Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 443]
| |
Censuur: een geschminkt tv-debat
| |
[pagina 444]
| |
mauvaise plaisanterie’ (Voltaire). Ook hier dus dezelfde tegenstelling tussen utopisten en feitenfetisjisten die Christopher Alexander, verder in dit nummer, op het gebied van architectuur en stedebouw signaleert: in de verbeelding van de eersten moét de toekomst, hoe dan ook, anders worden, het heden is maar een kwalijke grap; in de ogen van de tweeden ‘is de toekomst alleen maar een zindelijker versie van het heden’. Het is een moeilijke tegenstelling. Er is nog mee te leven zolang je ze buiten jezelf legt. Dan kun je zeggen: ik hier, de anderen daar. Dat is tenminste duidelijk en je kunt gaan vechten. Maar als je erkent dat de tegenstelling in jezelf zit? Ik wil een andere toekomst, een toekomst die nu al zo hard aan me trekt, dat ik geen vrede meer heb met het bestaande en dat bestaande direct wil veranderen. Maar de utopie stoot altijd weer op het feitenfetisjisme, dat slechts een lelijke naam is voor mijn eigen redelijkheid en een alibi voor mijn eigen angst of onvermogen. Nee, de tegenstelling zit in mezelf. Dat is hetzelfde als te zeggen: de censuur zit in mezelf. Ik kan wel zeggen: mezelf, daar hoort ook mijn milieu bij, het klimaat waarin ik leef. Dat oefent inderdaad een censuur uit, veel ingrijpender en veel meer omvattend dan de op het ogenblik ijverig naar boekjes en plaatjes snuffelende gerechtelijke censuur. Heel ons geestelijk en maatschappelijk bestel - ook onze kritiek daarop - staat onder de censuur van de middelmatigheid. Wie bij ons - politiek of maatschappelijk, kerkelijk of religieus, artistiek, informatief of intellectueel - iets wil zeggen of doen dat niet helemaal middelmatig is, moet dat niet alleen op zijn eigen onvrijheid veroveren, maar ook nog op de geesteloze context waarin zijn beetje vrijheid wordt verstikt. Dat is een barrière die veel meer tegenhoudt én veel moeilijker te doorbreken is dan om het even welke wettelijke censuur. Dat kan ik echter nog altijd ‘de anderen’ noemen. Nee, de censuur, de tegenstelling tussen mogelijkheid en haalbaarheid, zit in mezelf. Zolang ik ze aan een andere instantie toeschrijf - de wet, die ik dan dom, het milieu, dat ik lam kan noemen - en zolang die instanties me dat alibi gretig verschaffen, ga ik het eigenlijke probleem uit de weg. Dat heb ik onlangs weer eens scherp ervaren. Er zijn de laatste tijd in België zoveel dwaze censuurincidenten geweest, dat zelfs de B.R.T. (enkele weken na de feiten uiteraard) er een televisiedebat aan durfde wijden, rechtstreeks uitgezonden nog wel, niet eens ingeblikt en vooraf gecontroleerd. En ik mocht daaraan meedoen. Het is een geschminkt debat geworden, wij hebben ons làten schminken. We hebben er een beheerste discussie van gemaakt, verward natuurlijk en onaf, dat hoort erbij. Een totaal overbodige discussie. Omdat we ons netjes in het referentiekader van het bestaande hebben laten inlijsten. Vrijheid demonstrerend die alleen maar gegunde vrijheid is. Grenzen verzettend die nog nauwelijks grenzen zijn. | |
[pagina 445]
| |
In plaats van de echte grenzen te erkennen en die te doorbreken, met het risico dat je jezelf zeer doet, je eigen kwetsbaarheid laat zien; mét de mogelijkheid ook dat je juist daardoor aan anderen concreet laat zien met wélk soort censuur zij dagelijks te maken hebben. De gelegenheid lag nochtans voor de hand. Het enige dat ingeblikt was, een filmpje dat het gesprek voorafging, wàs gecensureerd. Er was in geknipt, dat constateerden wij bij de aanvang. Bij wijze van inleiding hebben wij daar schuchter tegen geprotesteerd, maar we hebben het gesprek er niet op vast laten lopen. We hebben ons laten ‘manipuleren’, zoals we tegenwoordig graag zeggen, terwijl wij er met onze neus bijzaten. Van buitenaf, jawel, maar we hebben die censuur geïnterioriseerd, naar binnen gehaald. Hoe gaat dat immers? Je kent de mensen die het programma gemaakt hebben, je hoort wat 'n ‘lef’ zij er zich voor aangemeten hebben (want zo werkt censuur nu eenmaal: als je er nog maar over praat, ga je je al een provocateur wanen) en je weet: als er last komt, moeten zíj het bekopen. Je identificeert je met die mensen. Van hun grenzen en taboe's maak je je eigen taboe's en grenzen. En je zwijgt. Of je praat er druk omheen. Ik heb me in die discussie laten ontvallen: ‘De mens bestaat alleen bij de gratie van grenzen, maar hij lééft slechts als hij die onophoudelijk doorbreekt’. Té vlug worden die grenzen als onveranderlijk, eeuwig vaststaand beschouwd en aldus gesacraliseerd: hier kun je niet over, of je schendt het heilige geheim van de mens, ik schend mezelf. In plaats van een paniekerig ‘halt’, dat van een grenservaring een blinde-muur-ervaring maakt, zou iedere grenservaring echter een signaal moeten zijn: hier ligt een gevaar, heel zeker, ik moet me dat niet ontveinzen, maar misschien kan ik er ook een kans van maken. ‘Grenzen’ betekent: hierachter begint de transcendentie, de sacraliteit. ‘Grensoverschrijding’ betekent niet: er is geen transcendentie, geen sacraliteit - maar: ze ligt verder. De transcendentie van de mens ligt verder dan wij weten. Dat geeft de utopie haar werkzame dynamiek. De redelijkheid (het feitenfetisjisme) zegt: het taboe is de grens van van de sacraliteit, hier begint de angst, de eerbied, het zwijgen. De utopie zegt: het taboe is een alarmsignaal dat me waarschuwt: oppassen, hier dreig je je transcendentie te sacraliseren, maar ze ligt waarschijnlijk verder. Zo gaat de utopie altijd voort aan me te trekken: kom verder, verken wat dat ‘verder’ inhoudt. Ik mag die mogelijkheid niet afsluiten, mij er niet door laten afschrikken. En niet zeggen: het zijn alleen maar de anderen die me tegenhouden. Frans Van Bladel |
|