Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ene menswetenschap II
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
profiteerde daarna van de mogelijkheid om mensen te laten uitwijken naar de Verenigde Staten, Brazilië, Argentinië, Zuid-Afrika, Australië, Canada en Nieuw Zeeland. Daar werden met Europees kapitaal sterke economieën opgebouwd, die in stimulerend handelscontact met de oude bases aan allen vooruitgang schonken. In de periode na 1945 ondergingen de Europese economieën - mits investeringen voor onderwijs werden opgebracht - een technologische revolutie die veel mensen kon gebruiken, zodat er krapte op de arbeidsmarkt ontstond. In deze landen verschoof het vraagstuk dan ook van economische bevolkingsdruk naar sociale overbevolking.
c. Economische groei kan echter ook mislukken, ook als er investeringsmogelijkheden zijn die worden benut. Dit verschijnsel treedt op, wanneer de bevolkingsgroei een te hoog tempo heeft, waardoor het gezamelijke inkomen wel stijgt, doch onvoldoende om tot inkomensvergroting per hoofd te geraken. Het is de situatie van menig ontwikkelingsland, alwaar de regeling der sterfte vooraf gaat aan die van de geboorteGa naar voetnoot2.
d. Een dergelijke disharmonie tast de grondslag van menig nieuwe natie aan. Immers, het onafhankelijk worden van vreemde overheersing plaatst deze volkeren voor de opgave van politieke stabiliteit en mobilisatie van talent. Dat te moeten volbrengen onder deze - en andere - ongunstige condities, stelt de leiders voor de taak om politieke loyaliteit te vragen in ruil voor ‘salariskorting’.
e. Om het sociaal-psychologische proces te begrijpen dat annex is aan deze veranderingen, is de demografie zich gaan bezighouden met de verhouding tussen de omvang van de diverse leeftijdsgroepen. We zagen al dat voor economische groei een niet te snelle bevolkingsvermeerdering wenselijk is, zeker in de aanloopperiode van de industrialisatie. Hetzelfde geldt echter voor de vertrouwensrelaties tussen de verschillende leeftijdsgroepen en sociale segmenten (landbouw vs nijverheid; platteland vs steden; standen vs klassen). Een relatief omvangrijke groep adolescenten stelt b.v. de leidinggevenden voor nogal wat vraagstukken. Dat behoeft niet altijd ongunstig te zijn. Hervorming en Franse revolutie vielen samen met een overwicht van de jeugdigen op de ouderen. Het effect van deze gebeurtenissen kan moeilijk als negatief saldo worden geboekt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kijkt men naar de linkerkant van het door Moller samengestelde staatje, dan loopt het verhoudingscijfer voor Frankrijk in de periode 1790-1930 steeds meer terug. Men ziet hoe ‘jong’ de Verenigde Staten waren in de 19e eeuw. Aan de rechterzijde ontwaart men de zich voortzettende veroudering van de westerse landen, al moet worden toegevoegd dat vanaf 1960 de na-oorlogse geboorten de drempel van 15 jaar zijn gaan overschrijden. Kijkt men naar de niet-westerse landen in de rechterhelft van dit staatje, dan ziet men dat aldaar 19e-eeuwse Europese verhoudingsgetallen worden gescoord. Men moet dan bovendien goed in het oog houden, dat deze landen geen jongeren kunnen exporteren via emigratie of kolonisatie. Bovendien leven zij in gebieden waar de absolute omvang van hun bevolking in een relatie tot de bestaansmiddelen staat die ongunstiger is dan in het 19e-eeuwse Europa. Tenslotte leven deze naties in een wereld waar via de communicatie welvaartswensen snel overkomen met name uit die gebieden die in grote haast de voltooiing van hun industrialisatie volbrengen. Op dit moment heeft Nederland het niveau van massa-consumptie reeds bereikt. Dat wil zeggen, dat in het jaar 2000 nogal wat volkeren bij het peil Nederland 1970 achterblijven. Temeer klemmend vanwege de snelstijgende welvaartsnormen.
