretische economen hebben in Nederland de laatste decennia heel wat afgekibbeld met als inzet de ‘vervangingswaardetheorie’, die door een aantal haast evangeliserende bedrijfseconomen soms op nogal potsierlijke wijze was uitgedragen. Uitermark komt nu tot de ontnuchterende conclusie dat (onder de nodige veronderstellingen) de vervangingswaardetheorie zich heel goed laat verstaan met de algemene theorie, daarvan zelfs ‘de uitwerking’ is. Beoefenaren van de algemene economische theorie kunnen er verder geen bezwaar tegen hebben dat er een bedrijfseconomische specialisatie bestaat, die zich vooral bezig houdt met de problematiek van de ondernemer. Want voor de dagelijkse zorgen van de ondernemer kan de algemene theorie weinig praktische oplossingen geven. De strijdbijl kan dus onder de grond. Voor heel wat mensen wordt dat wel even wennen. De hier en daar levende gedachte dat bedrijfseconomie zich op een geheel ander intellectueel niveau zou moeten afspelen, lijkt mij door Uitermarks betoog ook wel ondermijnd. De bedrijfseconomische vervangingswaardetheorie vaart op het prijzenkompas dat door algemene economen wordt geanalyseerd en geïnterpreteerd en als zelfstandige waardeleer heeft de vervangingswaardetheorie dus geen recht op pretenties. De vervangingswaardetheorie als waardeleer moet onverbiddelijk wijken voor de waardeleer die door de algemene economische theorie wordt geleverd. Intussen kan de vervangingswaardetheorie zonder bezwaren haar aanbevelingen voor de praktijk van het ondernemershandelen grotendeels handhaven. De theorie geeft aan in welke richting de ontwikkeling zal moeten gaan. Als men nu maar genoegen neemt met deze altijd nog eervolle plaats voor de vervangingswaardetheorie, kunnen de algemene economie en de bedrijfseconomische specialisatie een betere toekomst hebben dan het verleden van de afgelopen vijftig jaar zou doen vermoeden. Een toekomst ieder op zijn eigen terrein en toch weer elk de ander bevruchtend. Tegenover een verleden dat werd gekenmerkt door allerlei, soms zelfs zielige, schermutselingen.
Concluderend kan worden gesteld dat de bedrijfseconomie er goed aan doet zich maar te verlaten op de algemeen-economische waardeleer. Dat is | |
[pagina 794]
| |
niets nieuws, want Uitermark toont aan dat dit in feite altijd al het geval is geweest. Al die ontkenningen en bestrijdingen zijn daarom achteraf gezien zo komisch. In de gangbare waarde- en prijsleer van de algemene economie, waarop het geheel is georiënteerd, fungeert het alternatieve kostenbegrip, dat eigenlijk het hoofdonderwerp vormt van Uitermarks artikel.
John Maynard Keynes
De alternatieve kosten bestaan uit de opbrengst die men prijsgeeft door het economische goed in kwestie in een bepaalde richting en niet in een andere richting aan te wenden. Een voorbeeld. Als men een stuk grond als grasland gebruikt voor veeteelt en diezelfde grond zou in een andere richting van aanwending, bijvoorbeeld als akkerland, 10.000 gulden opbrengen aan jaarlijkse baten, dan bedragen de (alternatieve) kosten van het gebruik als grasland 10.000 gulden per jaar. De kosten worden dus gevormd door de opbrengst in de meest gunstige andere bestemming. Dat uitgangspunt van de alternatieve kosten is op het eerste gezicht strijdig met de vervangingswaardetheorie. Uitermark heeft aangetoond dat bij volledig doordenken géén strijdigheid bestaat tussen beide uitgangspunten. Aan wat hier zo heel eenvoudig aan de hand van een voorbeeldje werd verteld, wijdt Uitermark een uitvoerige beschouwing, waarin hij ook laat zien hoe het alternatieve kostenbegrip in de loop van de ontwikkeling van de economische theorie een zeer abstracte hoeksteenfunctie is gaan vervullen. De realiteit wordt met behulp ervan op een bepaalde wijze geïnterpreteerd. Uitermark beschreef dus niet de geschiedenis van de economische weten- | |
[pagina 795]
| |
schap als geheel, zoals Behrens en Van Traa dat deden, maar specialiseerde zich op een bepaald begrip uit de theorie. Er is nog een andere specialisatie bij de geschiedschrijving mogelijk, namelijk op een of andere persoon, die in de ontwikkeling van de economische theorie een belangrijke rol speelde.
Zowel Behrens als Van Traa beëindigden hun boek met Keynes. John Maynard Keynes was een zo belangrijk man dat het de moeite waard is een boek te lezen dat alleen aan hem en aan zijn ideeën is gewijd. Veel Nederlandstalige boeken over hem of zijn werk zijn er helaas niet. Onlangs verscheen in Engeland van Michael Stewart het boek ‘Keynes and After’. Ik besprak het twee jaar geleden in Streven (april 1968, pp. 735, 736) en zei toen te hopen dat het zou worden vertaald. Die wens is in vervulling gegaan want dezer dagen heeft Aula het boek uitgebrachtGa naar voetnoot6. De vertaling is hoekig, maar niet slecht. (Het boek verloor wel aan bruikbaarheid doordat de Nederlandse uitgave geen index meekreeg).
De economische theorie is de laatste tijd weer goed in beweging. Er wordt beseft dat het keynesiaanse apparaat hier en daar moet worden vernieuwd. Wij horen tegenwoordig ook andere namen dan alsmaar Keynes. Professor Friedman uit Chicago bijvoorbeeld doet veel van zich spreken, over hem later meer. Maar Keynes heeft gedachten geopperd, die nog wel goed zijn voor enige decennia economisch denken. Elk goed boek dat die gedachten populariseert, heten wij graag welkom. |
|