Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 771]
| |||||||
Toekomst als ethisch concept
| |||||||
[pagina 772]
| |||||||
waaraan wij in onze cultuur gewend zijn. Een van de meest opmerkelijke verschillen betreft misschien wat wij in onze technologisch-wetenschappelijke wereld onder ‘reëel’ verstaan. Alleen die dingen en gebeurtenissen zijn ‘reëel’ die, zoals ze er nu uitzien, gemeten kunnen worden door middel van nu bestaande en bekende regels en die alleen op grond van diezelfde regels geprojecteerd kunnen worden zoals ze er in de toekomst uit zullen zien. Iedere andere realiteitsbenadering wordt afgewimpeld als een hersenschim of een utopie: ‘het deugt operationeel niet’, ‘je kunt er niet mee werken’ of: ‘het is technisch niet realiseerbaar’. M.a.w. vanzelf spreken wij over toekomst alleen maar in termen van vandaag; alles wat verder reikt dan de zekerheden van vandaag, is de moeite niet waard om er bij stil te blijven staan. | |||||||
Modern fatalisme en gezichtsvernauwingOns zicht op de mogelijkheden van morgen wordt aldus geweldig ingeperkt, en dit heeft ernstige gevolgen. Het versterkt de altijd al aanwezige neiging om onze horizon te versmallen, om ons te houden aan de nooit helemaal bewuste, maar diepingewortelde structuren van de nù geldende opvattingen, de nù bestaande instellingen en verhoudingen. Meer nog, alleen datgene wordt in de toekomst voor mogelijk gehouden wat nù, in de huidige stand van wetenschap en techniek realiseerbaar, haalbaar wordt geacht. Op die manier wordt de toekomst nooit méér dan een verlenging van het heden. We zitten onherroepelijk ingemuurd in een ‘eeuwigdurend heden’, we raken er nooit uit. Gevaren van deze houding zijn met name: het fatalisme dat eruit volgt, en de gezichtsvernauwing waar ze blijk van geeft. Wie toekomst opvat als lineair voortvloeiend uit het heden, wekt de indruk dat alles wat wij ons van de toekomst kunnen voorstellen, alles wat wij voor die toekomst kunnen doen, gedetermineerd wordt door een uit logica en feiten af te leiden fatalisme. Hij gaat ervan uit dat er achter dingen en gebeurtenissen een soort voorafbestaande realiteit zit; eens dat hij dat model ontdekt heeft, kent hij de realiteit. Buiten dat model is er geen realiteit, ook niet in de toekomst. Er kan dus nooit iets nieuws gebeuren, wij kunnen vooral niet zelf maken dat er iets nieuws gebeurt. Dit geloof in een preëxistente natuurlijke orde, die achter de fenomenen kan en moet ontdekt worden, ligt al eeuwenlang ten grondslag aan onze filosofie van de wetenschap en beheerst nog altijd ons denken over natuurwetten. Wordt het toegepast op het toekomstonderzoek, dan leidt het tot wat Bernard de Jouvenel genoemd heeft ‘het moderne fatalisme’. Alles schijnt van te voren vast te staan, de mens kan niets nieuws, niets anders meer creëren; geen ander zicht op de toekomst is mogelijk dan naar het model van techniek | |||||||
[pagina 773]
| |||||||
en wetenschap van vandaag. En eens in deze hoek gedrongen, gaan wij automatisch zo handelen, dat het aldus ontworpen model dan ook werkelijk gerealiseerd wordt. Op die manier wordt door de techniek van vandaag, die alsmaar verder om zich heen grijpt, steeds meer gebieden inpalmt die vroeger aan de vrije keuze van de mens waren overgelaten, steeds meer dwingende imperatieven opdringt, het heden voor altijd bestendigd. En bestendigd wordt het gevoel van onmacht van de mens die deze techniek hanteert. Dit fatalisme wordt in de hand gewerkt door een