Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 357]
| |
Onbereikbaar anarchisme
| |
[pagina 358]
| |
ling was, hoe jong ik dan ook was, die mij er toe bracht om te gaan onderzoeken hoe het eigenlijk met die godsdienst zat. Zeker was toen de invloed van Multatuli zeer sterk op me. Wat de ideeën omtrent seksuele hervorming aangaat, u moet niet vergeten, wij hadden al in Nederland een nieuw-malthusiaanse bond die streed voor het beperken van de geboorten, en in de socialistische beweging waren altijd de opvattingen over hervorming van het huwelijk en van het gezin, over de emancipatie van de vrouw, zo sterk dat ik geloof dat ik toch wel een kind van mijn tijd geweest ben, misschien iets eerder en wat meer uitgesproken dan anderen, en wellicht heeft ook mijn karakter daartoe meegewerkt. Al heb ik gestaan in de voorhoede, zij was toch weer een produkt van de maatschappelijke omstandigheden.
Het hing ongetwijfeld in de lucht, maar bovendien is veel van wat u op het einde van de jaren twintig en bij het begin van de jaren dertig heeft geschreven nu gemeengoed geworden. Dat geldt zeker voor het gebied van de seksuele moraal en de ongodsdienstigheid. De stellingen die u toentertijd onderschreef, kun je nu gerust verkondigen zonder dat je daar veel last mee kunt krijgen. In die jaren was dat niet het geval. U hebt veel strijd moeten leveren.
Ja, dat was zo. Wij vormden kleine groepen, waarvan er in Nederland vele waren: in Noord-Holland, Friesland, Groningen, Drente, het industriegebied Twente. Die groepen werden versterkt door bewuste arbeiders die nog de oude tijd van Domela Nieuwenhuis haden meegemaakt. Domela Nieuwenhuis is een zeer groot opvoeder geweest van de arbeiders, hij had m.i. veel utopische denkbeelden, hij was ook geen echte politicus, maar hij is als eerste grote socialist in Nederland vooral een opvoeder geweest van deze eenvoudige arbeiders. Daarbij kwam dat rond die kleine kernen vele sympathiserenden waren. Wij waren echte revolutionaire antimilitaristen die de staat het recht ontzegden om de mensen te mobiliseren, maar daar omheen waren er, laten we zeggen, gematigde pacifisten die toch voldoende sympathie voor ons hadden om een soort van bolwerk aan de rechterzijde te vormen. Ook wat betreft de ongodsdienstigheid, dat was inderdaad radicaal, maar wij sloten heel erg aan bij de arbeidersklasse. De strijd tegen de kerk was een sociale strijd, een politieke emancipatie-strijd, omdat toentertijd die kerk in een zeer reactionaire positie verkeerde. Zo had je dus weer de sympathie van degenen die om politieke redenen de macht van de kerk wilden verminderen. Het hele samenstel van gedachten vormde één geheel. De zich in de provincie bevindende kleine groeperingen konden altijd rekenen op een | |
[pagina 359]
| |
behoorlijk bezoek van openbare vergaderingen, op de verkoop van brochures en bladen. Zo was het mogelijk om voort te gaan met die propaganda.
Vandaag is het niet moeilijk om goed geïnformeerd te raken over belangrijke toestanden die zich momenteel voordoen, maar ik vermoed dat zulks in de jaren twintig, dertig moeilijker was. Hoe probeerde u bij te blijven en eerstehands informatie te krijgen? Werd dat overgelaten aan privé initiatief, of was dat min of meer georganiseerd?
Ik geloof niet dat de informatie toen zoveel moeilijker te krijgen was dan nu. D.w.z. voor de brede lagen van de bevolking was het wel moeilijker, maar voor de kleinere kringen van intellectuelen en degenen die speciaal zochten naar wat vooruitstrevend was, waren de contacten met Duitsland, Frankrijk en Engeland vrij intens. Ik geloof dat wij vrij goed op de hoogte waren van de internationale stromingen. U moet u natuurlijk wel indenken dat onze positie ten aanzien van wat men wel eens zo verachtelijk de massa noemt, een beetje anders was. Wij konden namelijk aan de gewone mensen een hoop dingen brengen die ze niet kenden, wat ze nu via radio en televisie veel meer horen. Wij hadden nog een missie te vervullen, wij konden hun nog allerlei argumenten bijbrengen, allerlei voorbeelden en literatuur.
