| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
Frankrijk en het Midden-Oosten
Frankrijk kan trots zijn op een eeuwenoude invloed in de Arabische wereld en het is te begrijpen dat er in Parijs een gevoel van spijt overheerste, toen deze invloed in het laatste kwart van de negentiende eeuw voor een groot deel in Britse handen over ging. Na de eerste wereldoorlog wist de Franse regering de huidige gebieden van Syrië en Libanon als mandaatgebieden van de Volkenbond te verkrijgen en zo weer enigszins een tegenwicht te vormen tegen de eveneens belangrijk toegenomen Britse invloed in deze streken. Engelse pogingen tijdens de tweede wereldoorlog om aan de Franse macht in genoemde landen een einde te maken stuitten op heftig verzet van generaal de Gaulle, die hiermee wel bereikte dat het Engelse plan mislukte, maar ook moest beloven, dat na de oorlog ernst zou worden gemaakt met het verlenen van autonomie aan deze gebieden. De strubbelingen, waarmee dit gepaard ging, leidden er toe, dat eind '46 onder druk van de Verenigde Staten en Engeland de Franse troepen uit het Nabije Oosten werden teruggetrokken en het Franse prestige een zware klap kreeg.
Nog was de ellende voor Frankrijk niet voorbij. Wel zal Parijs het niet onaangenaam hebben gevonden, dat ook de Engelse invloed in het Midden Oosten steeds geringer werd en de aanvankelijk door Londen gesteunde en in 1945 officieel opgerichte Arabische Liga zich in de loop der volgende jaren steeds meer onttrok aan de Engelse bevoogding, maar dezelfde Arabische Liga ondermijnde de Franse invloed in Noord-Afrika door haar steun aan de nationalistische stromingen in de Maghreb-landen: Tunis, Algerije en Marokko.
Toen als laatste op 3 juli 1962 Algerije zijn zelfstandigheid had verworven was dit het dieptepunt van Frankrijks invloed in de Arabische wereld. Geleidelijk waren in de plaats van Frankrijk en Engeland de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten gekomen, maar Parijs bleef proberen nog iets van het verloren vertrouwen te herwinnen. De mogelijkheid hiervoor werd de Gaulle geopend door de Israëlisch-Arabische tegenstellingen. Sympathiek tegenover de bedreigde staat Israël leverde Frankrijk het grootste deel van de luchtmacht, tanks en marineschepen, waarover Tel Aviv beschikt. Daarnaast leverde het vliegtuigen en raketinstallaties aan Libanon en trachtte het invloed te krijgen op de olie- | |
| |
rijkdommen van het Midden-Oosten. Daar de laatste geheel in het bezit zijn van de Arabische staten was het voor Frankrijk moeilijk de steun aan Israël te blijven voortzetten. In november 1967 veroordeelde de toenmalige president de Gaulle dan ook bij voorbaat elke aanvaller en waarschuwde zowel de Arabieren als Israël, dat Frankrijk zich genoopt zou zien maatregelen te nemen tegen degene, die de strijd zou beginnen.
Toen Israël naar aanleiding van de incidenten rond Akaba op 5 juni 1967 de zesdaagse oorlog begon, was het voor de Gaulle onmiddellijk duidelijk wie de aanvaller was en kondigde hij een embargo af voor de 50 mirages, die Israël nog in bestelling en reeds betaald had, welk embargo begin januari 1969 naar aanleiding van de Israëlische commandoraid op de luchthaven van het Libanese Beiroeth werd uitgebreid tot een volledig wapenembargo. Dat dit een strop was voor de Franse wapenindustrie nam de president op de koop toe, maar de Franse kiezer kon het niet zo goed verwerken, dat de pogingen van Parijs om het Franse prestige in de Arabische wereld te versterken nu noodzakelijk moesten leiden tot een directe bedreiging van Israël. Men had er begrip voor dat in 1967 een Frans-Libische overeenkomst werd gesloten over de exploitatie van oliegebieden, te meer omdat voordien de concessies voornamelijk in Amerikaanse handen waren en men vond het zelfs niet erg, dat deze overeenkomst tot nu toe weinig opleverde. Ook een olie-akkoord met de VAR op 12 juni 1969 gesloten, waarbij Frankrijk ruim 5 miljoen francs stak in de uitrusting van een Egyptisch instituut voor olie-onderzoek en zich belastte met de organisatie van het bedrijf en de opleiding van technisch personeel, kon alleen maar worden toegejuicht. Maar waarom moest Israël de dupe worden?
