Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 295]
| |
Egypte:
| |
[pagina 296]
| |
van Egypte's huidige conflict met Israël, voor zover die binnen Egypte zelf liggen. De Londense hoogleraar heeft een bijzonder erudiet werk geschreven over de sociaal-politieke ontwikkeling van Egypte tussen 1800 en 1962. Hij wil het allereerst bestemmen voor de lekelezer. Het boek is echter zo rijkelijk voorzien van gegevens en bibliografie dat het die leek wel eens zal duizelen. De specialist is er in elk geval goed mee en men zou wensen dat van zo'n knap boek een wat vereenvoudigde Nederlandse bewerking gemaakt werd, zodat de inhoud metterdaad toegankelijk wordt voor de belangstellende leek. Dit artikel doet herhaaldelijk een beroep op het boek van Vatikiotis, zonder dat wij dat telkens zullen vermelden. Men moet The Modern History of Egypt eigenlijk lezen in het verlengde van het al oude, maar nog steeds niet in leesbaarheid geëvenaarde werk van Stanley Lane Poole, Egypt in the Middle AgesGa naar voetnoot3. Lane Poole schreef dit, niet van Britse ironie gespeende boek rond de eeuwwisseling, toen Engelse officieren en diplomaten de Khedive in Kairo de wet voorschreven, als gevolg van een twintig jaar eerder mislukte poging van Egyptische officieren (de Orabisten) om zich van de Albaanse heerser te ontdoen. Men ziet het: soldaten hadden het voor het zeggen in Egypte. Zo is het eigenlijk steeds geweest sinds de stichting van Kairo: ‘Militarized ruling oligarchies, provincial governors, and landowning feudatories constituted the ruling establishments in Egypt for thirteen centuries (...). Secure in their city courts, citadels and garrisons, their contact with the native population was at a minimum (...). Society was divided into two separate groups: the rulers and the subjects’ (Vat. p. 30). Soldaten heersten, met behulp van enkele wijze mannen die het scherp van hun zwaarden vreesden, over een miljoenenvolk van boeren, de fellahs. | |
Een ketters bewindOver de stichters van de stad, de Fatimiden (969-1171), valt weinig goeds te zeggen. Leden van een geheime sekte, waren ze vanuit Perzië via Yemen in Noord Afrika beland, waar ze zich als de ware afstammelingen van de Profeet en zijn neef Ali aan het goedgelovig volk hadden opgelegd. De Khalief in Baghdad was de gevangene van zijn eigen Perzische hofhouding en kon niet verhinderen dat de Fatimiden politiek misbruik maakten van hun religieuze pretenties door zich wederrechtelijk de titel van khalief toe te eigenen. Men kan zich de verwarring van de gewone man voorstellen. Kairo groeide snel uit tot een wereldstad onder dit ketterse bewind, werd spoedig het rijke centrum van musulmanse cultuur dat de aandacht van de Franken trok, contactpunt met het Westen, maar ook centrum van het | |
[pagina 297]
| |
islamitisch verval, dat onder de Mamelukken en Turken zijn dieptepunt zou bereiken. Hoewel verantwoordelijk voor het materieel en geestelijk heil van alle moslims, zochten de meeste khaliefen alleen hun eigen genoegen. Het feitelijk bestuur lag in handen van hevig intrigerende ministers en generaals. ‘Zij hielden het twee eeuwen vol’, merkt Lane Poole lakoniek op, ‘zonder verdiensten van de regeerders noch enige toewijding van hun onderdanen’, dank zij de tirannie van het leger. Voor wie aandachtig leest, blijkt het geval van Echnaton niet alleen te staan in de geschiedenis van Egypte. Ook een fatimidenkhalief, Hâkim, verbeeldde zich een incarnatie van de godheid te zijn. Zijn opvatting van godheid bleek minder zonnig dan die van de farao. Het land kreunde onder de terreurdaden van zijn Soedanese soldaten. Handelstransacties mochten alleen 's nachts gesloten worden en de christenen konden zich niet laten zien zonder gevaar voor hun leven. Op een morgen verdween hij, naar verluidt, om de heuvel van Muqattam, ten oosten van Kairo, en kwam niet meer terug. Allah had hem verheerlijkt, zei een groep gelovigen. Zij vestigden zich in het Libanese bergland en heten nu: de Druzen. Waartoe de wrede fantasie van deze degeneré's in staat was, beschrijft Lane Poole uitbundig. Zo nodigde eens khalief Zâhir 2.660 jonge meisjes van de voornaamste families uit voor een feest. In hun mooiste kleren kwamen zij verrukt hun opwachting maken. De zaal werd op bevel van de tiran gesloten, de deuren gegrendeld en de meisjes kwamen allen om van de honger. Aldus het volksverhaal. De Fatimiden hebben ook de ont-groening van Noord Afrika op hun geweten. Dit gebied wilde niet langer horen van een gezag uit het verre Kairo. Khalief Al-Mustansir stuurde twee Arabische bedoeienenstammen naar de Cyrenaica en Tunesië, die het gebied systematisch plunderden en platbrandden. Daardoor werd het een gemakkelijke prooi voor zandstormen en woestijnwinden. | |
