| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Nederland
Werknemers-inspraak
Reeds vele jaren wordt er aangedrongen op een herziening van het ondernemingsrecht; steeds sterker is de eis naar voren gekomen van ‘inspraak’ van de werknemers in de leiding van het bedrijf. Deze eis werd klemmender naarmate meer bedrijven voor buitenstaanders - en hiertoe behoren, helaas, meestal ook de eigen werknemers en de vakbonden - onverwacht in ernstige moeilijkheden bleken te verkeren of in andere gevallen overgingen tot fusie, waarbij beschikt wordt over het lot van grote aantallen mensen en hun gezinnen zonder dat deze er ook maar de geringste invloed op kunnen uitoefenen. Ruim vier jaar geleden werd hierover reeds door de regering een advies van de SER gevraagd, maar de hele kwestie leek daarmee wel in een ijskast te zijn opgeborgen. Men bleek het betrekkelijk gemakkelijk eens te kunnen worden over inhoud, controle en publikatie van de jaarrekeningen en over een aanmerkelijke uitbreiding van het recht om een onderzoek te vragen naar het beleid en de gang van zaken in een bedrijf. Wetsontwerpen hierop betrekking hebbende zijn reeds verleden jaar door minister Polak ingediend.
Het moeilijkste punt was echter de samenstelling en de bevoegdheden van de raad van commissarissen. De vakbonden waren het aanvankelijk onderling niet geheel eens - mede hierin is de verklaring gelegen van de lange tijd nodig voor de opstelling van een advies - maar kwamen tenslotte tot het voorstel om aandeelhouders en werknemers gelijkelijk in de raad van commissarissen te doen vertegenwoordigen, en deze raad uitgebreide bevoegdheden te verlenen. Hiertegen verweerden zich de werkgeversleden van de SER hevig; volgens hen ging het er niet om de invloed van de kapitaalverstrekkers te verminderen, maar om die van de werknemers te vergroten; bovendien waren zij bang dat door de voorstellen een goed functionerend apparaat onmogelijk zou worden gemaakt.
De standpunten stonden zo lijnrecht tegenover elkaar dat men er rekening mee hield dat de minister geen eensluidend advies zou krijgen, toen onverwacht bleek, dat beide partijen toch een akkoord wensten, waarbij mogelijk de scherpe opstelling van NVV-voorzitter, Kloos, bij de behandeling van het loonwetsontwerp in de Tweede Kamer een gunstige invloed heeft gehad. De kroonleden van de SER werkten aan een compromis en prof. van der Grinten vond de steen der wijzen. Men werd het eens over periodiek aftreden (4 jaren) der commissarissen; kandidaten kunnen worden voorgesteld door commissarissen, directie, aandeelhouders en de ondernemingsraad, waarna de raad van com- | |
| |
missarissen een bindende voordracht samenstelt; ondernemingsraad en aandeelhoudersvergadering hebben een recht van veto, waarna er nog beroep mogelijk is bij een SER-commissie.
Alhoewel de zaak nog niet rond is - minister Polak krijgt nu een eensluidend advies, waarvan hij wel niet zal afwijken in zijn wetsontwerp - kunnen wij toch zeggen, dat hier de medezeggenschap van de werknemers verwezenlijkt is en er paritaire rechten zijn bereikt voor kapitaal en arbeid. Er blijft echter nog een belangrijke taak voor de vakbeweging, n.l. te zorgen voor voldoende geschikte mensen om de diverse plaatsen te bezetten en dit zal niet zo gemakkelijk zijn. Het zal toch niet de bedoeling zijn om de beroemde tweehonderd van Mertens nu uit te breiden tot tweehonderd en drie.
| |
Loonwet
Boven spraken wij reeds over de scherpe opstelling van NVV-voorzitter Kloos n.a.v. de behandeling van de loonwet van minister Roolvink. De bezwaren richtten zich hoofdzakelijk tegen de artikelen acht - waarbij ministerieel ingrijpen mogelijk wordt gemaakt in afzonderlijk gesloten cao's - en art. elf - volgens welk het mogelijk wordt in noodgevallen de geleide loonpolitiek te herstellen. De vakcentrales waren tegen art. 11 maar verschilden van mening over art. 8. NKV en CNV wensten het beginsel wel te aanvaarden mits het een hoge uitzondering zou betreffen en dan nog zou de minister slechts kunnen bepalen, dat een deel der overeengekomen loonsverhoging zou worden overgebracht naar b.v. spaarloon of investeringsloon. Toen minister Roolvink hier niets voor voelde, kwam de vraag naar eventuele gevolgen aan de orde. Het NVV had reeds door Kloos laten meedelen, dat het als het ‘knevelwetje’ werd aangenomen, zou weigeren mede te werken aan de uitvoering van het loonpolitieke systeem; het wenste dan niet meer mee te werken aan de opstelling van de halfjaarlijkse rapporten van de SER, niet meer met werkgeversorganisaties te spreken over loonpolitieke kwesties in de Stichting van de Arbeid en niet meer te onderhandelen met de regering over de loonpolitiek, waarmee dus de rust op het loonfront verdwenen zou zijn en stakingen zoals in Frankrijk en Italië te verwachten zijn.
