| |
| |
| |
Terzijde
De achterkant van een systeem
K. Fens
De kwalificatie ‘het boek laat zich lezen als een roman’, die merkwaardigerwijs altijd als een aanprijzing gehanteerd wordt, wil doorgaans verwoorden dat men een non-fiction-boek, een documentaire of een geschiedwerk leest met dezelfde geboeidheid waarmee men een roman leest, waarbij men er dan maar vanuitgaat, dat elke roman boeiend is. Deze geijkte en in feite ook nietszeggende kwalificatie verdraagt echter ook een andere interpretatie: een documentair werk kan zich als een roman laten lezen doordat de in de documentaire of historische studie opgeroepen wereld zich als autonoom gaat gedragen, een gesloten wereld blijkt te zijn, met nauwelijks openingen naar de ons bekende wereld. Die opvatting van geslotenheid van de verbeelde wereld, van de zelfstandigheid ervan, van de eigen wetmatigheden erin, komt van een geslaagde roman altijd over. Wanneer nu een documentair of anderssoorstig werk, in elk geval een werk dat niet tot de fiction behoort, ook die suggestie van autonomie, zelfstandigheid, geslotenheid en eigenwetmatigheid geeft, moet het wel uit een heel apart deel van de wereld komen, een deel dat geen openingen heeft naar het onze.
Die suggestie nu gaat uit van met name het eerste deel van het boek Niet begeerde reis naar Siberië van de nu 31-jarige Rus Andrej Amalrik. In de eerste alinea van een soort ‘vooraf’ bij zijn boek verklaart de auteur het volgende: ‘Wat met mij gebeurd is en wat ik hier beschrijf, is geenszins verbazingwekkend of uitzonderlijk in mijn land. Maar dat is nu juist het interessante van mijn geschiedenis’. Een begin van een beschouwing door een westerse lezer over dit boek zou een variant op deze tekst kunnen zijn: ‘Wat in dit boek gebeurt en beschreven wordt, is verbazingwekkend want uitzonderlijk. En dat is nu juist het interessante van het boek en daarom laat het zich als een roman lezen’. In de tekst van de auteur blijkt een vermogen tot afstand nemen, die hem de kans tot verwondering en daarmee tot schrijven heeft gegeven. Amalrik is in het begin van het boek, januari '65, iemand zonder een vaste werkkring, wonend in Moskou, in een kleine flat samen met zijn invalide vader. Hij heeft geschiedenis gestudeerd, maar die studie niet voltooid, heeft veel relaties in artistieke kringen, ver- | |
| |
zamelt moderne schilderijen, schrijft toneelstukken die hij echter nog alle in portefeuille heeft. Zijn bekendheid als schilderijenverzamelaar en kenner van beeldende kunst heeft hem enkele keren in contact gebracht met buitenlanders. Dat is, zou men kunnen zeggen, het grondmateriaal waarmee de Russische autoriteiten een geschiedenis gaan maken, volgens een zo eigen logica, met zulke voor westerse begrippen zeer eigen wetmatigheden, dat voor de westerling een autonoom gebeuren ontstaat, dat zich met maatstaven ‘van buiten’ niet meten laat. Een roman krijgt gestalte.
Verondersteld dat een westerse lezer het eerste deel van het boek in handen had gekregen zonder vermelding van auteursnaam, met verandering van alle namen, wijziging van plaats van handeling - het boek had bijvoorbeeld kunnen spelen in land A - hij zou, zelfs met verrekening van alle varianten op de wetmatigheden waarbinnen hij leeft, het boek voor een roman hebben gehouden, de auteur voor een uiterst vernuftige geest, instaat om volgens een eigen logica een zeer ingewikkeld systeem op te stellen, een draadwerk waarbinnen de ‘ik’ dan blijft hangen. De vernuftigheid van de auteur zou hierom extra bewondering verdienen: de precisie waarmee hij zijn systeem heeft beschreven: geen detail ontbreekt in deze - voor ons onlogische - logica. Het gesloten systeem van een dictatoriaal land vreest altijd de literatuur; voorbeelden te over. Vanwaar die angst? Ik geloof hierom: binnen een gesloten systeem, dat zich - altijd met moeite - naar buiten als waterdicht voordoet, krijgt de roman waarheidspretentie; fictie wordt door de lezers als documentair en onthullend materiaal gehanteerd. Het bijzondere is dat een documentair boek uit een gesloten systeem door iemand van buiten het systeem het karakter van fictie krijgt: verslag uit een hierandermaals.