Bij de presidentsaanvaarding van Pompidou meende men een ogenblik, dat de Franse houding zou veranderen. Wel legde hij ook de nadruk op goede betrekkingen tussen Frankrijk en de Arabische landen, maar hij pleitte tevens voor de mogelijkheid voor Israël - ook de Gaulle heeft dit steeds gedaan - om in vrede te leven binnen erkende en gegarandeerde grenzen, dit gecombineerd met een redelijke oplossing van het probleem der Palestijnen. Daarbij stelde hij herziening van het embargo afhankelijk van de ontwikkeling van de situatie in het Midden Oosten en van de houding der betrokken staten.
De situatie ontwikkelde zich echter op een ietwat vreemde manier. Israël werd het wachten op een herziening moe en omzeilde het embargo door op Kerstmis van het vorig jaar 5 vóór het algehele embargo bestelde kanoneerboten uit de haven van Cherbourg te ‘ontvreemden’ en naar Haifa over te brengen. Of deze stunt nu met medeweten, eventueel medewerking van een aantal Franse autoriteiten is verricht, is voor ons weinig belangrijk, maar wel is duidelijk, dat er nu voor Pompidou moeilijk sprake kan zijn van een verzachting van de tegen Israël genomen maatregelen.
Wat men Parijs kwalijk neemt is de eenzijdigheid, waarmee het embargo, dat officieel tegen de strijdende partijen heet te zijn gericht, in de praktijk wordt toegepast. Parijs levert wapens aan tenminste één in het Midden Oosten oorlogvoerende staat n.l. Irak, terwijl het verder allerlei oorlogsgoederen levert
| |
| |
aan Algerije, Tunesië en Saoedi-Arabië en onderhandelt over levering hiervan aan Marokko.
Daar is nu nog een andere transactie bij gekomen. Reeds lang was bekend, dat er werd onderhandeld over de levering van mirages aan Libye, een der rijkste olielanden ter wereld. Deze onderhandelingen hadden reeds plaats toen Libye nog een koninkrijk was en men zag er geen gevaar in, hoogstens een poging van Frankrijk om meer invloed in dit land te krijgen en zo de kans te vergroten om eindelijk wat winst te behalen uit de olie-overeenkomst van 1967. Op 1 september 1969 werd koning Idris echter van de troon gestoten en werd Libye een republiek onder leiding van kolonel Gaddafi. Dit bewind stelde zich sterk nationalistisch op; verzette zich tegen het Libische isolement in de Arabische wereld, tegen de te grote economische en politieke invloed van Engeland en eiste, dat de Britse en Amerikaanse militaire bases moesten worden ontruimd. Beide regeringen gaven toe in de hoop opdrachten te krijgen voor wapenleveranties, zodat deze niet alleen niet in Russische handen zouden komen, maar zij ook een oogje in het zeil konden houden opdat het militaire evenwicht in het Midden Oosten niet zou worden verstoord. Gaddafi liet er ondertussen geen gras over groeien; hij verklaarde vrijwillig te willen helpen in de strijd tegen Israël, verbond zich militair met Egypte en zette de ex-koninklijke onderhandelingen met Parijs over de levering van mirages voort, echter wel met andere onderhandelaars. De Libische delegatie werd n.l. aangevuld met beter technisch onderlegde Egyptenaren en er werd niet meer gesproken over 15 of, zoals latere berichten luidden, over 50 maar men werd het er over eens, dat Frankrijk minstens 100 toestellen zou leveren.
Deze transactie is voor de Verenigde Staten moeilijk te verteren; eerstens omdat zij zich door de onduidelijke gegevens van Franse zijde bij de neus genomen voelde, verder omdat de door de Verenigde Staten ontruimde vliegbasis Wheelus bij Tripoli nu door Frankrijk lijkt overgenomen te zijn. Tegenover de Parijse opmerking, dat het beter is dat Libye wapens in het Westen koopt dan dat het in Russische handen zou vallen, stelt Washington dat een aantal van 110 mirages toch wel lichtelijk overdreven is voor dit land met nog geen 2 miljoen inwoners en op dit ogenblik geen enkele piloot, die in staat is om de supersnelle mirages te vliegen. Het ligt daarom voor de hand, dat dit althans de eerste jaren zal worden gedaan door Egyptische piloten en dat de vliegtuigen dan ook gemakkelijk kunnen worden ingezet tegen Israël.