Tot het jaar 2000 - de in 1970 geborenen zijn dan 30 jaar - zal de jeugdige groep relatief overheersend zijn. Overheersend met name in die gebieden waar de bestaansmogelijkheden het geringste zullen zijn. Gebieden waar de aspiraties - gewekt door de onafhankelijkheid, het onderwijs en de lyriek van de ontwikkelingsdecennia - hoog gericht zullen zijn. Een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ontleend aan J. Verschuure, zie noot p. 5.
jonge wereld, die haar eigen en oude magische verleden van zich af zal willen schudden. De relatief oude gezaghebbers - de Verenigde Staten, Rusland en Europa - krijgen te kampen met de psychologische last van de macht en de welvaart. Waar zo weinig ouderen zoveel macht zullen (schijnen te) hebben, zal weinig neiging bestaan hen te respecteren. Het gezag zal weinig kans krijgen zich als vanzelfsprekend te handhaven. Het zal zich moeten legitimeren en zich open moeten stellen voor nieuwe groepen met een andere levensstijl. Het establishment zal op straffe van ondergang moeten begrijpen dat zijn waarden en normen - hoe gefundeerd wellicht ook - een afwijking zullen vormen op de dan gangbare algemene ervaring. Alleen als de leiders durven te anticiperen op de andere waarden van de jeugd - zoals een geringere neiging tot deugdelijk overleg en bureaucratie - bestaat er enige kans dat zij deze overgangsperiode (1945-2000) naar een relatief eindpunt kunnen loodsen.
Nog teveel worden de spanningen van het samenleven beleefd als louter botsing van levenswaarden. Het is noodzakelijk dat voor meer mensen duidelijk gaat worden, hoezeer zoiets als bevolkingstal en-samenstelling de ruimte in het samenleven inperkt of vergroot. Een samenleving - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inkomensposities, normen, aspiraties, vormen van souvereiniteit, levenswaarden - verkeert nimmer in rust. Als moralisten beweren, dat wij boze en hardvochtige tijden meemaken, dan bedoelen zij dat hun catalogus tekort schiet om de voortdurende verschuivingen te meten en te plaatsen. Vandaar dat het een goede gedachte was van de Werkgroep 2000 om drs. J. Verschuure te vragen in kaarten, tabellen en diagrammen te laten vastleggen hoe het jaar 2000 er wat dit betreft zal uitzienGa naar voetnoot3. Al die cijfers lenen zich voor discussies over gewichtige vragen, die de mens van nu in het belang van de instandhouding van de cultuur dient te stellen. Hetzelfde kan gezegd worden van de in de Aula-serie vertaalde studie van Madame Beaujeu-Garnier, Mensen in MiljardenGa naar voetnoot4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De intelligentsiaCurieuze coïncidentie. Rond 1750 begon in Europa de bevolking toe te nemen. Tezelfdertijd werden landbouw, handelsverkeer en nijverheid gemechaniseerd en gingen intellectuelen zich als maatschappelijke groep organiseren. Intellectueel ingestelde mensen zijn overigens geen privilege van de moderne tijd. Doch na 1750 werden zij tot een actief centrum in de modernisering van de maatschappij. De over geheel Europa in genootschappen samenkomende intellectuelen wierpen zich op als ‘priesters van de geest’, die de taak van adel en geestelijkheid gingen overnemen. Gedurende zekere tijd trokken zij op met ondernemers en kooplieden, die niet het aanschijn, doch wel het aanzien van de aarde veranderden. Doch er ontstonden conflicten, omdat de intellectuelen als bewakers van de mensen-ziel door de haast, disharmonie en ongelijkheid van de nieuwe maatschappij werden afgeschrikt!Ga naar voetnoot5 De intelligentsia is een omstreden groep geworden, vereerd om de vergezichten, doch tezelfdertijd geducht om de consequenties van zulke utopia's. Verwarring brengt vooral hun neiging - die