Het boek van Amalrik behoort tot de ‘emigré books by non-emigré Russian writers’. De term is van Gleb Struve en ze staat vermeld in het essay Literatuur uit Niemandsland in de bundel De kinderen van Jesenin van Charles B. Timmer. (Het was zo bij de in 1966 van hem verschenen essaybundel Rusland zwart op wit en het lijkt weer het geval met De kinderen van Jesenin: je kunt je bewondering voor Timmers boeken niet of nauwelijks delen, want niemand blijkt ze te kennen. Toch gaat het in beide gevallen om wat ik dan maar kostbare boeken noem: ze geven een uitgebreide informatie op een specialistisch terrein: de Russische literatuur. En je krijgt niet alleen heel veel feitelijke informatie - door Timmer uit talrijke bronnen bijeengebracht - er staan ook opstellen in het boek waarin de feiten op even bewonderenswaardige als slimme wijze geordend worden met als resultaat: een verschijnsel, dat voor de meesten slechts vaag is, krijgt een heel scherpe en vaak verrassende gestalte. Het essay ‘De diktatuur der schijnvormen’, over het socialistisch realisme, is misschien wel het
| |
| |
geslaagdste voorbeeld van zo'n bijzondere ordening van feiten, bekende en minder bekende. Het behoort tot de soort studies - ik reken er ook Timmers essay over de poëzie van Majakowski (in Rusland zwart op wit) toe - dat je een heel fijne kick geeft en bijna dankbaar maakt: een heleboel dingen krijgen ineens een zinvolle plaats; een verfijnd heelalletje ontstaat waarbinnen alles zijn eigen functionele baan gaat).
‘Literatuur uit Niemandsland’ handelt over de recente Russische literatuur, die, hoewel in Rusland geschreven, in het buitenland wordt gepubliceerd. Timmer stelt vast dat we hier te doen hebben met een verschijnsel waarvan in de moderne wereld nauwelijks een voorbeeld aan te wijzen is. Binnen die literatuur uit Niemandsland onderscheidt hij drie soorten: a) werken clandestien naar het buitenland gebracht met medeweten of actieve medewerking van de auteur. Het bellettristische werk van Sinjawski en Daniel behoort er toe; b) werk, grotendeels van bekende Sovjetschrijvers, dat in de Sovjet-Unie niet kon verschijnen en, meestal zonder medeweten van de auteur, in het buitenland wordt gepubliceerd. Ook werk van overleden auteurs behoort tot deze categorie: werk van Pasternak en Boelgakov bijvoorbeeld; c) werk dat in de Sovjet-Unie in handschrift of schrijfmachineschrift verspreid is, ondergrondse literatuur dus waarvoor - en nu citeer ik Timmer - ‘de term “Samizdat” (Zelf-uitgeverij), in tegenstelling tot “Gosizdat” (Staatsuitgeverij) in omloop is gekomen’. Dit werk bestaat voornamelijk uit poëzie.
