Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 585]
| |||||||||||
De Tsjechische economie van '48 tot '68Ga naar voetnoot1
| |||||||||||
[pagina 586]
| |||||||||||
duktie. Om met steeds hogere cijfers te kunnen pronken (zóveel kolen/man, zóveel metaal/man geproduceerd) moest er in de machinebouw geïnvesteerd worden (het metaal moest èrgens naar toe) en dat riep weer investeringen in de metallurgie en dus mijnbouw op (om de machines die machines maken te voeden). Dit belemmerde de technologische vernieuwing en verminderde de kwaliteit: zo werden tractoren met te zware carosserie gebouwd, want de metalen platen werden te dik gemaakt, teneinde aan de produktieëisen te voldoen. De machines in de CSSR hebben gemiddeld een driemaal zo hoog metaalgehalte als in het westen. De zware industrie slokte arbeiders en investeringen op. En in de lichte industrie werden de machines niet vernieuwd, en werden ze tot lang na verloop van de afschrijvingstijd aangehouden, soms tot een ouderdom van 60 tot 80 jaar. Behalve een tekort aan consumptieartikelen ontstond er dus ook een stagnatie in de kwaliteitsverbetering daarvan, en bleef de produktie van luxe goederen uit. Omdat de lonen tegelijk wèl nominaal omhoog gingen, en de staat een prijsstijging tegenhield, ontstond een grote schaarste aan consumptiegoederen en lange rijen vrouwen voor de winkels. Ook de woningbouw stagneerde, er was en is grote woningnood (na Portugal de grootste in Europa). Een afname van de groei van de lonen was niet te vermijden. Op het eind van de jaren vijftig nog een nominale groei van gemiddeld 5%; in de eerste helft van de jaren zestig van 2%; de eerste helft van '68 een nominale daling. De uitvoering van het plan ging boven de behoefte van de consument. Wat van de zware industrie niet in de CSSR kon worden afgezet, werd soms beneden de kostprijs in arme landen afgezet. Er hoopten zich voorraden op, die soms gedeeltelijk werden geliquideerd (omgesmolten). Op de westelijke markt werd de concurrentiepositie steeds zwakker: van jaar tot jaar werden lagere prijzen gemaakt, om niet geheel weggeconcurreerd te worden. Het verlies aan opbrengst werd door kwantiteitsvermeerdering gecompenseerd. D.w.z. het interesseerde de ambtenaren van de ‘Aussenhandelsorganisation’ niet of ze tegen verlies exporteerden, als het plan maar werd vervuld (het plan dat de omvang van import en export regelde). De ruilvoet verslechterde zienderogen: jaren vijftig $ 1 import tegen 7 kronen export; begin jaren zestig $ 1 tegen 13 kronen; tenslotte in 1967 $ 1 tegen 31 kronen. Op de zwarte markt $ 1 voor 80 kronen. Soms werden produkten in het buitenland verkocht tegen een prijs lager dan de kostprijs van de uit het buitenland geïmporteerde grondstof die in het produkt verwerkt was: een cadeau aan het buitenland. Het verlies in de handel met het buitenland werd gedekt uit het staatsbudget, wat ten koste ging van staatsuitgaven voor sociale voorzieningen en dergelijke. | |||||||||||
[pagina 587]
| |||||||||||
Reeds in 1964 hadden Sik cum suis comparatieve studies gemaakt die niet gepubliceerd mochten worden. Het eerste artikel van Sik werd in 1963 gepubliceerd, omdat Novotny, die toen juist met zijn secretaris economie overhoop lag, om deze te tergen het artikel op Siks persoonlijk verzoek liet publiceren, zonder zich van de inhoud erg rekenschap te geven. Naar aanleiding van het artikel kwamen discussies op gang en ook steun van Chroestsjow. Maar na diens aftreden groeide de weerstand van Novotny tegen Siks plan snel, ofschoon op een gegeven moment het Centraal Comité van de Partij het plan al had aangenomen. Novotny eiste dat er eerst experimenten kwamen, wat bij een macro-economisch plan een enormiteit is; zoiets als: iedereen blijft rechts rijden, alleen de taxi's links. Van 1965 tot 1967 groeiden de economische eisen uit tot een politieke strijd, omdat het planningsapparaat (de 18 ministeries) zich met hand en tand verzetten. Van oktober tot december 1967 had de kleine progressieve groep in het Centraal Comité de wind mee: door de aanvallen op de conservatieven zeer scherp te stellen, ging de brede opportunistische middengroep overstag. Door de tegenstand van de partijtop groeide de druk van arbeiders, studenten, intellectuelen en kunstenaars van onderop. Omdat, aangezien de organisatie ervoor ontbrak, deze druk niet gematigd kon worden, kon in de drie maanden dat de regering Dubcek-Sik aan het bewind was, een gezonde geleidelijkheid in de uitvoering van het nieuwe plan niet voldoende betracht worden. Dit was mede oorzaak van de Russische ingreep.
Het plan van Ota Sik voorzag:
| |||||||||||
[pagina 588]
| |||||||||||
Maar de angst voor democratie, niet de angst voor kapitalisme (het was immers een socialistisch plan) deed de USSR ingrijpen. Angst voor democratie wil zeggen: de angst de eigen machtspositie te verliezen. Dinsdag 2 december 1969 stond in De Volkskrant dat Dr. Keizer van de Vrije Universiteit in Amsterdam in zijn proefschrift over de economie van de USSR tot soortgelijke conclusies kwam: een spanning tussen economische rationaliteit en machtspolitieke doelstellingen van de leiders: ‘... de belangrijkste doelstelling van het Sovjetbeleid is het voortbestaan van het politieke stelsel. En hiervan uitgaande (macht van de partij, centrale planning, machinale investeringen in defensie en groei-industrie) acht Dr. Keizer de Russische economie wel rationeel’ (de middelen zijn afgestemd op het machtspolitieke doel). De kans op hervorming van het systeem volgens de plannen van de laatste jaren acht Dr. Keizer zeer gering (zoals produktie op basis van de vraag en het winstprincipe volgens Libermann).
Een soortgelijk pessimisme toonde Sik tijdens de discussie. Anderzijds meende Sik dat op den duur een politiek systeem dat de economische ontwikkeling remt, het niet houdtGa naar voetnoot2. |