zij van de clerus erfden - om zich over maatschappelijk onrecht uit te laten vanuit een buitenmaatschappelijke stoel: ‘Wij’, zo spreken de intellectuelen, ‘horen niet tot een bepaalde klasse. Wij nemen niet deel aan het machtsspel van de elite. Ons kan men geen voorliefde voor een bepaalde status-situatie aanwrijven. Wij - in contrast tot de anderen - oriënteren ons op de gehele maatschappij, op de algemene menselijkheid en op wat overal geldend is. Als denkende mensen onderzoeken wij wel de belangenposities, prestige-verhoudingen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sociale frustraties van anderen, doch voor onszelf beschouwen wij dit als “Kleinkrämerei”’. De ontwikkeling wijst echter uit, dat de intelligentsia als speciale elite een voorkeur heeft voor de sociale barrière die ligt tussen machtscentra enerzijds en de ontwikkelde burgerij anderzijds. Vanuit deze basis-opstelling ontwaart men de volgende ‘engagering’:
Deze overigens niet uitputtende indeling laat zien dat intellectuelen, evenals ondernemers, meer een bepaald type vertegenwoordigen dan een subklasse. Kortom, hun gedrag laat zich aan de hand van deze maatschappelijke situatie - gevariëerde opstelling vanuit de barrière tussen machtscentra en burgerij - niet voorspellen. Vast staat, dat men aspiraties naar macht probeert te combineren met het in zichzelf rustende patroon van de burgerij. Deze ambivalentie moet worden geconcretiseerd door rekening te houden met de verschillen genoemd onder a t/m d. Doch bovendien door op de waarden te letten die in een samenleving zoal de ronde doen. Er zijn namelijk waarden die kenmerkend zijn voor hun sociale klassen, maar daarnaast zijn er ook voorstellingen die gedeelten van meerdere lagen binden, zoals levensbeschouwelijke ideeën (b.v. humanisme). Hetzelfde geldt voor verschijnselen als nationalisme, bepaalde tijdsgevoelens en symbolen. Daarnaast zijn er bij overeenkomst in waarden duidelijke verschillen in interpretatie binnen een groep. Die kunnen hun oorzaak vinden in de onder a t/m d genoemde variaties, doch ook wel in karakter en persoonlijke ervaring: artisticiteit, religiositeit en rationaliteit. Wie nu gaat denken dat de intelligentsia het zichzelf nogal moeilijk maakt, is niet ver mis, doch dient wel te zien dat een en ander nauw verweven is met de situatie van een zich moderniserende samenleving. Het kan allemaal simpeler, maar dan zou er minder inkomen zijn om te verdelen en meer onwrikbaarheid bij de machtigen tegenover machtelozen. Dit maakt overigens begrijpelijk, waarom de intelligentsia via vele monden spreekt, soms een dubbele tongslag er op nahoudt en niet zelden met zichzelf in de clinch ligt. De conclusie uit deze enkele alinea's ligt in het verlengde van waartoe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de econoom Myrdal komt bij de afsluiting van zijn meer dan 2000 pagina's tellende boek Asian Drama (1969). De intelligentsia - zich opwerkend tot de voorhoede van de ontwikkeling - dient te accepteren dat zij onderhevig is aan impulsen die uit de samenlevingssituatie voortkomen of uit het onbewuste opstijgen. Vandaar dat scherp luisteren naar wat tussen de regels staat van belang is. Wat bedoelt b.v. de historicus Boorstin, wanneer hij in een studie over Het Imago de publiciteitsmedia hekelt, omdat zij een pseudowereld in het leven roepen? Dat hij niet begrijpt waarom velen behoefte hebben aan ik-verlossing? Dat hij de vóór-publicistische tijd evenwichtiger vindt? Of dat hij betere methoden ziet om een ingewikkelde maatschappij doorzichtiger te maken?Ga naar voetnoot6. Wat beogen Baran, Fried en Salvatore, wanneer zij - honderd jaar na Marx - pleiten voor een mensentype, dat de