Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 630]
| |
ForumBoquen: vernieuwing van het monnikendom?Omdat het een zaak is die alle christenen aangaat, verschenen in het januarinummer van Etudes twee artikelen van resp. J.C. Guy en M. de Certeau over de gebeurtenissen rond de Bretonse abdij van Boquen (pp. 121-136). Dat kleine groepjes monniken met de traditionele vorm breken die contemplatieven tot nu toe eigen scheen, gaan leven en arbeiden op dezelfde wijze als hun medemensen, daarop hun gebedsritme afstemmen, en een verregaande gastvrijheid bieden, is voor ons niets bijzonders meer. De zeven monniken van Boquen willen iets meer zijn, namelijk de binnenste van een reeks concentrische groepen: de monastieke gemeenschap, de vrijgestelde, al of niet gehuwde groepsbezielers (animateurs communautaires), een aantal bezielers die onafhankelijk blijven leven, en de geassocieerde leden van de gemeenschap. Het nieuwe ligt hierin dat de monnikengroep organisch in de Kerk wil functioneren: als het hart van een concrete christengemeente. Men breekt resoluut met de idee van ‘gebedscentrale’ of - zoals het Nederlandse ontwerp-rapport over de religieuzen nog zegt - ‘plaatsen van gastvrijheid en stilte’ (p. 54). Maar het gevaar bestaat dat monniken die hun medechristenen feitelijk willen dienen als voorgangers, hun talent miskennen. Boquen pretendeert immers iets te kunnen wat vele anderen niet gelukt is. Het beeld van Notre Dame du Risque (O.L. Vrouw van het Risico) staat dan ook nog steeds bij de ingang. Een ander, kennelijk niet denkbeeldig gevaar ligt besloten in de idee dat een organische groep het zonder instituut kan stellen. Dan treedt in plaats van de vroegere meer objectieve structuren een netwerk van interpersoonlijke relaties dat niet minder hecht is en waarin bv. mensen moeilijk gemist of vervangen kunnen worden. Toch moeten wij het nieuwe van Boquen niet alleen in de communauteitsvorm of een ander functioneren zoeken, maar in de optie voor ‘het gebeuren’. Daarin speelt voor deze monniken - van huis uit zwijgers en tegelijk zingende getuigen van het Woord - vooreerst de taal een wezenlijke rol. Is zij niet waarachtig tot op het bot, dan schiet hun bestaan zijn doel voorbij. Boquen poogt in de liturgie, de Regel die de groep schept, en de woorden die men wisselt, het levende bestaan te doen spreken en vooral de liturgische geste zo zuiver mogelijk te stemmen. De groep noemt zich dan ook niet ‘communauté’ maar ‘communion’. Niet het resultaat, de groep, is primair maar het groepsgebeuren. De communion heeft een plaats en heeft plaats; zij vereist dat men zich uitspreekt in wederzijdse relaties en niet blijft staan bij de vestiging. In haar ligt het sacrale verankerd. Zoals nu het sacrale vooral gebonden is aan de ‘structures de communion’, zo gaat men in Boquen er van uit dat iedereen, ook elke monnik, in eerste instantie mens is. En geroepen tot vrijheid. Celibaat, priesterschap, gebed, ascese komen dan (in tweede of latere instantie) vanzelf wel. Pas als de vrijgemaakte mens | |
[pagina 631]
| |
de oude gegevens terugvindt, zijn ze hem gegeven. Binnen de Traditie beproeft men in Boquen derhalve een fundamentele kritiek op tradities. Maar het is ook duidelijk dat de grens tussen Traditie en tradities niet voor allen hetzelfde loopt. En dus zijn verdere grensincidenten nog wel te verwachten. F. Kurris | |
Randnotities bij ‘Censuur: een geschminkt tv-debat’Mag ik een paar kanttekeningen maken bij het ‘editoriaal’ van verleden maand? In de eerste plaats deze: zouden wij er niet beter aan doen te erkennen dat de maatschappelijke censuur een wezenlijk element is van ons bestaan? Wel moeten wij daar dan direct aan toevoegen dat ze in deze maatschappij verkeerd functioneert. Maar ze kán een heel andere functie hebben. Ze kán positief in het bestaan geïntegreerd worden, er zelfs een dynamische factor van uitmaken. Bestaat of verschijnt er iets in de maatschappij dat men meent te moeten censureren, treedt m.a.w. het censurerend moment in werking, dan zou dat een teken, een signaal kunnen zijn: hier is iets aan de hand, hier moet iets aan gedaan worden. Bijvoorbeeld. Men heeft natuurlijk gelijk als men zegt dat het probleem van de censuur niet beperkt mag worden tot de seksualiteit, het is veel ruimer. Maar van de andere kant is het ook niet toevallig dat censuur tegenwoordig vooral optreedt naar aanleiding van seksuele aangelegenheden. Dat mogen we niet verdonkeremanen, hetzij