Uw opleiding is niet zo vlot verlopen als het voor de meeste studenten vandaag het geval is. U kreeg een opleiding voor onderwijzer, maar u heeft niet lang in het onderwijs gestaan, u bent heel vroeg in de journalistiek terecht gekomen. Later bent u gaan studeren op universitair niveau.
Och, ik ben mijn hele leven werkstudent gebleven. Nadat ik die onderwijzersakte had gehaald, ben ik een poosje werkzaam geweest bij uitgevers. Daarna heb ik me voornamelijk geworpen in de strijd voor antimilitarisme, vrije gedachte, seksuele hervorming. Ik voorzag ten dele in mijn onderhoud door het geven van lessen, door te vertalen, en anderzijds door het uitgeven van brochures, bladen, boeken, en door honoraria die in vergaderingen dan wel gegeven konden worden uit de entrees van het publiek. Ik had voor mezelf de gedachte: kijk eens, om onafhankelijk te zijn, moet ik een bepaalde bevoegdheid hebben, en vandaar dat ik ben gaan doorstuderen om de akten voor leraar middelbaar onderwijs Frans en Spaans te halen. Dat is me in de loop van de jaren gelukt. Ik heb dan voornamelijk privélessen gegeven. Pas in 1938 is er een grote kentering gekomen in mijn opvatting, d.w.z. niet in mijn filosofie, niet in mijn ideeën, maar in mijn opvatting over de bereikbaarheid van mijn idealen. In 1938 zag ik absoluut de oorlog naderen, ik geloofde helemaal niet aan de illusies van München, ik begreep wel dat er geen revolutie tegen die oorlog gevoerd zou worden. | |
[pagina 360]
| |
Ik kon ook niets meer propageren dat optimistisch was, en toen ben ik twee jaar leraar geweest bij een schoolvereniging en heb ik me wat meer ‘gesettled’.
U sprak daarnet al van een evolutie in uw denken. Zou u ook spreken van een breuk? U hebt toch met uw aanvankelijk anarchisme gebroken? Of is dat te sterk uitgedrukt?
Ik ben niet echt een renegaat. Het anarchisme dat ik zowat twintig jaar heb verdedigd, het ideaal dus van een staatloze maatschappij zonder legers, met een zo groot mogelijk persoonlijke vrijheid, heb ik nooit bestreden. Ik zou het ook niet zo willen verloochenen, maar ik heb mijn geloof er in verloren. De hele ontwikkeling van de internationale situatie is zodanig dat ik de middelen met zie om met enig succes daarvoor propaganda te maken. U kunt u voorstellen: je kunt sympathie voor iets hebben, maar je bent niet meer in staat om te zeggen: mensen, realiseer dat, omdat je daaraan niet voldoende gelooft. Eigenlijk is dat al in '33 begonnen, maar ik ben toen nog erg trouw gebleven aan mijn oude ideeën. De overwinning van het nationaal-socialisme was natuurlijk een verschrikkelijke klap voor ons allemaal. Daarna kwam de nederlaag van de Spaanse burgeroorlog en het feit dat de anarchisten in Spanje, toen zij deelnamen aan de burgeroorlog tegen Franco, genoodzaakt waren om een groot aantal van hun idealen daarvoor prijs te geven. In een concrete situatie kon je dus die utopische idealen niet handhaven, omdat je moest samenwerken met een regering, met een leger, tegen het fascisme. En dat heeft er toe geleid dat ik gezegd heb: wanneer er oorlog komt, dan zal ik zeker staan aan de zijde van de vijanden van Hitler. Ik kon in die concrete situatie dus niet werken met mijn idealen, omdat ze te utopisch waren. Als u nagaat hoe het na de oorlog is geworden, dan betreur ik heel erg die koude oorlog. Aan de conventionele bewapening hecht ik niet veel waarde. Ik meen, zou het tot een nieuwe oorlog komen in Europa, dan is dat niet een oorlog tussen Nederland en Polen, tussen België en Roemenië, maar een tussen de Russen en de Amerikanen. Het zal een oorlog zijn die uitgevochten wordt in de lucht, in de stratosfeer, met de meest vernietigende middelen die men zich denken kan. En ik vind het ontzaglijk moeilijk om de vraag te beantwoorden, hoe het mogelijk is om de kleine groep van mensen die over ons lot beslissen, te onderwerpen aan de controle van het volk. Er is een zo sterke autoritaire tendens in het westelijk en oostelijk militarisme, er is een zo geringe democratische medezeggenschap in dit militarisme, dat ik dienaangaande wat pessimistisch ben. Ik ben overtuigd dat de vrees verhindert dat die oorlog uitbreekt - en dat is nog een gelukkige kant. Het is iets zo verschrikkelijks dat inderdaad ook de leiders ervoor terugdeinzen, maar | |
[pagina 361]
| |
aan de andere kant ben ik wel zeer bevreesd voor de enorme vrijheid die deze autoritaire leiders zich verworven hebben om over de hoofden van de volkeren heen vitale beslissingen te nemen, die over leven en dood van volkeren gaan. Ik geloof dat de anarchisten gelijk hadden en hebben, wanneer zij zeggen dat de staat een gevaar is voor de cultuur en voor de civilisatie, en dat zij dat beter ingezien hebben dan de marxisten.