gezichtsvernauwing, die hierin bestaat, dat elke mogelijkheid die niet als technisch realiseerbaar wordt beschouwd, uitgesloten wordt. Als ‘realiseerbaarheid’, ‘haalbaarheid’ het criterium voor het handelen wordt, dan komen er in een technologisch ontwikkelde maatschappij als de onze ontzaglijke mogelijkheden open, maar tegelijk wordt alles dichtgeslagen wat aan dat criterium niet beantwoordt. Vandaag de dag is bijna alles realiseerbaar of het kan dat worden. We kunnen het klimaat gaan regelen volgens de behoeften van iedere streek. We kunnen niet alleen op het land de voedselproduktie gaan opdrijven, maar met dat doel ook de zee exploiteren. We kunnen de ruimte gaan verkennen. Controle van het menselijke gedrag door psychedelica, drugs en andere ingrepen in de hersenen is het experimentele stadium al voorbij. Met het gebruik van computers in de ‘huishoudelijke cybernetica’ dringt de automatisering steeds dichter binnen in ons privé leven. De meeste van onze problemen ontstaan niet alleen uit de techniek, ze kunnen ook technisch opgelost worden. En als die mogelijkheden dan inderdaad zo enorm zijn, waarom zouden wij ze niet alsmaar uitbreiden, gewoon door op de ingeslagen weg altijd verder te gaan? Vanzelf gaan wij dan denken: alles wat wij ons van de toekomst kunnen voorstellen, zal er wel zo ongeveer uitzien als wat wij vandaag al zien, alleen volmaakter, groter, geweldiger. En het verlangen ontstaat om alles wat nù technisch realiseerbaar is, dan ook helemaal, tot het uiterste, in werkelijkheid om te zetten. De vraag is echter: is een toekomst die aldus logisch voortvloeit uit wat nù mogelijk is, goed of slecht? Is zo'n ‘logische toekomst’Ga naar voetnoot2, die zuiver in het verlengde van het heden ligt, een onomkeerbare noodzakelijkheid? | |||||||
Normatieve toekomstbenaderingDaar is voorlopig niet zo gemakkelijk met ja of neen op te antwoorden. Eén ding is echter zeker: als wij ons alleen maar zo'n ‘logische toekomst’ voorstellen, laten wij ons ieder waarde-oordeel uit de hand slaan, hebben | |||||||
[pagina 774]
| |||||||
wij geen enkel instrument van keuze of vrijheid meer. Dan blijven wij de toekomst immers opvatten in door de technologie geformuleerde termen en laten we ons leiden door wat we nù technisch realiseerbaar achten; en ieder ander doel wordt uitgesloten. Zo ver hebben wij het al gebracht, dat wij, als wij voor een probleem komen te staan dat onoplosbaar lijkt, uitdagend reageren: ‘waarom zouden wij dat niet aankunnen!’ en direct gaan wij aan het werk. Maar deze bravoure gaat de eigenlijke vraag uit de weg, maskeert alleen maar onze onvrijheid. De vraag is namelijk allang niet meer: ‘kùnnen wij zo verder?’, maar: ‘móeten wij zo verder?’. Dit brengt ons tot een normatieve toekomstbenadering, een ontwerp niet van een ideale of een utopische, maar van een ‘gewilde’ toekomst. Daarmee bedoel ik een toekomstontwerp dat verder reikt dan de loutere ‘haalbaarheid’, dat resulteert uit keuzen en oordelen die niet steunen op wat ‘realiseerbaar’, maar op wat ‘wenselijk’ is. Beide kwalificaties kunnen slaan zowel op de doeleinden als op de middelen. Maar de waaier van wenselijke oplossingen is uiteraard veel breder dan die van de realiseerbare. Wat wenselijk wordt geacht, kan vorm krijgen in een toekomstproject dat niet noodzakelijk gebonden is aan de formidabele beperkingen van wat nù realiseerbaar is. Allerlei wenselijke vormen van toekomstbeelden zijn mogelijk die radicaal verschillen van de huidige realiteit en niet zonder