door de knelpunten institutionaliserend vast te leggen in verbodsbepalingen, hetzij door ze in een intellectualistische retoriek weg te redeneren, waar eveneens gevaar voor bestaat. Wij zouden er integendeel een aansporing in moeten zien om, nù vooral, op het gebied van de seksualiteit duidelijkheid te scheppen. Censuur zou als een soort ‘detector’ kunnen fungeren, die waarschuwt waar onze problemen liggen, die onze taboe's klaar en duidelijk helpt formuleren. Dan zou het censurerend moment niet langer als een bevestiging van onze zekerheden en dus regressief, ‘fossiliserend’ werken, maar dynamisch. De vraag is dan wel: is dat mogelijk in de huidige maatschappij? Dat is de vraag die zowel in het stuk van Frans Van Bladel als in mijn artikel over ‘Censuur als alibi’ (juni 1969) impliciet gesteld wordt. Het lijkt me uitstekend, ja, vanzelfsprekend, het censurerend moment van het geïnstitutionaliseerde niveau waarop het nu functioneert, naar ‘mezelf’ te verplaatsen. Maar zo wordt het probleem toch nog niet volledig gesteld. Zowel mijn artikel als het redactionele stuk van Van Bladel heeft een correctief nodig. Want zogauw ik het knelpunt, de ‘grenzen’, in mezelf situeer, moet ik voor deze naar binnen gehaalde dynamiek vanzelf een maatschappelijke veruitwendiging gaan zoeken. En niet het een ná het ander, maar de twee gelijktijdig. Wie zijn eigen grenzen overschrijdt, tornt aan alle bestaande maatschappelijke grenzen. Als individu, samen met zo vele andere individuen in de maatschappij, heb ik een vitale behoefte om ‘vorm’ te geven aan datgene wat ik door het censurerend moment aan nieuwe ‘materie’ heb ontdekt. Hiermee pleit ik niet zomaar voor wat maatschappelijke tolerantie ten aanzien van experimenten, uitlaatkleppen; niet voor wat meer speelruimte in de nieuwe maatschappij, maar voor een manier om de maatschappij te beleven, te vormen, gestalte te geven. Geen ‘aandeel hebben in’, maar ‘dynamisch mee vormen en omvormen’. Als wij spreken van het afschaffen van censuur, is het ons - min of meer bewust, min of meer uitdrukkelijk - dáár om te doen. In ons achterhoofd zit dan een beeld van, een verlangen naar een andere maatschappij. Maar af en toe moet dan, geloof ik, toch wel eens duidelijk de vraag gesteld worden, of ons pleidooi hier en nu gerealiseerd kan worden en, als dat niet het geval is, welke consequenties wij eraan verbinden als we toch menen onze betrachtingen vaste vorm te moeten geven. Het erkennen van de individuele mens, hem de mogelijkheid geven om de maatschappij | |
[pagina 632]
| |
waarin hij leeft (moet leven) zelf mede te bepalen en te vormen, is een daad van vertrouwen waartoe de autoritaire (of paternalistische) maatschappij niet in staat is. Zij heeft alleen een ‘relatief’ vertrouwen in de individuele mens. Zij beschouwt hem slechts voor een klein deel als mondig. Maar als dat kleine deel nu eens juist het belangrijkste was? Vertrouwen zou de gewoonste zaak van de wereld moeten zijn. Een maatschappij die dat vertrouwen weigert, trekt haar eigen bestaan in twijfel. Of niet? Maar in dat geval, zoals Lenin zei ‘Que faire?’ Eric De Kuyper | |
Dolle mina - toen ook al!Er verschijnt maar zelden iets nieuws onder de zon. Dolle Mina acht zich reuze bij-de-tijd, maar het idee dat de vrouwen de mannengemeenschap eens duchtig de oren moeten wassen om haar tot rede te brengen, is zo oud als de weg naar Kralingen. Veel ouder in feite. Het vormde de grondslag van een van Aristophanes' eerste blijspelen: de Lysistrata. Een blijspel met een diepe ondergrond van ernst, geschreven in de jaren van de Peloponesische oorlog. Lang voor onze jaartelling. Aristophanes groef alleen dieper dan de Dolle Mina's schijnen te doen. Hij liet in dit stuk de vrouwen van Athene de strijd aanbinden tegen de zinloze oorlog, waarin Grieken tegen Grieken vochten en heel Hellas ten onder dreigde te gaan. Hij laat in zijn stuk de vrouwen van Athene, bijgestaan door afgevaardigden van de vrouwen uit de andere steden van Griekenland, beraadslagen over de wijze waarop zij aan het toenmalige ‘kolonelsregime’ - ook dát is geen nieuws onder de zon - een eind kunnen maken. Zij besluiten onder leiding van Lysistrata tot en ‘huwelijksstaking’. Zij zullen hun mannen de geneugten van het huwelijksbed weigeren of tenminste zo onappetijtelijk mogelijk maken net zo lang tot zij tot rede zijn gekomen en vrede sluiten. Het Griekse theater zag er geen been in om dit seksthema zo realistisch mogelijk uit te beelden - alwéér geen nieuws. De mannen die op het toneel verschenen, vertoonden maar al te zichbaar hun verlangen om deze staking beëindigd te zien. De vrouwen houden echter voet bij stuk - en zij bereiken hun doel: de vrede. Misschien kan Dolle Mina van deze oude blijspeldichter nog wat opsteken! Arme mannen! H.H. | |