Wat doet de regering bij verwerpen van de artikelen? Trekt zij haar ontwerp in of komt er een kabinetscrisis? Men verwachtte het eerste, maar op het allerlaatste moment bracht premier de Jong zijn zwaarste geschut in stelling en dreigde met aftreden of kamerontbinding. Alhoewel elke partij op het ogenblik beweert niet bang te zijn voor het laatste, kozen de regeringspartijen toch de minst gevaarlijke oplossing en sleepte minister Roolvink zijn wetsontwerp door de Tweede Kamer. Alle aandacht is nu gericht op de houding van de andere zijde van het Binnenhof.
Heeft minister Roolvink hier een Pyrrhusoverwinning behaald? Natuurlijk wordt er door de vakbeweging pressie op de Eerste Kamer uitgeoefend om het ontwerp te verwerpen. Nu de regering echter bij de behandeling in de Tweede Kamer uitdrukkelijk heeft verklaard het wetsontwerp niet te willen intrekken, zal zij dit moeilijk bij verwerping in de Eerste Kamer wél kunnen doen. In de
| |
| |
gegeven situatie is het ook niet te verwachten, dat de minister met een gewijzigd ontwerp naar de Tweede Kamer terug zal gaan. Komt er dan een politieke breuk tussen de in de regering samenwerkende partijen of ontstaat er een breuk in de vakbeweging? Allebei tegelijk zou een ramp zijn en het is zelfs moeilijk uit te maken welke van de twee de minst ernstige gevolgen zou hebben. De houding van minister Roolvink wordt ook in A.R.-kringen gekritiseerd; de radikale vleugel acht zijn optreden schadelijk voor het economisch klimaat in het land en is - met vele anderen - van mening dat het onaanvaardbaar best had kunnen achterwege blijven; men had het ontwerp terug kunnen nemen en verder blijven werken met bestaande afspraken in de Stichting van de Arbeid, te meer daar het SER-rapport voor 1970 een redelijke basis vormt voor de komende loononderhandelingen.
De houding van de vakbeweging is gedeeltelijk te verklaren uit een zeker wantrouwen t.a.v. de minister; men is bezorgd over het gebruik van de verleende bevoegdheden, daar hij in het verleden enkele malen overeengekomen cao's tegenhield, onverbindend verklaarde of een artikel schrapte zonder voor ieder duidelijke redenen.
Overigens is ook de vakbeweging niet eensgezind. Het NKV volgde de heer Kloos wel en trad uit het overleg, maar verwijt hem eigenmachtig optreden bij het uiten van zijn dreigement, daar er tevoren geen overleg zou zijn geweest. Het CNV weigerde mee te gaan, al achtte ook dit de loonwet onaanvaardbaar, maar het vindt de gevolgen van het uittreden zeer schadelijk voor de belangen van de werknemers. Dit gescheiden optrekken vermindert de druk op de Eerste Kamer en laat tevens zien, dat in de vakbeweging een progressieve concentratie al even moeilijk te verwezenlijken is als in de politiek.