President Nixon reageerde dan ook met de mededeling, dat hij opnieuw in overweging zou nemen of de Verenigde Staten om het evenwicht te herstellen een aantal phantoms aan Israël zouden leveren. En dit was weer de aanleiding voor Moskou om tegelijkertijd in Londen, Parijs en Washington te waarschuwen, dat Rusland zich verplicht zou zien in dat geval materiaal naar Egypte te sturen. De eerste berichten, dat Rusland gedreigd zou hebben met directe maatregelen en zelfs met oorlog bleken niet juist te zijn; integendeel de Russische nota werd over het algemeen als rustig gekwalificeerd. De antwoorden uit de diverse hoofdsteden kwamen op een punt na met elkaar overeen. Er werd aangedrongen op een optreden van de Grote Vier en van een V.N.- | |
| |
macht, die de handhaving van de wapenstilstand moest trachten te verzekeren; Parijs sprak niet over wapenleveranties, Londen en Washington wel; zij drongen aan op een algemene beperking van wapenleveranties aan de tegenover elkaar staande partijen in het Midden-Oosten. Maar dergelijke voorstellen hebben wij meer gehoord.
| |
Internationale besprekingen
Na een onderbreking van twee jaren had er in Warschau weer een ontmoeting plaats tussen de Peking-Chinese zaakgelastigde en de ambassadeur der Verenigde Staten. Deze had een oriënterend karakter en over het verloop werd weinig meer bekend dan de duur, n.l. vijf kwartier. Werden vroegere samenkomsten eens gekarakteriseerd als uitlaatklep van Chinese op- en aanmerkingen over de politiek van Moskou en niet over die van Washington, deze nieuwe bijeenkomst, die waarschijnlijk door andere zal worden gevolgd, valt bij Brezjnew nog minder in goede aarde. Rusland zelf is verwikkeld in moeizame onderhandelingen met Peking over de Russisch-Chinese grensgeschillen en indirect over de vraag wie de leiding heeft in de communistische wereld, besprekingen, die geen enkel succes schijnen op te leveren. Het verwijt China nu niet alleen een expansionistische politiek tegenover zijn buren, maar ook verraad aan de communistische leer door te streven naar samenwerking met een kapitalistisch land. Dit is in Russische mond een vreemd verwijt aangezien dit precies hetzelfde verwijt is, dat Peking sinds het begin van de ‘vreedzame coëxistentie’-politiek van Kroesjtsjew richtte aan Moskou, dat bovendien op dit ogenblik bezig is aan de SALT-besprekingen met Washington en juist een begin heeft gemaakt met besprekingen met West-Duitsland over een nonagressiepact, terwijl de onderhandelingen tussen Warschau en Bonn over een betere verstandhouding toch bezwaarlijk buiten Moskou's goedkeuren kunnen plaats hebben.
De ontwikkeling van de verhouding Sovjet-Unie - China zal nauwlettend gevolgd moeten worden. Men vreest hier voor een escalatie, die fatale gevolgen zou kunnen hebben. Veel zal dan afhangen van het staatsmansinzicht te Washington. In hoeverre kan dit nog beïnvloed worden door Londen of mogelijk - als Engeland binnen de EEG komt - door Europa?
10-2-'70
J. Oomes
| |
| |
| |
België
Communautaire betrekkingen op het dode punt
De stakingen in Limburg waren natuurlijk de voornaamste gebeurtenis in de eerste maand van 1970. Daar wordt elders in dit tijdschrift over gehandeld. De Limburgse crisis overviel de regering Eyskens op een ogenblik dat deze er allerminst op voorbereid was. Zij had alle slagvaardigheid verloren, niet ten gevolge van de sociaal-economische toestand, die in ten minste één provincie van het land een para-revolutionair karakter had aangenomen, maar vanwege het feit dat de grondwetsherziening op een dood punt was gekomen. Met het communautair dossier, de regeling van de Waals-Vlaamse verhoudingen in dit land, weet de regering geen weg meer.