Tot welke categorie Niet begeerde reis naar Siberië gerekend moet worden, weet ik niet. Over het boek - circuleert het in handschrift bijvoorbeeld ook in Rusland - wordt niets meegedeeld. De eerste alinea van het ‘vooraf’, die ik boven citeerde, kan er, vooral door de woorden ‘in mijn land’ op wijzen, dat het boek voor buitenlandse lezers is geschreven. Het gelijktijdig met Amalriks boek in het Nederlands verschenen Wat ik zeggen wou van Anatolij Martsjenko laat zich wel indelen. In een ‘Nawoord’ van Karel van het Reve wordt over het boek veel meegedeeld, hoewel hij - het gaat uiteindelijk om een uit Rusland gesmokkeld manuscript - lang niet alles kan zeggen, willen verdere uitgaven niet onmogelijk zijn en ev. tussenpersonen niet in grote moeilijkheden komen. Martsjenko's boek circuleert in elk geval in Rusland, in getypte en gefotografeerde exemplaren en de auteur heeft Westerse vrienden gevraagd, alles in het werk te stellen, zijn boek buiten Rusland te krijgen. Martsjenko's boek kan het best tot de derde categorie gerekend worden. Beide boeken verschenen in Nederland bij G.A. van Oorschot te Amsterdam onder auspiciën van de Alexander Herzen-stichting eveneens te Amsterdam, waarvan Karel van het Reve secretaris-penningmeester is. De Rus Alexander Herzen (1812-1870) publiceerde in de vijftiger en zestiger jaren van de vorige eeuw in Londen boeken
| |
| |
en tijdschriften in het Russisch, die in eigen land niet konden verschijnen. Niet begeerde reis naar Siberië en Wat ik zeggen wou laten zich ondanks enkele feitelijke overeenkomsten, moeilijk met elkaar vergelijken. Amalrik is een intellectueel; Martsjenko een hogere arbeider; Amalrik had schrijfervaring, Martsjenko niet. De tweede heeft in heel veel zwaardere omstandigheden moeten leven - zes jaar kamp en gevangenis - dan de eerste, die naar een kolchoze in Siberië verbannen werd. Amalrik moet gelegenheid gehad hebben aantekeningen te maken, misschien zelfs passages te schrijven. Martsjenko zat van '60 tot '66 opgesloten en schreef zijn boek meteen na zijn vrijlating in 1967, wellicht geheel zonder aantekeningen en in ieder geval meer op zijn geheugen aangewezen dan Amalrik. Waarbij nog komt, dat Martsjenko het bij de beschrijving van zijn lot ook hierom heel moeilijk gehad moet hebben: de verschillende plaatsen waar hij in gevangenschap zat, gebeurtenissen op die verschillende plaatsen, moeten voor hem ineengevloeid zijn, op elkaar gelijkend in verschrikking van omstandigheden als ze zijn. Wat ik zeggen wou doet dan ook meer verbrokkeld aan dan Niet begeerde reis naar Siberië, dat een zuiver chronologisch en zeer gedetailleerd verslag is. En juist aan die gedetailleerdheid en precisie zijn waarde ontleent. Je zou het belangrijkste verschil tussen de twee boeken zo kunnen omschrijven: Amalriks boek is voornamelijk een beschrijving van toestanden door een precieze en kritische, verwonderde waarnemer ook; Martsjenko's boek is het verhaal over een mens in kampen en gevangenissen; Martsjenko beschrijft ook wel toestanden, geeft ook vaak nauwkeurige details, maar de persoonlijke tragedie - van hem en zijn medegevangenen - staat centraal. Wat ik zeggen wou is het boek van een martelaar (die zich zelf overigens helemaal geen held vindt en
het juist daarom is). Niet begeerde reis naar Siberië is het boek van een waarnemer. Martsjenko's boek knijpt je de keel dicht en vraagt soms het uiterste aan incasseringsvermogen van de lezer waar het gaat om beschrijving van gruwelijkheden; Amalriks boek wekt vooral verbazing door de nauwkeurigheid waarmee hij een systeem dat niet op onze logica is aangesloten, beschrijft.