| |
Politieke concentratie
Reeds lang wordt er geprobeerd om een Progressief Akkoord (PAK) tot stand te brengen. D'66 heeft van begin af aan geweigerd aan de besprekingen deel te nemen, maar plaatste zich toch niet geheel buitenspel en mocht bij de verkiezingen voor de adviesraad voor de landdrost in Lelystad meedoen. Dit PAK behaalde bij die gelegenheid succes, maar algemeen weigerde men landelijke conclusies te trekken uit deze plaatselijke verkiezingen, temeer daar bij dezelfde gelegenheid in Dronten het PAK er minder goed doorheen kwam en de christelijke concentratie het er beter afbracht. De PSP deed wel mee aan de beraadslagingen over het PAK, maar ziet er nu geen heil meer in, omdat er nog steeds geen eensgezindheid bestaat over de basis van een program, en mogelijk ook uit angst de eigen identiteit te moeten prijsgeven. Dit laatste lijkt ons overigens moeilijk; men zou op het kort geleden gehouden congres der partij die eigen identiteit toch te voorschijn moeten zien komen, maar de meningsverschillen bleken zo groot, dat een scheuring nauwelijks voorkomen kon worden. Blijven over de PvdA en de niet zo geslaagde PPR; de laatste verwachtte in oktober het eerste werkstuk als resultaat van de besprekingen, waarover zich dan D'66, PSP en ARP zouden moeten uitspreken. Daar het
| |
| |
werkstuk nog niet verschenen is, waren de anderen nog niet gedwongen kleur te bekennen. De verwachtingen zijn niet hoog gespannen.
Iets verder is men gekomen bij de onderhandelingen der Achttien van KVP, CHU en ARP; men hoopt tijdig voor de kamerverkiezingen in 1971 tot samenwerking te komen, waarbij volgens de commissie voor de duidelijkheid van deze partijen nodig is, dat men overeenstemming bereikt over een urgentie-program, een basis-regeringsprogram en over de bezetting van de sleutelposities in een te vormen kabinet; dit z.g. klein regeringsakkoord zou gevolgd moeten worden door een groot regeringsakkoord, waarin na overleg met andere partijen het regeringsprogram wordt vastgesteld, een kandidaat-premier wordt genoemd en de bezetting van de sleutelposities wordt geregeld, zodat men op grond hiervan de stembusstrijd gezamenlijk kan voeren.
Er wordt in genoemd rapport verder gepleit voor uitbreiding van de medezeggenschap van de Staten-Generaal; zo wil men de formateur door het parlement laten benoemen; ook stelt men dat een door de kamer aanvaarde motie door de regering moet worden uitgevoerd en men wil in geval van een kabinetscrisis overgaan tot kamerontbinding en nieuwe verkiezingen, opdat een plotselinge tussentijdse wisseling van regeringspartner, zoals enkele jaren geleden de KVP deed, toen zij de PvdA verwisselde voor de VVD, tot de onmogelijkheden zal behoren zonder de kiezers er in te kennen.
In een Blauwdruk voor de zeventiger jaren pleit de KVP tegelijkertijd voor een overheidsbeleid dat duidelijk geïnspireerd wordt door het algemeen welzijn; Nederland moet daarom initiatieven nemen om de bestaande wereldtegenstellingen te overbruggen. In dit verband pleit men voor erkenning van de Oder-Neisse-grens en van de DDR, waarbij dan de afzonderlijke status van West-Berlijn moet worden geregeld; voor een conferentie tussen de NAVO en de landen van het Pact van Warschau; voor afzien van een Westeuropese kernmacht en toelating van Peking-China tot de V.N.. Wat Nederland betreft wil men natuurlijk verbetering van de woningbouw en van de positie van de werkende jeugd.
Voornamelijk binnen de ARP bestaan er nog al wat bezwaren tegen de vorming van een soort Christelijke Democratische Unie. Een aantal partijleden vindt dat men zich niet moet overhaasten bij het aangaan van nauwe banden met de KVP en CHU; zij protesteren tegen het door de partijtop genomen besluit om te gaan praten over het opstellen van een gezamenlijk urgentieprogram en menen, dat eerst de plaatselijke kiesverenigingen zich hierover moeten uitspreken. Ook menen zij, dat men bezig is opnieuw een tegenstelling te creëren tussen confessionele en niet-confessionele partijvorming; zij wensen geen verbreking van de contacten met beide partijen, maar wel dat men zich er ernstig op gaat bezinnen welke de gevolgen hiervan kunnen zijn. Zij zien confessionele concentratie als gelijk aan conservatieve concentratie, die vanzelf een progressieve oproept, waarbij zij mogelijk misleid worden door de tendentieuze naam Progressief Akkoord, die een monopolie van progressiviteit suggereert.
Ook de AR-jongeren zijn bang voor verdere toenadering tot de KVP en CHU
| |
| |
en pleiten voor gesprekken met D'66, PvdA en PPR.. Hiertegenover stelt de ARP-voorzitter, Veerman, dat de KVP zich ontwikkelt tot een vooruitstrevende partij, wier bovengenoemde blauwdruk talrijke punten bevat die hij graag uit eigen kring naar voren had zien komen. Het a.s. partijconvent zal een moeilijk, maar hopelijk verhelderend debat opleveren.
