Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 488]
| |
De natuur is een vergissing
| |
[pagina *9]
| |
[pagina *10]
| |
[pagina *11]
| |
[pagina *12]
| |
[pagina 489]
| |
afzonderlijk uit. Hij gebruikt de natuurprodukten slechts in zoverre ze deel zijn van de natuur als zodanig, in zoverre ze in staat zijn de natuur in haar geheel te evoceren. Elk werk van Cavaliere en alle werken samen bieden de aanblik van een op zichzelf gesloten wereld, een wereld zonder verwijzing, onderworpen aan onverbiddelijke eigen wetten. Niet de relaties van het beeld met zijn omgeving, met de toeschouwer of de kunstenaar zijn van tel, alleen de relaties binnen het beeld zelf. En dit verraadt wellicht een diepere aansluiting bij de hedendaagse kunst dan de boven vermelde oppervlakkige associaties. Een beeld is voor Cavaliere niet de weergave van een in casu melancholische gemoedstoestand, niet de projectie van een romantisch heimwee naar de natuur die voor goed aan het verdwijnen is, maar een angstvallig nauwkeurige constructie van een werkelijkheid, waarvan de resultaten te vergelijken zijn met de nauwgezette tekeningen in een plantenboek. Cavaliere houdt van zulke tekeningen en gebruikt ze om er collages mee te maken. De manier waarop hij dat doet is typisch, ook voor zijn beeldhouwkunst. Met aan de natuur ontleende elementen maakt hij allerlei vreemde combinaties die alleen op het eerste gezicht volkomen natuurlijk, naturalistisch schijnen. Met de grootste vanzelfsprekendheid groeien wilde kastanjes op rozestengels. Voor de ware natuurvriend zijn zowel collages als beeldhouwwerk een afschuw. In zijn sculpturen, die bijna allemaal uitgaan van een suggestie van grond, aarde - de fles met roos in de illustraties vormt een uitzondering - rijpen appelen en peren op dezelfde stam, een dode stam. Zomer en winter worden door elkaar gehaald. Ook de zwaartekracht is uitgeschakeld. Vruchten hangen niet alleen aan takken, ze groeien ook naar omhoog. In het hart van een roos, die ook iets heeft van een kool, treft men een appel aan. De onderlinge verhoudingen blijken grondig verstoord en zetten onze voorstellingen van wat natuur is, op hun kop. De natuur stoort zich niet aan onze voorstellingen. Een boom reikt nauwelijks uit boven de appel of de peer aan zijn voet. Rozen bloeien op bomen van stengels. Die stengels schieten door verschillende verdiepingen, verschillende lagen van het aardoppervlak heen. Dezelfde vruchten zijn vol, welgevormd, of alleen maar schil, de ene keer ‘natuurlijk’ gepatineerd, de andere keer onwaarschijnlijk glanzend. Dit laatste geldt ook voor de grond zelf, die nu eens verweerd is, dan weer blinkt als een spiegel, zodat een dubbelbeeld ontstaat en we als het ware door de grond heenkijken. Al deze verschuivingen en onwaarschijnlijkheden doen echter niets af van de naturalistische natuurindruk, alsof men inderdaad met een waarachtig stuk natuur te maken had, een stuk natuur dat, zoals de lavafiguren uit | |
[pagina 490]
| |
Pompei, zonder bewuste, menselijke tussenkomst in brons is gestold. Dus toch een ‘gevonden voorwerp’? Maar juist in die omzetting in brons ligt de grootste vervreemding. De gehele natuur wordt van eenzelfde substantie. Dit verklaart waarom men op het eerste gezicht nauwelijks verwonderd is appelen en peren samen op een dode stronk te zien. Door de materie (en de manier waarop ze wordt behandeld) worden alle vruchten gelijk. Maar dan is een roos geen roos meer: vruchten en bloemen verliezen hun menselijke, culturele betekenis, ze zijn niet meer wat de mens erin ziet, wat hij ervan maakt. Ze worden, hoe contradictorisch het ook klinkt, opnieuw natuur, autonoom aan zichzelf teruggegeven. Ze lijken vertrouwd, ze zijn vreemd, vervreemd van de mens. De natuur wordt hier immers door het brons