De premier is nochtans een van de meest ervaren staatslieden waarover het land nog beschikt. Met een soms aan onverschilligheid grenzende zelfbeheersing maakt hij de verschillende fasen van de communautaire spanningen mee. Op het ogenblik echter ligt er niet eens meer een welbepaald plan voor. In dit opzicht is de regering er in feite op achteruit gegaan: vroeger had ze tenminste nog projecten en de ministers Tindemans en Terwagne hadden al teksten uitgewerkt. In de milieus van de Wetstraat ging men de laatste weken al spreken van een ‘zieltogende’ regeringsformatie. Maar omdat de toestand in Limburg zo ernstig was, mocht het land niet zonder regering vallen. De eensluidende diagnose was echter: uit zichzelf heeft de regering Eyskens geen levenskracht meer.
| |
Federalisme: Spaak en De Saeger
Als er in deze onoverzichtelijke situatie van de communautaire betrekkingen één ding duidelijk is, dan is het wel de terreinwinst die geboekt werd door de federalistische gedachte. In dat opzicht was een toespraak van minister van State Paul-Henri Spaak, voor de Antwerpse Kontaktclub in december, meer dan zo maar een ‘fait divers’. De oude staatsman staat nu totaal los van de socialistische partij waarvan hij tientallen jaren een invloedrijk lid is geweest. Zijn geestelijke binding met het socialisme als menselijk streven is herleid tot een algemeen humanistisch ideaal van gespreide welvaart, sociale solidariteit en vrijheid. Nu hij los staat van de politieke machtsgroepen, wordt hij in toenemende mate beïnvloed door sommige losse pressure groups, o.m. door de Europese actie-organismen die geleid worden door Walter Kunnen en die een federalistische maatschappijstructuur op het oog hebben in een perspectief dat veel verder reikt dan alleen maar de Vlaams-Waalse betrekkingen. Spaak sprak zich in ieder geval ondubbelzinnig uit voor een federalistische hervorming van de Belgische Staat, zonder zich als dusdanig vast te leggen op een wel bepaalde gedetailleerde structuur. Uit de weerklank die zijn optreden vond, kon men afleiden dat de unitaristische staatsopvatting in België inderdaad - zoals
| |
| |
Spaak betoogde - voorbijgestreefd is. Maar zoals steeds vordert de uitbouw van een nieuw regiem slechts langzaam.
In januari viel een andere ophefmakende bekering tot het federalisme te signaleren. Nadat hij jarenlang de federalistische idee bekampt had, bekende minister Jos De Saeger zich tijdens een Franstalige T.V.-uitzending tot het federalisme ‘uit fatalisme’: omdat hij geen andere mogelijkheid meer ziet om de vraagstukken van de Belgische politiek doelmatig te behandelen. De Saeger was, evenals Spaak, van mening dat in België een hele reeks vraagstukken die op zichzelf geen Vlaams- of Waals-nationale inslag hebben, geblokkeerd zijn omdat ze betrokken worden bij de communautaire tegenstellingen. Daarom moet eerst die communautaire hypotheek gelicht worden.
| |
Ontslag De Saeger: havenpolitiek en politieke machtsstrijd
De Saeger was wel bijzonder goed geplaatst om op dat ogenblik over die verstrengeling van het Vlaams-Waals dossier met alle andere regeringszaken te spreken: hij was pas opnieuw minister, na enkele dagen ontslagnemend te zijn geweest. Omdat hij onmogelijk vervangen kon worden en om te vermijden dat heel de regering schipbreuk leed, nam premier Eyskens zijn ontslagnemende collega tenslotte opnieuw in de regering op. Het was een staaltje van ingewikkelde parlementair-politieke taktiek dat De Saeger aldus ten beste gaf. Zakelijk gezien was de oorzaak van zijn aftreden een geschil over de nationale havenpolitiek, die niet volledig, maar toch in ruime mate ressorteert onder De Saeger's departement: openbare werken. De minister zag een aantasting van zijn bevoegdheid en een uiting van een te gebrekkige regeringssolidariteit in de voorgenomen oprichting van een nationale commissie die het havenbeleid ging bestuderen. Naargelang men de verklaringen letterlijk opvat of in hun politieke context plaatst, had zowel minister De Saeger als premier Eyskens gelijk. De eerste-minister wilde via een nieuwe commissie de kritiek opvangen die van Waalse zijde werd uitgebracht op het beleid van de minister van openbare werken, meer bepaald op de uitbouw van de haven van Zeebrugge. Minister De Saeger daarentegen was van mening dat er al genoeg commissiewerk verricht was en dat het parlement herhaaldelijk zijn beleid had goedgekeurd, zodat geen verdere buiten-parlementaire vertragingsmaneuvers meer geduld konden worden. Op de achtergrond was er een strijd aan de gang tussen De Saeger en bepaalde Waalse pressiegroepen, die niet dulden dat de maritieme en havenproblemen, ofschoon ze ruimtelijk niet tot de Waalse sfeer behoren, zonder actieve deelneming van Walen behandeld worden.