meer een verlenging in de tijd zijn van wat nu reëel of mogelijk is. Dit, en het feit dat wij bovendien tussen die verschillende wenselijke toekomstbeelden nog vrij kunnen kiezen, betekent dat de zogenaamde autonomie van het technologisch proces slechts schijn is, of tenminste, dat de technologie dienstbaar gemaakt kàn worden aan de realisatie van zuiver menselijke doeleinden. M.a.w. de nu heersende verhouding tussen doel en middelen kan omgekeerd worden, de vrije keuze van doeleinden kan voorrang krijgen op de dwingende logica van de middelen. De vrije constructie van een ‘gewilde toekomst’ veronderstelt dat men weet wàt de mens wil bereiken en welke middelen daarvoor nodig zijn (misschien totaal nieuwe middelen). In ieder geval wordt de definitie van de doeleinden aldus belangrijker dan die van de middelen, en er zullen andere overwegingen bij te pas moeten komen dan zuiver technologische. Er is inderdaad a priori geen enkele reden waarom die doeleinden alleen maar door de technologie, door de nu beschikbare middelen, gedicteerd zouden worden. Integendeel, waarom zou in een totaal nieuwe visie de steeds voortschrijdende technologie niet gebruikt kunnen worden om doeleinden te vinden die getuigen van een bredere en diepere menselijk-morele ervaring? Dat zal niet automatisch gebeuren. Je kunt wel een gewenste toekomst willen ontwerpen, maar je kunt dat moeilijk anders doen dan in het licht | |||||||
[pagina 775]
| |||||||
van reeds bestaande alternatieven, die altijd gedefinieerd (of althans gesuggereerd) worden door de waardenstructuur van je eigen tijd. In de wereld van vandaag is die waardenstructuur van technologische aard, de alternatieven waartussen wij kunnen kiezen, worden dus waarschijnlijk door de technologie gedetermineerd. Dus kunnen wij slechts kiezen tussen verschillende soorten van ‘logische toekomst’ en blijven onze beslissingen ondergeschikt aan technologische doeleinden. Dat gebeurt dan ook zolang wij handelen in functie van de traditionele maar ontoereikende relatie tussen ‘heden’ en ‘toekomst’, waarin beide gezien worden als twee in de tijd op elkaar volgende toestanden van één en hetzelfde systeem. ‘Toekomst’ volgt op ‘heden’ maar blijft in hetzelfde systeem. Vatten wij de ‘gewilde toekomst’ zo op, dan zijn wij inderdaad niet in staat ons los te maken van de keuzen die vandaag beschikbaar zijn, kunnen wij ons nooit een beeld vormen van met de ontwikkeling van de tijd wezenlijk veranderende keuzen. Dit schijnt te betekenen dat toekomst willen wezenlijk hetzelfde is als een ándere toekomst willen, een toekomst die merkelijk ándere waarden vertegenwoordigt dan die van vandaag. M.a.w. de notie van wat wenselijk wordt geacht, moet in zuiver menselijke termen opgevat en in de toekomst geprojecteerd worden, en pas nadat een dergelijk beeld tot stand is gekomen, kunnen maatregelen genomen worden om het voorgestelde model te bereiken. In deze methode komt het erop aan, het heden zo te veranderen, dat het beeld van de gewilde toekomst eraan kan beantwoorden, en niet omgekeerd het heden in de toekomst te projecteren volgens de logische vectoren van het heden. Visie en tijd worden aldus omgekeerd: de gewilde toekomst oefent invloed uit op het heden. Dit vraagt een nader inzicht in wat dat ‘wenselijke’ allemaal kan inhouden en met name in de vraag, hoe het verder kan reiken dan de technologische waarden die vandaag heel ons mensbeeld beheersen. | |||||||