Hoe staat u als politiek waarnemer tegenover de anti-autoritaire stroming bij de linkse studenten?
Die is mij uitermate sympathiek. Het socialisme is voornamelijk ontstaan als theorie, als filosofie in de kringen van intellectuelen en aan de universiteiten. Men heeft wel eens gezegd dat het socialisme als theorie een bourgeois-produkt is. Wanneer nu aan onze universiteiten de anti-autoritaire, socialistische en vrijheidslievende denkbeelden veld winnen, dan lijkt mij dat voor de toekomst uitermate gelukkig. Het enige probleem voor mij is dat ze natuurlijk onvoldoende sociaal-politieke macht hebben om werkelijk een factor te kunnen zijn in de omwenteling van de maatschappelijke verhoudingen. Daarvoor zou men ongetwijfeld de arbeiders - of de medewerkers, zoals het tegenwoordig heet - nodig hebben. De massa komt natuurlijk altijd achteraan. In de hele ontwikkeling van de civilisatie zijn het de kleine minderheden die gelijk hebben op een moment dat de meerderheid dat gelijk nog niet inziet. Dat is enerzijds een reden tot pessimisme, maar anderzijds tot optimisme, omdat er een voorhoede is die het wél ziet en aan de massa misschien voldoende duidelijk kan maken wat er allemaal op het spel staat.
Bestaat het gevaar niet dat die anti-autoritaire studenten, met aan het hoofd ideologen zoals Daniel Cohn-Bendit en misschien ook Marcuse, aan de revolutionaire rol van het proletariaat voorbij gaan? Of gelooft u niet meer in die revolutionaire kracht van het proletariaat in een technologisch hoog-ontwikkelde ‘welvaartsstaat’?
Ik geloof niet dat de studenten eraan voorbij gaan. Zij zijn teleurgesteld - dat is gebleken in de meidagen te Parijs - over het feit dat die arbeidersklasse, en de werknemers in het algemeen, alleen maar hechten aan minder arbeid, meer loon, meer sociale voorzieningen. Ik meen nochtans dat ze hun hoop gesteld hebben op de massa, omdat het niet hun schuld is wanneer die oproep van hen niet beantwoord wordt. Iets anders is dat ze daarom vooral hun hoop zijn gaan stellen op de verarmde volkeren van de derde wereld: in Zuid-Amerika, in Afrika, in Azië. U weet dat een van de stellingen van Marcuse en zijn kring is dat het échte proletariaat niet te | |
[pagina 362]
| |
vinden is in het westen en in Noord-Amerika, maar in deze achtergebleven gebieden. De band tussen de volkeren in deze gebieden en de studenten in het westen is innig. Men kan vooral in Nederland een enorme belangstelling opmerken, niet alleen voor die volkeren, maar ook voor hun revoluties. Er is dus een verplaatsing van de hoop op omwenteling van Europa naar Latijns-Amerika, Afrika en Azië, in de verwachting dat die omwentelingen weer tot gevolg zullen hebben dat ook het oude kapitalisme, het oude westen niet meer in zijn gevestigde situatie zal kunnen blijven en ook genoodzaakt zal zijn om tot een grondige herziening te komen van de sociaal-economische verhoudingen.
Denkt u niet dat een serieuze analyse van wat momenteel aan de gang is, met name in de economische wereld: de machtsconcentraties in de grote bedrijven, het samensmelten van concerns en een op grote schaal publiek maken van deze toestanden een aanzienlijke revolutionaire potentie kan losmaken bij het proletariaat?
