Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 697]
| |
Bestaansvragen van de priester
| |
[pagina 698]
| |
Aanmerkelijk groter echter worden de gevaren, wanneer dit celibaat als verplichting voorgeschreven wordtGa naar voetnoot2. Daardoor wordt het celibaat van de priester onvermijdelijk tot groepsnorm. Daaruit ontstaat dan allereerst het gevaar van ‘negatieve selectie’. Ook al is het beslist een grove onwaarheid wanneer generaliserend gezegd wordt ‘dat juist de besten uit het ambt treden’, toch moet vastgesteld worden dat het celibaat als voorgeschreven groepsnorm minder sterk en soms zelfs pathologisch gemotiveerde personen rijke kansen geeft tot de priesterlijke ambtsbediening te geraken. Velerlei bestaande klerikale karikaturen van priesterlijk functioneren tonen dit aan. De dorpstiran is er een van; de toffe jongen die zich in spreken en gedragingen permitteert wat geen zinnig mens zich zou veroorloven, is een andere. Ligt hier niet een reden waarom vele gelovigen zich niet meer thuis voelen in de kerk en haar de rug toekeren? Erger nog: het gevaar bestaat dat dergelijke psychisch niet uitgegroeide figuren groepen van ‘gelijkgezinden’ rond zich vormen, die nu niet bepaald toekomstperspectieven voor een dynamisch kerk-beleven openen. In ieder geval, vanuit leven en werken van meerdere concreet functionerende priesters gezien, lijkt de bewering dat de kerk in haar celibaatsverplichting alleen met het charisma der virginiteit begenadigde mensen tot priester wil wijden, een abstracte fictie. Een tweede gevaar is de kaste-vorming die een dergelijke voorgeschreven groepsnorm in de hand werkt. De tot authentiek-menselijke communicatie onbekwame figuren vinden maar al te gemakkelijk in de bescherming van hun ‘staat’ de mogelijkheid tot autoritair optreden; vaak gepaard aan een regressie tot infantiele afhankelijkheid van gezag in hun persoonlijk leven. Dat Hürter het werkelijk niet slecht meent in deze aangelegenheid, blijkt uit zijn antwoord op de veelgemaakte opwerping dat ook van gehuwden trouw aan hun eens gegeven woord geëist wordt: daarin wordt over het hoofd gezien, zegt hij, dat men de binding aan een wet die twijfelachtig gefundeerd is, niet vergelijken mag met de trouw aan en de verantwoording voor een levende mens (p. 56, nt. 1). Hij had er gerust aan toe mogen voegen dat ook in de jurisprudentie van het kerkelijk huwelijksrecht, met name inzake de nietigheidsverklaring van huwelijken, terdege rekening gehouden wordt met verworvenheden van moderne psychologie en psychyatrie thans. Interessant in dit boek is ook de bijdrage van Dr. Georg Denzler, eveneens van de universiteit van München, die de geschiedenis van de celibaatswetgeving, de beleving ervan en de vaak herhaalde verzoeken om afschaffing samenvat (pp. 13-52). Wist u, dat straffe doorvoering van het ver- | |
[pagina 699]
| |
plichte celibaat in de 10e en 11e eeuw vooral ten doel had de functionerende ambtsdragers te verhinderen al hun energie aan te wenden tot bezitsvorming ten koste van hun pastorale taak? Dat daarom in pogingen tot hervorming van de clerus concubinaat en simonie steeds weer in één adem genoemd worden? En dat als gevolg gedurende lange tijd - nog in een decreet van het algemeen Concilie van Basel in 1435 - concubinaat van priesters gewoonlijk alleen bestraft werd met hoge boetes en uiteindelijk intrekken van kerkelijke inkomsten (beneficies), maar niet met ontslag uit hun priesterlijke functies? Pastorale maatregelen van hoge waarde in de verhoudingen van die tijden, maar die bepaald nog geen aanleiding bieden het verplichte priestercelibaat tot een geloofszaak te maken. Trouwens, Denzler wijst ook op wetenschappelijk onverantwoordelijke methoden in de verdediging van de kerkelijke celibaatswetgeving. Zo is deze zaak onlangs nogGa naar voetnoot3 verdedigd met aanhalingen uit o.a. het werk van de grote Oosterse kerkvader Gregorius van Nyssa, zonder echter daarbij te vermelden dat deze heilige bisschop (ja, Heilig met een grote H!) gehuwd was, en dat zijn vriend Gregorius van Nazianze, zelf zoon van een bisschop, diens overleden vrouw Theosebia als ‘een echte heilige en ware priester-echtgenote’ geprezen heeft. Áls