Over enkele jaren zal men allicht verbaasd zijn hoe dergelijke Byzantijns aandoende intriges de Belgische politiek kunnen beïnvloeden. De reactie van minister De Saeger - eerst zijn ontslag, daarna zijn weder-optreden - vormde enkele dagen lang echter de hoofdgebeurtenis van het politieke leven. Hij bracht de regering aan de rand van het graf, deed ze daarna weer herleven. Aldus bewees hij zijn onmisbaarheid op regeringsvlak en versterkte hij zijn positie voor later. Dát was de inzet van de hele zaak, hetgeen duidelijk bleek
| |
| |
toen het onweer voorbij was: toen de commissie gevormd was op een zo ruime basis, dat zowel de Conseil Economique Wallon als minister De Saeger er een eigen interpretatie aan konden geven, werd er niet meer over gesproken. Het politieke handwerk verschilt nogal erg van de beschouwingen die historici, juristen en sociologen achteraf aan de politiek wijden. Dat de geschillen over de fundamentele oriëntering van het Belgisch havenbeleid in hun geheel blijven bestaan, was voor de regeringspolitiek ineens niet meer zo belangrijk.
| |
Geen amnestie
Periodiek wordt in de Belgische politiek een poging gedaan om de morele en sociale gevolgen van de Tweede Wereldoorlog en de ontspoorde na-oorlogse repressie te verzachten door een maatregel van algemene amnestie. Op 18 december diende een volksvertegenwoordiger van de Volksunie, Maurits Coppieters, een voorstel in tot verlening van amnestie aan Oostfrontstrijders. Ondanks de steun van de Volksunie, de Vlaamse C.V.P. en enkele Vlaamse socialisten weigerde de Kamer de tekst ook maar in overweging te nemen. In de Senaat was een ietwat anders geformuleerd voorstel geen beter lot beschoren. Op 23 januari 1969 was al een eerder amnestievoorstel van de Volksunie eveneens door de meerderheid van de kamerleden afgewezen. Dit kon niet beletten dat de eindjaarsfeesten in Vlaanderen in het teken van de amnestie stonden. Te Antwerpen werd door een groep jongeren een hongerstaking gehouden; enkele ouderen, die tijdens de oorlog in het verzet hebben gestaan, sloten er zich bij aan. Er werd een amnestiewandeling gehouden tussen Antwerpen, Lier, Mechelen en Sint-Niklaas. Te Antwerpen tenslotte had een amnestiemeeting plaats die de partijpolitieke begrenzingen overschreed en waaraan o.m. de Antwerpse C.V.P.-schepen R. Derine, naast vertegenwoordigers van de Volksunie, een actief aandeel had. Samen met Mr. H. Borginon trad hij er als spreker op en bundelde vervolgens zijn verschillende pleidooien voor amnestie in een brochure, als een soort ‘challenge’ aan de passieven in zijn eigen en in andere partijen. Het Belgische episcopaat liet bekend maken dat het zijn goedkeuring hecht aan de amnestiegedachte.
In het perspectief van de huidige partijpolitieke machtsverhoudingen kan het streven naar amnestie nutteloos schijnen, maar dat is het niet op lange termijn. Amnestie heeft te maken met een van de verborgen slepende ziekten van het Vlaamse gemeenschapsleven. Het is 'n thema waaromheen acties loskomen die kunnen bijdragen tot een hergroepering van de politieke krachten in Vlaanderen. Het is een van de niet zo heel talrijke problemen waarover niet volgens partijpolitieke scheidingslijnen wordt gedacht, althans niet in de basis van de bevolking.
12-2-'70
Hektor de Bruyne
|
|