Ja, dat hoop ik. Omdat veel te weinig de nadruk wordt gelegd op het feit dat we terug gaan naar een feodale periode. De geweldige concentratie van de kapitalen en van de produktiemiddelen in handen van kleine groepen maakt dat er op het ogenblik gewoon een alliantie is tussen de leiders van het kapitalisme en de leiders van het feodalisme, zoals bijvoorbeeld in Latijns-Amerika. Dat is een volkomen teruggang, zelfs van de kapitalistische maatschappij, omdat deze toch allerlei liberale tendensen heeft gehad, allerlei idealen van vrijheid. Zij is hard aan het degenereren. Er is in het westen geen sprake van een verpaupering van de massa's, maar wel van een steeds afhankelijker worden. De bezitsverhoudingen in Duitsland, Nederland, België, noem maar op, zijn volkomen ondemocratisch en worden steeds meer aristocratisch. Neemt u Nederland. Ik heb wel eens uitgerekend dat wat het privé vermogen aangaat - je hebt natuurlijk vrij veel overheidsvermogen - 3% van de bevolking beschikt over 80% van het particuliere vermogen! Wanneer het doordringt tot de mensen dat dit toch niet in overeenstemming is met een democratie, en wanneer die accumulatie van macht en kapitaal in het economisch leven voortgaat, dan hebt u natuurlijk wel een grote kans dat men overgaat tot democratisering, in die zin dat het een socialisering wordt - hoe zou het anders kunnen zijn? Ik geloof dat de belangstelling voor de strijd in de minder ontwikkelde landen tegelijkertijd een hefboom is voor een herziening van de structuur van onze westerse maatschappij.
Het zou wel eens zo kunnen zijn dat het ontmaskeren van de anonimiteit die gepaard gaat met de enorme machtsconcentratie in de bedrijven, aan | |
[pagina 363]
| |
die grondige herziening mee kan helpen. Het met name noemen en aanwijzen van die kleine bezittersklasse kan een aanloop zijn voor een omvorming.
Ja, er zijn al allerlei publikaties. U hebt hier bijvoorbeeld de leider van de katholieke vakbonden gehad, Mertens, die gezegd heeft: er zijn 200 mensen in Nederland die het economisch leven leiden. In België hebt u de Société Générale nietwaar, die zo'n geweldige macht uitoefent. Er is ook een toenemend streven om nu eens bekend te maken welke commissariaten allemaal bekleed worden door politieke persoonlijkheden. Ik geloof dat een ontwikkeling van het bondgenootschap tussen politici en de hoge financiële wereld, een factor kan zijn tot bewustwording van democraten.
Bij een man die zoveel belangstelling heeft voor politieke en sociale problemen verwondert het mij een beetje dat hij in 1951 een doctorale dissertatie heeft gemaakt over de Spaanse barok en Calderon de la Barca, op het eerste gezicht toch een zuiver cultureel onderwerp.
U moet niet vergeten dat ik romaanse taal en literatuur heb gestudeerd. Natuurlijk hoort de geschiedenis daar wat bij, maar een proefschrift in deze sectie moet wel gaan over taal- en letterkunde. Wat ik geschreven heb, is niet bloot dat. Het gaat wel voornamelijk over de zogenaamde comedia's van Calderon, maar het is enerzijds een sociale studie over de verhoudingen in de Spaanse maatschappij van de zeventiende eeuw, het is een sociaal-psychologische studie ten aanzien van de verwrongen mentaliteit in die periode, en individueel-psychologisch ten aanzien van die Calderon zelf. Ik heb die katholieke Calderon toch wel een beetje ontluisterd. Tenslotte zijn de conclusies die ik in dit proefschrift getrokken heb, eigenlijk modern. In een samenleving waarin de onderdrukking van de mens en van zijn natuur en ook wel van zijn driftleven, zo sterk is als die was in dat toenmalige Spanje - en nog veelal in andere cultuurpatronen ook is -, wordt de mens eenvoudigweg ongelukkig en angstig. Ik heb gesteld dat wij zouden moeten streven naar een cultuurpatroon dat veel meer lustaanvaardend is, dat de mens meer vrijheid geeft en hem verlost van een groot aantal angsten die hem op het ogenblik drukken.
Ik geloof dat een van de boeken die u het liefst zijn, uw studie over Wilhelm Reich is, Sexuologie en levensleer. U hebt dat geschreven in 1938. Nu op het ogenblik beleven de ideeën van Reich een soort renouveau. U onderscheidt nu een ‘eerste’ en een ‘tweede’ Reich.