Toekomst en ethiekHet ‘wenselijke’ definiëren veronderstelt een morele keuze, een ethiek. En dat is tegenwoordig nu juist een niet zo erg populaire manier van denken. Het ligt niet in mijn bedoeling hier een eigen visie op de ethiek te ontwikkelen of een definitie van het goede, waaruit dan alle modaliteiten van het ‘wenselijke’ afgeleid kunnen worden. Laat ik volstaan met een oude stelregel van het liberale humanisme en als uitgangspunt nemen: de mens is moreel in staat, te zien waar de fundamentele problemen van het leven liggen en moreel in staat ze op te lossen; hij beschikt daarvoor over een referentiesysteem dat hem in staat stelt goed en kwaad te onderscheiden in de doeleinden die hij zich stelt en in de middelen die hij daarvoor aanwendt. Dat die ethiek naargelang de verschillende perioden in de geschie- | |||||||
[pagina 776]
| |||||||
denis op natuurwetten, op rationele principes of op een gelukstheorie steunt, doet hier niets ter zake. Het enige wat ik wil stellen is dit: een wenselijke toekomst willen vereist ethische oordelen en overwegingen en bijgevolg moet de ethische analyse een expliciet erkend element worden in de toekomstplanning. Om dit duidelijk te maken wil ik even stil blijven staan bij twee punten: de verwarde relatie die op het ogenblik bestaat tussen doel en middelen, en het steeds toenemend belang van de informatieleer en -techniek ten bate van ethisch verantwoorde objectieven. In onze beschaving hebben, door de suprematie van de techniek, de middelen meer belang gekregen dan de doeleinden. Daarmee is het evenwicht in onze waardenschaal verbroken en dit schept een ethisch probleem. Want als het middel belangrijker wordt dan het doel, wat betekent het dan nog dat het middel het doel moet ‘dienen’? Het begrip verliest alle zin en zinloos wordt meteen de hele relatie tussen doel en middel. De doeleinden worden gedefinieerd in functie van het middel, in de praktijk worden ze zelfs buiten beschouwing gelaten. Wij vergeten ze gewoon altijd weer opnieuw te definiëren en gebruiken onze intellectuele energie uitsluitend om altijd maar nieuwe, volmaaktere, vaak overbodige middelen te vinden. Wij raken geobsedeerd door de ‘haalbaarheid’ en verwaarlozen de ‘wenselijkheid’. Dit leidt tot het algehele onvermogen om ons waarden ten doel te stellen vanuit een duidelijk ethisch engagement. Wij zijn vergeten wat ‘doel’ en ‘middel’ eigenlijk betekenen. De waarden die aan doel en middel worden toegeschreven, evolueren met de tijd. Geschiedenis zou zelfs opgevat kunnen worden als een aaneenschakeling van doeleinden, waarvan de ene universeel en duurzaam, de andere slechts intermediair zijn. In het algemeen vertegenwoordigen de universeel en duurzaam geachte doeleinden een of ander goed; de intermediaire doeleinden zijn middelen tot dat goed en kunnen als juist gekarakteriseerd worden (dat wat gedaan moet worden). Bijvoorbeeld, in een beschaving die dagelijks geconfronteerd wordt met materiële schaarste, wordt overvloed een universeel goed. Hetzelfde geldt voor onwetendheid en opvoeding, ziekte en gezondheidszorg, bedreiging en veiligheid, enzovoort. Overvloed, opvoeding, gezondheid, veiligheid kunnen een universeel goed worden. En alles wat gedaan moet worden om dat goed te bereiken, is juist, zolang tussen die twee waarden een verhouding van correspondentie en consonantie bestaat. Het is in die overeenstemming en consonantie dat de ethische definitie gezocht moet worden van wat ‘wenselijk’ is. | |||||||
Evolutie in tijd en ruimteHier zitten enkele belangrijke consequenties aan vast. In de eerste plaats: | |||||||