11-11-'69
J. Oomes
| |
België
Werkgroep Eyskens
Tijdens de periode waarop dit overzicht betrekking heeft, is het duidelijk geworden wat eerste-minister Eyskens bedoelde toen hij eind augustus, na de eerste kabinetsraad volgend op een maandenlange vakantie, aan de pers meedeelde ‘dat zijn regering het geweer van schouder ging veranderen’. Hij greep persoonlijk in om de vastgelopen onderhandelingen over de grondwetsherziening weer vlot te krijgen. En, niet zonder succes. Op 18 september slaagde hij erin een gemeenschappelijke vergadering van de voorzitters van vijf partijen (de communisten had hij niet uitgenodigd) te beleggen, waarop voldoende eensgezindheid aan de dag trad om allen te doen medewerken aan wat ‘de werkgroep Eyskens’ werd geheten: een 28 leden tellende werkgroep waarin, benevens de twee meerderheidspartijen, ook de P.V.V., de Volks-Unie en het F.D.F.-R.W. (Front dèmocratique des Francophones - Rassemblement Wallon) vertegenwoordigd zouden zijn. De moeilijkheden eigen aan de samenstelling van zulk een werkgroep waren vrij snel overwonnen: de eerste vergadering had plaats op 24 september. Namens de regering hadden de eerste-minister en de ministers voor gemeenschapszaken L. Tindemans en Fr. Terwagne er zitting in, verder de voorzitters van alle partijen, waarbij de C.V.P.-P.S.C. nogmaals als een unitaire groep optrad, vertegenwoordigd door voorzitter Houben, terwijl de voorzitter van de communistische partij M. Drumaux er eveneens bij was. Ongeveer in verhouding van haar parlementaire sterkte vaardigden vijf partijen elk nog een aantal gemandateerden af.
In vergelijking tot de maanden waarin de grondwetsherziening vastgelopen was, verliepen de werkzaamheden in de Werkgroep Eyskens zonder grote moeilijkheden. Op de laatste vergadering die aan het opstellen en het goedkeuren van het verslag voorafging - 30 oktober - verlieten de vertegenwoordigers van de Volks-Unie echter ostentatief de Werkgroep. Zij verklaarden er niet meer aan te kunnen meewerken, omdat de opneming in de nieuwe grondwet van artikel 38-bis - de zogeheten grendelprocedure - niet alleen aan de agenda was gesteld, maar daarenboven in beginsel door alle partijen, met uitzondering van de Volks-Unie, aanvaard was, ook door de Vlaamse C.V.P.
Aanvankelijk was in de Werkgroep alleen de (Waalse) P.S.C. de grendels gunstig gezind, of hechtte er veel belang aan. Na een vergadering in de Cercle Goulois, waaraan vertegenwoordigers van alle in Wallonië en (Franssprekend) Brussel bedrijvige partijen hadden deelgenomen, was er echter een eenheidsfront voor de grendelprocedure ontstaan, waarbij de C.V.P. zich in beginsel
| |
| |
eveneens aansloot. Hierover ondervraagd, zei dhr. Van Elslande namens de C.V.P. dat zijn partij het grendelbeginsel aanvaardde, maar dat ze aan de toepassing zekere wijzigingen wenste te brengen, om de nadelige gevolgen voor Vlaanderen op te vangen.
Op het ogenblik dat we dit overzicht afsluiten, moet de slotvergadering van de Werkgroep Eyskens nog plaats hebben, en is de tekst van het verslag nog niet bekend. In de C.V.P. zelf hebben verscheidene personaliteiten - o.m. Prof. Derinne - zich zo categorisch tegen de grendel uitgesproken, dat men zich moeilijk kan indenken dat de C.V.P. zonder moeite en zonder electorale schade haar standpunt kan handhaven.
De grendel-incidenten doen geen afbreuk aan de resultaten die de Werkgroep Eyskens in andere opzichten heeft bereikt. Een unitaire Belgische Staat werd in beginsel door geen enkele deelnemende partij nog integraal verdedigd. Praktisch voorzagen alle deelnemers een nieuwe grondwet waarin de twee volksgemeenschappen een constitutioneel erkend bestaan zullen leiden. De moeilijkheden begonnen toen men de organieke bevoegdheden van de specifieke vertegenwoordigingen van de twee gemeenschappen wilde bepalen en de plaats wilde omschrijven welke de Brusselse agglomeratie - hoe afgebakend? - in het nieuwe geheel moet innemen.