vervreemding niet accepteert? Dat goedheid te programmeren valt, mits het bewustzijn doorstoot naar de valsheid die voortkomt uit maatschappelijke structuren? Dat de intellectueel iets tot stand kan brengen wat anderssoortige mensen niet zal gelukken, omdat bij dezen het belang zich verzet tegen onvoorwaardelijk denken?Ga naar voetnoot7. Wat moet men aan met de Riesman van de Eenzame Massa, wanneer hij in een bundel opstellen Overvloed, waartoe een serie handzame oplossingen suggereert voor de arbeidsloze toekomst? Dat verlichte planners die beter kunnen uitvoeren dan groepen en krachten uit de maatschappij zelf? Kan men zijn suggesties wel serieus nemen, wanneer hij zich achteloos heenbeweegt over de criteria en normen die planners vaak voorbewust hanteren?Ga naar voetnoot8. Hoe verklaar je het, dat een man als Hermann Broch in 1951 als een vrijwel onbekende kon overlijden? En dat men deze pionier van de politieke psychologie en van de universiteit als brandhaard van de democratie eerst thans onder het publiek brengt? Erkenning achteraf, of snobisme, erger dan de verwaarlozing vroeger?Ga naar voetnoot9. Al die vragen impliceren, dat wie tot de intelligentsia behoort en de produkten ervan leest moet weten: ‘Wie zijn wij, die anderen te lezen geven? Waar ligt de achtergrond van de eigen preferenties? Wat beogen we ermee? Weten we wel goed, waarom de ‘gewone’ mensen anders en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer op ons gelijkend zouden moeten worden dan ze nu zijn? Hebben we enig idee of de door ons voorgestelde orde - met de er bij passende middelen - tot dat eventuele doel zal leiden?’ Gezien deze vragen is het noodzakelijk dat oorzaak, ontwikkeling en afloop van menig ‘utopische’ beweging in de laatste tweehonderd jaar wordt geëvalueerd. Ter exploratie van de mogelijkheden op dit gebied kan de studie van Hans Müller over het Socialisme (1750-1850), waarin deze vragen een centrale rol spelen, een nuttige leidraad vormen. Men ontwaart in zijn analyse hoe verschillend de samenlevingssituaties waren, waarin het socialisme een rol speeldeGa naar voetnoot10. Bescheidener - doch het oog scherpend voor de invloed van de minderheidssituatie - is het boek van Horst Fischer over de Joden in het 19e-eeuwse PruisenGa naar voetnoot11. De analyse van historisch ‘materiaal’ is één van de meest vruchtbare kansen om met wat meer afstand - niet de relativiteit - maar wel de relationaliteit van verschijnselen te zien. Zo slaagde Haijo Zwager er in om een verhaal te componeren over de 18e-eeuwse salons en hun dichterlijke, amoureuze en wetenschappelijke bevolking, waardoor er een gewoner beeld ontstond van deze buitengewone helden uit onze geschiedenisboeken. Natuurlijk vervulden zij een speciale functie en trokken zij oude voorhangsels open. Maar niet buiten de dynamiek van een zich moderniserende staat en samenleving om, waarbinnen zij bovendien zekere belangen opeisten tegenover anderenGa naar voetnoot12. Minder duidelijk komt dit alles tot uiting in de overigens op niveau staande studie van Zeitlin, waarin Marx centraal staat. Er is bij deze auteur een voorkeur voor leerstellige knappe dingen, waardoor hij meer discussieert met het heden dan dat hij het verleden op vandaag laat botsenGa naar voetnoot13. Veel geslaagder lijkt mij het boek van Zeldin over de vroeg-socialist Fourier (1772-1837)Ga naar voetnoot14. Dat komt waarschijnlijk mede, omdat Fourier het aandurfde als een soort Freud avant la lettre de psychologische dimensie van een produktieve maatschappij te analyseren. Daardoor zou men kunnen geraken tot de doorbreking van culturele ‘wanen’, die de niet-kritische samenleving intact houden. Daarvan mag men meer verwachten dan