Gelijke betaling - waarvoor?Reeds een halve eeuw bestaat in Engeland een wet die de werkgevers verplicht mannen en vrouwen gelijk loon te geven voor gelijke arbeid. Een kolfje naar de hand van de Dolle Mina's zou men zo zeggen - maar intussen! Volgens Hugo Young in de Sunday Times is die hele wet niet meer dan een lachertje. Gelijk loon voor gelijk werk is een prachtig principe; het gaat echter om de vraag wat voor werk men vrouwen laat doen. Onder de druk van de wet hebben de werkgevers namelijk in feite niet anders gedaan dan de werkomschrijving voor vrouwen veranderen zodanig, dat zij in een lagere loongroep vielen of terecht kwamen in soorten van werk die een man nog met geen tang zou aanraken. Die wettelijke gelijkheid van betaling heeft nog geen gelijkheid van kansen geschapen. En dát is wat de vrouwen nodig hebben. Een meerderheid van vrouwen zit in Engeland nog steeds in die beroepsgroepen, die ondergesalarieerd worden: de onderwijzers en de sociale werkers. De discriminatie van de vrouw begint al op school. Bepaalde beroepsopleidingen voor het bedrijfsleven worden beschouwd als alleen maar geschikt voor jongens en navenant komen ook vrijwel alleen jongens in aanmerking voor bedrijfstraining. In 1967 kwamen 43% van de jongens doch slechts 2% van de meisjes voor een dergelijke training in aanmerking. Ook voor de hogere opleidingen, voor de opleiding tot ingenieur of accountant, kwamen meisjes nauwelijks in aanmerking. Onder degenen die in deze beroepen tewerk zijn gesteld, bevindt zich slechts een fractie van één | |
[pagina 633]
| |
procent vrouwen. Vrouwen zitten in de politiek - dat is waar, maar het zijn er niet veel. En dat is niet de schuld van de kiezers. De lijst van kandidaten die door de Conservatieve partij worden erkend, bevat 1000 namen; daarvan behoren er niet meer dan 40 aan vrouwen toe. De staatscommissies die van 1964 tot 1966 werden benoemd, telden 186 leden; daarvan waren er 27 vrouwen. Deze discriminatie is niet alleen op zichzelf verwerpelijk; zij is ook schadelijk voor de economie van Engeland. Engeland kan zich eenvoudig niet meer veroorloven een belangrijk deel van de scholing en het talent dat in zijn bevolking schuilt, ongebruikt te laten liggen. En dat doet het in feite. Zou het bijvoorbeeld alle vrouwelijke artsen die in het huwelijk zijn getreden en die willen werken, inschakelen, dan zou het zijn artsentekort met vierhonderd krachten kunnen versterken. In Rusland vormen de vrouwen de meerderheid onder de ingenieurs en onder de medici; zijn Europese vrouwen zoveel minder? In Engeland heeft kortom Victoria nog altijd de overhand over Dolle Mina. H.H. | |
Dom Helder CamaraSoms weegt de lijst der dode mannen te zwaar. Hammarskjöld, Joannes XXIII, Kennedy, King, Mboya, Guevara, Camilo Torres en Pereira Neto, medewerker van Helder Camara. Wie wij ook zijn, wat wij ook denken, hoe goed wij het ook menen, de lijst kan te zwaar gaan wegen. De heuvels kunnen niet eindeloos liefde en bloed tot zich nemen. Razernij is gauwer ontbrand dan de akker ingezaaid en tot de oogst bewaakt. Op die momenten is het te hopen, dat de verwondering het wint van de angst. Brazilië bevindt zich op het kruispunt waar overontwikkelde smakeloosheid botst op armoede en ontwaarding. Helder Camara spreekt vanuit die vervreemding. Vindt zijn stem een echo in de grote wereldsteden en in de binnenlanden, waar de mens bijna verdroogt? ‘Laat niemand proberen me in een bepaalde groep te duwen, me aan een partij te koppelen, laat niemand trachten me te dwingen bevriend te worden met zijn vrienden, en laat niemand wensen dat ik zijn vijanden als de mijne beschouw.... Wat de Goede Herder betreft, hij is een figuur die alle eeuwen overtreft.... Houd dit beslissende beeld vast: weet U welk schaap Christus op zijn schouders draagt als Hij de paden van de tegenwoordige tijd betreedt? Het is een kwestie van de ogen openen: de Goede Herder draagt als de verstotene van vandaag de onderontwikkelde wereld op zijn schouders’Ga naar voetnoot1.
Valt over zijn gelaat de nacht te vroeg omdat niemand wist wie in Camara's laatste uur de wacht had moeten betrekken?
|
|