Een federalisering van de Belgische staatsinstellingen is een doelstelling die nu wel door iedereen in zekere mate praktisch aanvaard wordt. Maar terwijl de federalisten dit beginsel ten volle willen erkend zien, streven de ex-principieel unitairen tussenformules na, al dan niet in de hoop dat aldus zonder kortsluitingen de nog grotendeels unitaire Belgische instellingen hun werk kunnen blijven doen. Zij willen vermijden dat de hervorming van de structuren aanleiding wordt tot een machtsverschuiving ten nadele van de traditionele partijen en belangengroepen.
De Vlaamse C.V.P., als grootste partij van Vlaanderen, is wel bijzonder gevoelig voor en bedreigd door deze problematiek. De beste manier om haar autonomie te bevestigen zou zijn dat ze in een belangrijke aangelegenheid als de grendels bewijst dat ze een andere politiek kan voeren dan de Parti Social Chrétien. Maar machtige invloeden schijnen zich nog steeds te verzetten.
| |
Geen revaluatie van frank
In de laatste oktoberdagen eindigde een lange periode van muntspeculaties, waarbij op zeker ogenblik ook de Belgische frank aktief betrokken is geweest, als een nevenprobleem van de opwaartse herwaardering van de D-Mark.
Op 30 september had de regering Kiesinger, als een van haar laatste beslissingen, de koers van de D-Mark zwevend gemaakt. Dit bracht mee dat er geen officiële notering meer was, en dat de Bundesbank niet meer ingreep om agio en disagio (in de verhouding van de D-Mark tot de andere valuta's) te beperken tot de overeengekomen minima en maxima. Aldus werd de laatste fase van de speculatie op de D-Mark ingeleid, waarmee ook in België maandenlang duchtig was meegedaan.
Op 24 oktober maakte de nieuwe Duitse regering Brandt een revaluatie van de
| |
| |
D-Mark bekend met een hoger percentage dan verwacht: 9,2838%. In België hebben sommige milieus toen enkele dagen lang in de verwachting geleefd dat de Belgische frank (en misschien ook de gulden) met een licht percentage eveneens opwaarts zou geherwaardeerd worden. Men schreef deze bedoeling toe aan de leiding van de Nationale Bank, die hoopte dat een lichte opwaartse herwaardering in die mate deflatoir zou werken, dat sommige thans van kracht zijnde restrictieve maatregelen in de kredietsfeer verzacht zouden kunnen worden. De regering zou hiertegen gekant geweest zijn.
Op 27 oktober had te Luxemburg een vergadering van de ministers van financiën der E.E.G.-landen plaats, waarna baron Snoy et d'Oppuers verklaringen aflegde die een einde maakten aan de onzekerheid, en die tenslotte zeer logisch leken en in overeenstemming met de werkelijke monetaire en economische behoeften van België: de Belgische frank werd op zijn vroegere pariteit behouden.
Gewild of ongewild hebben de autoriteiten geprofiteerd van de onzekerheid rond de Belgische frank, in die zin dat ze de repatriëring van kapitaal naar de zone van de Belgische frank in de hand heeft gewerkt, en aldus mede de oorzaak kan zijn van het succes van de staatslening die midden in deze bewogen weken uitgegeven werd. Ze bracht ten slotte meer dan 22 miljard fr op - een voordien nooit bereikt totaal.
In de maanden september en oktober hebben zich in België een reeks problemen in verband met de wetgeving op het bankwezen aan de belangstelling opgedrongen. Uit verscheidene bronnen was in september herhaaldelijk gesignaleerd dat Brufina - een van de belangrijke houdstermaatschappijen die in België een reeks grote ondernemingen beheersen - zich wenste te ontdoen van een deel van de aandelen der Bank van Brussel die in haar bezit zijn. Brufina zou zich eerst gewend hebben tot de groep Lambert, aan wie de voorzitter van Brufina, graaf de Launoit, een participatie van 7% in het kapitaal van de Bank van Brussel te koop had aangeboden. Om redenen die nooit bekend gemaakt zijn, ging baron Lambert hierop niet in. Misschien achtte hij de participatie te gering, en wenste hij ook de andere 7% over te nemen, die Brufina in haar bezit wilde houden.