men dan de geschiedenis te hulp wil roepen, laat men dat dan eerlijk doen. Tenslotte aandacht voor de uitstekende systematisch-theologische studie van Karl Lehmann, thans professor aan de universiteit van Mainz, over het ambtelijk priesterschap in het algemeen (pp. 121-175). Na aangetoond te hebben dat het Concilie van Trente in zijn ‘Leer over het sacrament der hiërarchie’ (15 juli 1563) bewust geen totaalvisie heeft willen geven op het ambtelijk priesterschap, maar zich uitdrukkelijk beperkt heeft tot verdediging van enige wezenlijke momenten die in de Reformatie bestreden werden, laat hij zien hoe de waardevolle aanvullingen in de documenten van het 2e Vaticaans Concilie het theologisch beeld van de priester toch nog in het vage laten, omdat zij hem te eenzijdig als medewerker en representant van de bisschop situeren, en daardoor zijn eigen zending en taak te weinig uitwerken. Tenslotte vat Lehmann drie hedendaagse pogingen kort samen om tot een theologisch verantwoorde totaalvisie op het ambtelijk priesterschap te geraken: die van W. Kasper, die het ambtelijk priesterschap situeert als eigen charisma in de kerk, dat tot taak heeft als dienst aan Christus en zijn gemeente de charismatische uitingen in de lokale kerken te onderkennen, te inspireren, te coördineren en tot eenheid van geloofsbeleving te maken; die van K. Rahner, die de taak van de ambtelijke priester vooral | |
[pagina 700]
| |
ziet in het tegenwoordigstellen en werkzaam maken van Gods woord van belofte, gegrondvest in persoon en werk van Jezus Christus, in zijn kerk en daardoor in de wereld (waarbij hij met kracht de zinvolheid van de ambtelijke bediening verdedigt, óók als zou komen vast te staan dat veel van de concrete functies die de priester waarneemt, ook ‘door anderen’ verricht kunnen worden); tenslotte de poging van J. Ratzinger, die het ambtelijk priesterschap sterk - en misschien wat te eenzijdig - benadert vanuit de zending vanwege Christus, maar daaruit afleidt dat de ‘volmacht’ van de priester alleen ‘dienst’ kan zijn, opdracht tot menselijkheid: ‘De priester is de mens die voor diegenen bestaat die anders niemand hebben’. Kapitaal echter lijkt mij de suggestie van Lehmann zelf, wanneer hij toegeeft dat deze drie visies moeilijk onder één noemer te brengen zijn, maar dan stelt dat het goed mogelijk lijkt dat er meerdere theologisch-gefundeerde priestertypen aanvaard moeten worden, gezien de uiteenlopende functies die feitelijk waargenomen zijn en nog worden. Als dit waar is - en Lehmann gaat bepaald niet over één nacht ijs - stelt zich m.i. weer de vraag van het verplichte priestercelibaat: waarom zou voor al deze verschillende - nogmaals: theologisch gefundeerde - priestertypen de celibaatsverplichting gehandhaafd moeten blijven? De verdedigers van de celibaatswet hebben gewoonlijk nog het ‘kultische’ type voor ogen. Maar om een extreem voorbeeld te noemen: waarom zou bv. de priester-arbeider perse ongehuwd moeten zijn? Misschien is het nuttig nog te vermelden dat het zojuist besproken boek in zekere zin een vervolg is op een soortgelijke bundel van dezelfde herkomst, Weltpriester nach dem KonzilGa naar voetnoot4. Ook daarin interessante bijdragen: J. Blank over de Nieuwtestamentische fundamenten van het kerkelijk ambt, waarin o.a. wordt aangetoond dat het ambt in de kerk wezenlijk dienst is aan Christus én de gemeente (pp. 13-52); K. Rahner met zijn reeds bovenvermeld ontwerp van een theologische bezinning op het priesterbeeld ‘heute und morgen’ (pp. 93-118); maar vooral de bijdrage van Dr. Albert Görres, directeur van het psychologisch instituut van de universiteit van München, waarin deze serieus ingaat op de psychologische problemen van de priesters in deze tijd, maar deze tegelijkertijd op bevrijdende wijze relativeert: van Duitse zijde heb ik zelden een wetenschappelijk verantwoorde studie gelezen in een zo gezond humoristische stijl (pp. 119-141). Inderdaad, wij moeten de zaken ook weer niet te dramatisch voorstellen! Al bij al bijzonder lezenswaardige publikaties, die mogelijk enig licht - en verlichting - kunnen brengen in de m.i. wat gespannen situatie rond priesters en celibaat in onze Nederlandse kerkprovincie. |
|