[pagina 777]
| |||||||
universele doeleinden, zoals hier gedefinieerd, staan in ruimte en tijd, in een bepaalde culturele context. Ze zijn historisch bepaald, staan in de historiciteit. Telkens wanneer een bepaald niveau van realisatie bereikt is, moet het doel opnieuw geformuleerd worden vanuit de nieuwe situatie. Wat men in de 18e eeuw onder ‘overvloed’ verstond, is niet hetzelfde, kan niet hetzelfde zijn als wat men er later onder is gaan verstaan, juist ten gevolge van wat in de 18e eeuw op dat gebied bereikt is. Willen wij een toekomst die wij zelf wensen, dan wordt dit telkens opnieuw definiëren van wat wij wensen in het licht van wat al bereikt is, een ethische noodzaak, een plicht. Doen wij dat niet en laten wij ons leiden door wat nù bestaat en binnen het bereik ligt, dan krijgen de intermediaire doelen vanzelf de overhand en gaan wij middel en doel verwarren. Met het temporele aspect van die evolutie zijn wij allang vertrouwd. Het ruimtelijke aspect daarentegen is nieuw, althans in zijn huidige omvang. Tot nog toe werden de universele waarden gewoonlijk gedefinieerd in functie van een begrensde ruimte: de stam, de stadstaat, de natie, de regio, het ras, het continent, de godsdienst, enz. Vandaag kunnen ze niet meer gedefinieerd worden in functie van zulke afzonderlijke systemen of subsystemen, alleen nog in functie van één alles omvattend universum, de wereld in haar geheel. Overvloed, opvoeding, gezondheid, veiligheid, enz. kunnen niet langer alleen maar volgens omstandigheden in dat of dat deel van de wereld geformuleerd worden. En ten tweede, geen enkel ernstig probleem laat nog fragmentarische, partiële oplossingen toe. Bijvoorbeeld het negervraagstuk in Amerika: een beetje laat gaan wij ons realiseren dat het niet zo maar een probleem van ‘slavernij’ is, dat het niet tot zo'n simpele termen te herleiden is. Het is een ‘totaal’ probleem, waarin allerlei uiteenlopende aspecten op elkaar inspelen: armoede, onderontwikkeling, werkloosheid, behuizing, taal, cultuur, wanhoop, bedreiging en alle psychosociale gevolgen van dien. Het is gelokaliseerd in Amerika, maar heeft zijn weerslag op de hele wereld. Het kan nooit opgelost worden zolang het als een apart, geïsoleerd probleem beschouwd wordt. Alleen oplossingen die het hele systeem omvatten, zijn de dag van vandaag nog ethisch en praktisch verantwoord. | |||||||
Informatiewetenschap en -techniekDe moraliteit of de ‘wenselijkheid’ van een toekomstontwerp bestaat in de consonantie, de overeenstemming tussen het ‘goede’ doel en de ‘juiste’ middelen. Het is niet altijd gemakkelijk die consonantie te vinden, vooral vandaag niet, nu wij zo handig zijn geworden in het vinden van middelen, maar zoveel minder vindingrijk in het formuleren van universele en duur- | |||||||
[pagina 778]
| |||||||
zame doeleinden. En deze moeten, naargelang ze bereikt worden, telkens weer opnieuw gedefinieerd worden. Altijd weer opnieuw moeten wij het bereikte en bekende achter ons laten en nieuwe terreinen betreden, terreinen die wij niet meer zo gemakkelijk in kaart kunnen brengen. ‘Niet meer’. Er is inderdaad een tijd geweest dat wij wel degelijk over een finaal mensbeeld beschikten, met een aantal duidelijk omschreven waarden. Oorspronkelijk gebaseerd op de godsdienst, is dit beeld in de loop van de geschiedenis geëvolueerd tot een agglomeraat van structuren waarin God, geluk en nut verzoend werden. Daaruit hebben zich eeuwenoude instituties