Reich zelf vond mijn boekje destijds heel goed als overzicht van zijn denkbeelden in de tijd van zijn strijd tegen het fascisme. Hij is de man die geschreven heeft: Massenpsychologie des Fascismus (Sexpol Verlag, 1933). | |
[pagina 364]
| |
Het was volkomen logisch dat wij hem ontdekten. Hij probeerde een synthese te vinden tussen Freud, de criticus van de psyche van de mens, en Marx, de criticus van de sociale structuur van de maatschappij. Voor ons was dat onthullend omdat hij toen tot de conclusie kwam dat in deze samenleving de mens zo gewillig het gezag aanvaardt en zo onderworpen is doordat hij vol angsten leeft. Die angsten leidde hij af uit de seksuele opvoeding en moraal. Hij noemde het gezin en het huishouden een fabriek van onderdanen. Ik geloof dat de band die hij legde tussen enerzijds seksuele moraal, de vorm van het gezin, de positie van het huwelijk, de verhouding van ouders tot kinderen, en anderzijds een autoritaire maatschappij, heel juist was aangegeven. U weet dat Reich toenmaals uitgeweken was, in Oslo woonde en doceerde - zijn uitgeverij was in Kopenhagen. Kort voor de oorlog heeft hij ook van daar moeten uitwijken en is naar Amerika gegaan, waar hij zich voornamelijk heeft gespecialiseerd op studies over het orgasme, over levensenergie, over de mogelijkheid om seksuele lusten te vermeerden - dat was natuurlijk wel interessant maar minder sociaal gebaseerd. Deze Reich is dan via Amerika, via de kringen van Henry Miller en andere voorstanders van erotische hervorming, weer teruggekomen naar Europa. Het merkwaardige was dat men ondertussen in Europa vergeten had dat de vooroorlogse Reich uit een sociaal-psychologisch oogpunt, tenminste voor mij, belangrijker was.
In het dubbelnummer 6/7 van ‘De Gids’, 1969, heeft u zelf een keuze gemaakt uit uw publikaties. Als je dat speciale nummer leest, kom je tot de ontdekking dat een aantal zaken waarover u heeft geschreven momenteel weer sterk in de belangstelling staan. We hebben het al gehad over Reich, maar ook over het anarchisme wordt er op het ogenblik druk gedebatteerd. Geeft u dat een gevoel van bevrediging en zegt u: toen ik jong was, heb ik gestreden voor iets wat nu algemeen aanvaard is? Of overheerst er een onbehagen omdat u niet alles heeft kunnen zeggen wat u had willen zeggen?
Nee, dat laatste niet. Ik heb veel gezegd dat schokkend werd gevonden in die tijd en dat uiterst links werd geacht. Ik heb daar niet voor teruggedeinsd, ik geloof dat ik alles heb gezegd wat ik op het hart had, misschien uit een soort superioriteitsgevoel, uit een neiging om uit te dagen. Het is wel zo dat, wat de kwantiteit betreft, ik lang niet alles tot uitdrukking heb gebracht wat er zo in me leefde, maar wat de gezindheid en geaardheid aangaat wel. Wat mij opvalt, is het revolutionaire pathos in veel van datgene - niet in alles, er zijn ook puur academische verhandelingen bij - wat ik voor de oorlog heb geschreven. U moet wel begrijpen dat wij toen inderdaad nog een zekere hoop hadden op een revolutie, vooral tegen het | |
[pagina 365]
| |
fascisme, en dat we toen toch nog wel vervuld waren van die denkbeelden van Russische en Duitse omwentelingen. Ik zou nu niet meer in staat zijn - enfin, al na de oorlog niet meer geweest zijn - om in die toon te schrijven. Er is een zekere trots, ja, over het feit dat zoveel mensen nu zeggen: jij hebt vijftig jaar geleden al aangekondigd wat nu door zo velen aanvaard wordt, maar dat is niet een persoonlijke trots. Ik heb het niet uitgevonden. Het leefde in de tijd waarin ik groot geworden ben en ik heb voortgebouwd op vele negentiende-eeuwse denkers, theoretici en sociologen. Alleen, het gaat met de ontwikkeling van denkbeelden altijd vrij langzaam. Ik ben een schakel geweest, een beetje vroege schakel in de verbreiding van die idealen van de negentiende eeuw naar de twintigste. |
|