van een geforceerde herverkaveling van machtsposities, waardoor de activisti- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche stijl van leven versterkt wordt. Het politieke activisme - gestuurd door kwasie-sociologische theorieën - leidde in de 19e eeuw tot verhitting van het spanningsveld, dat zich ontlaadde in WO I. De vreemdheid tegenover de cultuur-psychologische zienswijze was daar mede debet aanGa naar voetnoot15. Het spanningsveld van de modernisering is zo intens, dat zelfs, en mogelijk vooral, de intellectuelen worden voortgestuwd door niet onderkende driften. Dat komt wellicht, omdat de lyriek over de verlichtende functie van intellectuelen met name henzelf doet vergeten dat ijsbergen zich voor 9/10 ophouden onder de waterlijnGa naar voetnoot16. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De evolutieHet beschrijven van het verschijnsel mens in het perspectief van de evolutie biedt de mogelijkheid om het ongeduld van de onderzoeker te temperen. Hoewel de feiten over de lange en gecompliceerde weg van de ‘menswording’ bekend zijn, werken zij niet door in de aanpak van menig cultuurbeschouwer. Vanuit de evolutie verschijnt de mens als een groepswezentegen-wil-en-dank, dat met veel verstorende gevoelens en een gehandicapte lichamelijkheid over de aarde zwerft. Sociologen en utopisten gaan desondanks uit van het magische archetype, dat het niet schort aan de mens, maar aan de structuren, die bezit zijn van de sterken. In de klem van niet onderkend machtsverlangen en bestaansonvrede staat de cultuur-revolutionair aan de rand van de bestaansvernauwingGa naar voetnoot17. Bij hem staat de dramatisering over het niet-willen van anderen voorop en verdwijnt de eerste taak van de denkende mens in de mist: de doorlichting van het niet-kunnen, die creativiteit kan vrijmaken. In dit verband kan het niet zonder schade blijven dat de menswetenschappen achteloos voorbijgaan aan de geduldige observaties van dier-psychologen als Lorenz, Tinbergen, Simpson en anderenGa naar voetnoot18. In dat perspectief zou zichtbaar worden dat het binnen de evolutie een ontoelaatbare ingreep is om van het statische - in feite reeds volmaakte - mensbeeld uit te gaan van de 18e eeuw. Op dit punt bemerkt men dat de saecularisatie van godsdienstige parabels over verlossing een stap achteruit kan betekenen. Ontmythologisering leidt dan tot politieke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mythevorming, die meestal gepaard gaat met weinig behoefte aan kennis over de werking van samenlevingsstructuren. Wanneer men de cultuurrevolutionair ten deze beleefd enkele compromitterende gegevens suggereert, is hij geneigd om met Robespierre te zeggen: voor een omelet knak je toch ook de eieren? De evolutie laat zien dat verandering der grondslagen mogelijk is. Wel schijnen deze mutaties afgedwongen te zijn door kritieke verstoringen tussen mensen en voedsel of door een zodanige wederzijdse vijandigheid dat nadenken geboden was. In dat opzicht lijken de grote tegenstellingen tussen het aantal mensen, de welvaartsmogelijkheden en maatschappelijke aspiraties - zoals die in paragraaf 1 naar voren kwamen - te wijzen op een nieuwe toespitsing. Men kan daar gevoegelijk de materiële ongelijkheid en het arsenaal aan atomaire explosieven bij optellen. Eens temeer wordt het dan duidelijk, dat de intelligentsia de eenzaamheid moet aandurven en deze niet moet verdringen in schijngevechten om macht, prestige en waardering. Voorwaar een niet te benijden program van actie. Doch wetenschap is in zichzelf te authentiek om niet ontdekt te worden. Vandaar deel III, waar nagegaan zal worden, waar op dit moment de bronnen van de ene menswetenschap zich bevinden. |
|