Amalrik wordt tenslotte uit Moskou verbannen wegens ‘leegloperij’; maar men wil hem gewoon kwijt. Aanleiding tot zijn strafzaak en de strafzaak zelf krijgen een zeer uitvoerige beschrijving, die, vind ik, het beste deel want meest verbazingwekkende deel van het boek vormt. Hij komt als banneling terecht in het eeuwige Babylon van alle tegendraadse Russen uit het verleden en heden: Siberië. Daar moet hij in een kolchoze gaan werken. De verbanning staat gelijk met een wegsturen van een Amsterdamse student van 1970 naar een heel afgelegen Drente van honderd jaar geleden. Ook in het primitieve Siberië blijft Amalrik een scherp waar- | |
| |
nemer, die alles wat hij ziet, gedetailleerd weergeeft. En zo de weer onbegrijpelijke logica van het kolchoze-systeem aantoont. Amalrik zegt in zijn ‘vooraf’ objectief te hebben willen schrijven. Het lijkt erop dat zijn nuchtere toon zijn objectiviteit garandeert. Of hij echter helemaal objectief is? Als ik mij niet vergis, heeft hij in elk geval in één passage een brok kritiek op de Sovjet-samenleving verborgen die even raak als vernuftig is, vernuftig hierom: de kritische passage staat gewoon argeloos tussen vele andere en laat zich ook als een gewone passage tussen die andere lezen. Amalrik is een tijd lang koeienhoeder. Over zijn kudde zegt de scherpe observator onder meer - en meteen schuift m.i. een tweede laag het verhaal binnen -: ‘Ik kon tot het einde toe veel van mijn koeien niet uit elkaar houden, maar dat betekent helemaal niet, dat de hele kudde een eenvormige massa vormde. De kalveren hadden een vrij ingewikkelde hiërarchie, je kon altijd zien hoe één koe een andere met zijn horens een stoot geeft, die durft die niet te beantwoorden, maar geeft een zwakkere een por, en die een nog zwakkere en die weer een zwakkere, zodat iedere koe haar plaats weet in de rangorde van kracht’. Als er zich strijdvragen voordeden,
dan werden die eenvoudig opgelost: wie de hardste kopstoten geeft. En dat gaat zo nog een pagina door: een hele samenleving krijgt in de fenomenologie van een koeienkudde gestalte.
(Dat Amalrik niet alleen een scherp observator is maar ook een spitse denker, bewijst zijn essay Zal de Sovjet-Unie het jaar 1984 kunnen halen? Een Engelse vertaling van het stuk verscheen in Survey; een Nederlandse in het nummer van 22 oktober 1968 van de Internationale Spectator. Amalrik houdt zich in het essay bezig met de overlevingskansen van het huidige Russische regime. Hij ziet die kansen vrij pessimistisch).
Martsjenko's vergrijp is van veel zwaarder kaliber dan ‘leegloperij’: hij heeft, na bij een rel ten onrechte gevangen te zijn genomen, een poging gedaan zijn land te ontvluchten. En een dergelijke ontvluchtingspoging geldt als landverraad. Hij wordt dan ook niet verbannen, maar komt na een verschrikkelijk voorarrest en een proces dat al onze westerse logica te boven gaat, in een strafkamp terecht. Ook vandaaruit waagt hij een ontsnappingspoging. Hij wordt gegrepen en verdwijnt naar de strafgevangenis die een contemporain en een historisch begrip is: die van Vladimir. Zijn beschrijvingen van het verblijf daar levert het verschrikkelijkste deel van het boek op. (Wij hebben hier een gevangeniswezen dat slechts luxueuze stads- of buitenverblijven exploiteert). Je behoeft er Pressers Ondergang niet voor te lezen. Het klinkt wellicht wat ongevoelig, maar de gruwelen zijn zo talrijk, dat je er zelfs bij lezing van het boek tenslotte wat ongevoelig voor wordt, al blijft steeds de machteloze verbluftheid dat dit alles zich niet eens zo ver van ons af en nog steeds afspeelt. Laat ik maar enkele
| |
| |
zinnen citeren die me in het relaas bijzonder troffen: ‘Het is goed dat mensen ook achter tralies mensen blijven’. Het motto boven het hoofdstuk ‘Vladimirka’: ‘Ik zal een waarheid over jou vertellen waar leugens bij verbleken’.
Titel van de achtste paragraaf van dat hoofdstuk: ‘Het is moeilijk mens te blijven’. Lichamelijk gehavend - hij is onder meer stokdoof geworden - verlaat Martsjenko na zes jaar het kamp. Hij krijgt dan van Joeli Daniel, nog niet zo lang zijn medegevangene, in een boek de volgende opdracht mee:
Je bent doof als een pot,
Maar je ziet meer dan ooit.
Wie kan op zo'n meevaller bogen?
Niet ieder die ziet heeft ook ogen.
Martsjenko is inmiddels weer verdwenen in de verte van kampen en gevangenissen. Wie zo scherpe ogen heeft dat hij de achterkant van een systeem ziet en het vermogen bezit het anderen te laten zien, moet verdwijnen. Hij toont de werkelijkheid van wat als een kunstprodukt, roman, door de officiële instanties wordt getoond. Want de haters van literatuur die dictatoren zijn, zijn zelf de kwalijkste bedrijvers van literatuur.
|
|