Over de wending die de gebeurtenissen vervolgens namen is er weinig informatie, maar op 20 oktober publiceerde eerst Brufina, en vervolgens de Bank van Brussel elk een (niet identiek) communiqué waarin werd bekend gemaakt dat Brufina 7% van het kapitaal van de Bank van Brussel - de helft van Brufina's participatie - had overgemaakt aan de Algemene Bank Nederland. Over het doel van de operatie bestond al even weinig klaarheid als over haar achtergronden. Doorgaans echter was men van mening dat dit de eerste stap was naar de oprichting van een internationale holding, waarbij, naast de Algemene Bank Nederland, nog een andere niet-Belgische financiële instelling betrokken ging worden. Hierover weet men op dit ogenblik nog niet veel meer. Men hoefde slechts enkele dagen te wachten om te vernemen dat de Bankcommissie bezwaren had tegen de manier waarop Brufina te werk was gegaan. Terwijl de Bank van Brussel kennelijk liever had dat het pak aandelen - al
| |
| |
dan niet voorlopig - een veilig onderkomen had gevonden bij de Algemene Bank Nederland, buiten het bereik van de Groep Lambert, maakte de Bankcommissie bezwaren tegen de eigenwillige manier waarop Brufina beschikt had over een participatie die in vroegere protokollen tussen de Bankcommissie eensdeels en Brufina en de Société Générale anderdeels, gekenmerkt was als een participatie ‘sui generis’, die moest bijdragen tot de bestendigheid van het kapitaal van de twee grootbanken waarop respectievelijk Brufina en de Société Générale een overwegende invloed hebben. Hieruit vloeit o.m. voort dat Brufina die participatie niet mag verkopen zonder raadpleging van de Bankcommissie, al heeft de holding hiervoor strikt juridisch wél de bevoegdheid. B.S.P.-volksvertegenwoordiger Simonet hield hierover op 30 oktober een interpellatie, waarbij P.S.C.-C.V.P.-volksvertegenwoordigers Califice en Posson zich aansloten. In het centrum van de interpellatie stond de vraag of het geen tijd is geworden de Belgische bankwetgeving, ontstaan in 1935 - 1936, te hervormen, zodat in de toekomst de overheid en de Bankcommissie meer vat krijgen op ontwikkelingen en transacties zoals die welke zich in en rond Brufina en de Bank van Brussel voltrokken hebben. Volksvertegenwoordiger Simonet lichtte zijdelings een paar sluiers op, b.v. toen hij zei ‘dat de cessie van de aandelen van de Bank van Brussel onder meer voortvloeide uit het feit dat Brufina behoefte had aan middelen, nadat ze de Bank van Brussel belangrijke kredieten had verstrekt’. Califice herinnerde aan een belofte gedaan door de regering in 1967: toen is er een gouvernementele verklaring geweest waaruit bleek dat een hervorming van de bankwetgeving in de zin van meer democratische waarborgen voorbereid werd.
In zijn antwoord bevestigde minister van financiën Snoy et d'Oppuers dat de Bankcommissie slechts achteraf was ingelicht over de cessie van de aandelen van de Bank van Brussel door Brufina, en dat de operatie gebeurd was op verzoek van de leiders van de Bank van Brussel. Het terzijde laten van de Bankcommissie en het niet-aanvragen van haar advies door Brufina keurde hij af in diplomatieke bewoordingen. Hij scheen het pak aandelen bij de Algemene Bank Nederland enkel te beschouwen als een ‘in trust bewaring’. In de Nederlandse pers had men over ‘op stal zetting’ gesproken, in de Vlaamse pers over ‘asielverlening’. Tenslotte beloofde de minister dat een wijziging van de bankwetgeving ter studie zal gegeven worden aan de commissie De Voghel. Hieruit kan men niet afleiden dat er spoedig nieuwe ontwerp-teksten zullen voorliggen, maar een wijziging van de bankwetgeving is nu toch uit de vergetelheid gerukt, waarin ze sedert 2 jaar geraakt was. De herhaling van een operatie zoals die van Brufina zal psychologisch voortaan zeer gewaagd zijn.
Daarnaast is het evident dat de Belgische bankwetgeving en meer bepaald de bevoegdheden van de Bankcommissie onvoldoende zijn aangepast aan de feitelijke internationalisering van het bankwezen die zich voltrekt op een manier die de wetgever van 1935 niet kon voorzien.
Een democratisch recht van toezicht op het bankwezen en zijn onafhankelijkheid kan niet meer op een zuiver nationale basis tot stand gebracht worden.
9-11-'69
Hektor de Bruyne
|
|