ontwikkeld, kaders waarbinnen de zin van wat goed was voor mens en samenleving geïnterpreteerd, verruimd, ontwikkeld kon worden, waarin de identiteit en de bestemming van de mens duidelijk omschreven en omgrensd waren. Onder de dwang van, maar ook gedragen door die instellingen is de mens groot geworden. Maar nu moet hij ze missen. Bij iedere stap die hij zet, moet hij niet alleen uitvinden waar hij naartoe wil, maar ook nog de norm die hem zegt of hij het goede en juiste wil. Hij moet niet alleen zeggen wat hij wil spelen, hij moet ook nog de regels en de inzet van het spel zelf uitvinden. Zijn verantwoordelijkheid is totaal geworden, absoluut; hij heeft geen enkele instantie buiten zich waarop hij zich kan verlaten. Dan wordt het van kapitaal belang dat de mogelijkheden die hij kan testen en waaruit hij kan kiezen, zo breed en zo verscheiden mogelijk worden. En daar wilde ik toe komen om iets te zeggen over het toenemend belang en de ethische betekenis van de moderne informatiewetenschap en -techniek. De moeilijkheid om alternatieven te ontwerpen en daar een keuze uit te doen, komt voort uit het feit dat wij zo slecht geïnformeerd zijn. Van de ene kant is echt relevante informatie inderdaad schaars. Van de andere kant is het vermogen van een individu of een groep om grote hoeveelheden informatie op te nemen, te analyseren en aan te wenden, beperkt. Zo wordt het, in een complex systeem als het onze, bijna onmogelijk zich een duidelijke voorstelling te maken van alternatieve toekomstmogelijkheden, tenzij zo vaag en oppervlakkig, dat er in de praktijk niets mee aan te vangen is. We kunnen dan wel grote woorden gaan gebruiken: ‘relevant voor de mens’, ‘in het belang van de mensheid’ enz.; we kunnen allerlei begrippen uit verschillende gebieden naast elkaar zetten: biologie, sociologie, politiek, economie, cultuur. Maar al die gegevens betekenen niet veel, zolang ze niet geselecteerd, gerangschikt, geïnterpreteerd worden en één gestructureerd corpus van informatie vormen over het doel dat wij ons willen stellen en de middelen die daarvoor nodig zijn. Dit betekent dat de keuze van ethisch verantwoorde objectieven een enorme informatie vereist. Alleen als wij in staat zijn die informatie te vermeer- | |||||||
[pagina 779]
| |||||||
deren en te organiseren, kunnen wij onze inzichten en oordelen verruimen over de grenzen heen van het nu vertrouwde wereldbeeld. De snelle ontwikkeling van de informatiewetenschap en -techniek laat al iets vermoeden van de mogelijkheden die hier open komen: een ander soort overvloed dan de overvloed aan voedsel en levensmiddelen. Wij zijn al goed op weg om al de beschikbaar komende informatie te organiseren, op te slaan, te reproduceren, door te geven, kortom op een heel nieuwe manier te ‘structureren’ en te behandelen. Zo kunnen we modellen gaan ontwerpen met een groot aantal variabelen, we kunnen daarmee experimenteren, talloos nieuwe mogelijkheden vinden. Alleen op die manier geraken wij uit de beknelling van de al te beperkte gamma van keuzemogelijkheden welke de technologische beschaving ons ter beschikking stelt en van de bedrieglijke simplificaties waarmee zij die armoede vaak tracht te camoufleren. De ethische betekenis hiervan is duidelijk en reikt veel verder dan wij, laten we zeggen, vijftien jaar geleden voor mogelijk hielden. Met een boutade: de informatietechniek is de techniek die wij nodig hadden om de eeuw van de techniek achter ons te laten.
Laat ik eindigen met drie conclusies:
|