ook niet vereeuwigd of verheerlijkt. Ze verliest het ritme van geboorte en vergankelijkheid niet. Groei en vergankelijkheid horen integendeel tot het wezen van Cavaliere's sculptuur. Hij probeert ze niet te overwinnen zoals Martial Raysse met zijn weiden en bloemen in plasticGa naar voetnoot1. Natuur is niet het onuitputtelijke reservaat van mogelijkheden voor de mens. Hij staat er gewoonweg buiten. Hij behoort er niet toe, hij is er niet in thuis, hij kan er niet naar verwijzen. Hierin bestaat het ambivalente van deze sculptuur: dezelfde natuur die Cavaliere poëtisch, met humor zelfs, oproept, vernietigt hij. Of moeten we zeggen: die natuur vernietigt zichzelf? Hoe dan ook, Cavaliere laat zien: de natuur is een vergissing (Abraham H. Moles), zij is iets anders dan wat de mens ervan maakt. Met andere woorden: de natuur bestaat niet. Zonder relatie tot de mens, een relatie van onderworpenheid en onderwerping, is zij immers niets. Cavaliere is tot zijn natuurbegrip gekomen via de relatie mens - natuur. Want al poneert hij een natuur buiten de mens, hij doet dat alleen om het omgekeerde te demonstreren: de mens is niets. Hij is niet de reden van bestaan van de natuur, de wereld. Aanvankelijk werd de relatie tussen mens en omgeving expliciet in het werk uitgedrukt. Cavaliere begon zijn carrière in 1945 en al vroeg werkte hij in cycli, waaraan hij typische namen gaf: ‘verboden spelen’, ‘metamorfosen’. Het cyclische, verhalende, hoort tot de substantie van dit werk: het is één ononderbroken verhaal, een soort dagboek, waarin geen gemoedsfrustraties worden uitgestort, maar nauwgezet een levenservaring wordt geanalyseerd. Welnu, in zijn landschappen kwam altijd een klein mensje voor met een veel te groot hoofd. Het had zelfs een naam: Gustavo B. Het verschijnt voor het eerst in 1961, het begin van de cyclus ‘De avonturen van G.B.’. Die avonturen vinden plaats in de stad, de stad waar Cavaliere jarenlang heeft gewerkt in de nu opgeruimde Bottonuto-wijk, in | |
[pagina 491]
| |
het centrum van Milaan. De natuur was hier een ingewikkelde, abstracte ruimte. Hij ervoer ze als begrenzing of als een labyrint zonder uitweg. Overal wanden, met soms een illusie van doorzichtigheid. Achter die doorzichtige wanden weer een nieuwe wand. Tot op het ogenblik dat G.B. de natuur ontmoet, de echte natuur met bomen, planten, vruchten, bloemen. Een van de sculpturen uit 1964 draagt de titel ‘G.B. en de natuur’. Ik weet niet in hoeverre die ontmoeting met de natuur iets te maken heeft met het vertrek van Cavaliere uit Bottonuto naar een nieuw atelier, een atelier met een stadstuin, een Italiaanse stadstuin. Eén ding is duidelijk: die ontmoeting betekende geen bevrijding. In ‘G.B. en de natuur’ staat de mens, onooglijk, met zijn rug tegen een boom, waaraan vervaarlijk grote appelen en peren hem als een dreiging boven het hoofd hangen. En niet alleen boven zijn hoofd. Hij kan ook niet ontvluchten. Geen voet kan hij verzetten, want hij staat geklemd, als een ter dood veroordeelde, tussen reusachtige vruchten die onwrikbaar, als rotsblokken, hem de weg versperren. De afloop van dit avontuur is dan ook ‘De eventuele eeuwige slaap van G.B.’ of ‘De eventuele dood van G.B.’, twee andere titels van sculpturen. Het verdwijnen van G.B. uit de natuur, de dood van de mens (moeten we daarbij denken aan ‘la fin de l'homme’ van Michel Foucault?) verandert eigenlijk niets. Als zij soms nog verschijnt, is de figuur van de mens niets anders dan een negatie van de ‘menselijkheid’ van de natuur, niet alsof er van een positieve vijandigheid gesproken kan worden, maar wel van een fundamentele onverschilligheid, zoals in Lucretius' ‘De rerum natura’, waaraan Cavaliere overigens vele van zijn titels ontleent. De mens telt niet mee. De mens is een vergissing. |
|