Saladin de veroveraarIntussen vochten Turkse soldaten in dienst van het hof en Soedanese lijfwachten, over de hoofden van de fellahs heen, om de macht. Tenslotte kwam deze terecht bij een Armeens officier die even orde in de chaos wist te scheppen. Omtrent die tijd dienden zich de Kruisridders aan. Jeruzalem interesseerde hen minder dan de apostelen van de Heilige Oorlog in het Westen vermoedden. Los van het geloofsvuur van hun vaders, was de tweede generatie van pioniers veel meer geïnteresseerd in de zeer vruchtbare kuststrook tussen Gaza en Antiochië. Ook de Nijldelta wekte hun expansiedrift. Bij Gaza wisten Egyptische soldaten de kruisridders aanvankelijk | |
[pagina 298]
| |
tegen te houden, maar Anno Domini 1163 trokken de christelijke troepen van het Heilige Roomse Rijk de delta binnen. De koning van Jeruzalem dreigde Egypte een totale nederlaag te bezorgen, maar een Koerdisch officier uit Damascus, Salâh ad-Dîn geheten, kortweg Saladin, snelt op dat moment zijn moslimbroeders te hulp, maakt tegelijk een resoluut einde aan het verziekte fatimidenbewind, en herstelt in Kairo de musulmanse orthodoxie. Over het bewind van deze officier en zijn familie, dat tot 1250 duurde, zegt Stanley Lane Poole veel goeds. Saladin was vroom, edelmoedig, hij legde een gezonde drang tot expansie aan de dag, veegde het koninkrijk Jeruzalem van de kaart en maakte van Egypte, Syrië, Palestina, de Hijâz (Warabië) en Yemen een staatkundig geheel dat, later beheerd door de Mamelukken en daarna opgenomen in het grote Ottomaanse Rijk, tot aan de moderne tijd min of meer intact bleef. Men begrijpt dat Arabieren Nâsir graag met Saladin vergeleken tijdens diens aanvankelijk geslaagde pogingen om een eenheid te vormen met Syrië en Yemen. De krachtigste heersers van Egypte hebben altijd naar het noordoosten gelonkt. Men begrijpt ook dat, juist omwille van de vergelijking met Saladins mogelijkheden, de aanwezigheid van die nieuwe westerse inplant, Israël, hem altijd een doorn in het strategische oog was, evenals de koppige behoudsgezindheid van de wahhabitische emirs die de verwerkelijking van het gedroomde rijk van Saladin in de weg stonden. Saladin was evenwel noch Egyptenaar noch Arabier, hoe graag de Arabieren zich iedere moslimheld ook toeëigenen. Een ijverig moslim wás hij. | |
Krachtpatsers en vechtersbazenIn de dertiende eeuw kon het in christelijk Europa gebeuren, dat iemand heilig werd door andermans grondgebied onder de voet te lopen. Zo landde in 1249 de Heilige Koning Lodewijk van Frankrijk met een geweldig leger bij Damiette. De Ayyubiedenkoning was juist gestorven en diens vrouw Shajar ad-Durr (Parelboompje) nam de koninklijke honneurs waar. Zij kon vast rekenen op het perfect gedrilde slavenleger van Turken en Mongolen dat haar man had opgebouwd: bij Mansura in de delta werden de westerse indringers radicaal verslagen. De goede Lodewijk dankte het aan vrouwelijke hoofsheid en zin voor efficiency dat hij niet met zijn soldaten gevierendeeld werd: voor 10 miljoen francs mocht hij naar zijn land terugkeren. Intussen huwde de regentes-weduwe de generaal van haar leger en onderwierp Egypte daarmee aan een meer dan vijf eeuwen durend bestuur van elkaar bevechtende krachtpatsers en vechtersbazen. Met de verdelging van Baghdad door de Mongolen, in 1258, was de Islam beroofd van ieder geestelijk centrum van belang. Een van zichzelf vervreemd Kairo was het | |
[pagina 299]
| |
enige dat restte van de musulmanse grootheid van de achtste en negende eeuw. Nooit is in Egypte de afstand tussen heersers en volk zo groot geweest als tijdens die vijf sombere eeuwen waarin slaven regeerden over ‘vrije’ boeren. Het unieke geval deed zich voor, dat men om naar de macht te kunnen grijpen, in een ver land, Rusland, Mongolië, Griekenland, gekocht moest zijn als slaaf van een hoge officier, zelf van huis uit ook weer slaaf, om dan via alle promotiemogelijkheden van de militaire orde zich naar voren te schuiven. De Mamelukken bevochten elkaar de macht naar de wijze der soldaten: in een openlijk straatgevecht, door hinderlagen, door liquidatie van mededingers, kortweg het recht van de sterkste gold. De heersers volgden elkaar snel op. Zij hielden het gemiddeld niet langer dan vier jaar vol. Iedere slavenofficier was een potentiële mededinger die een putsch zou kunnen wagen wanneer hij voldoende soldaten achter zich wist. Dat de boeren van deze kazernebewoners weinig goeds te verwachten hadden, ligt voor de hand. Hun grond behoorde aan een familielid van de heersende soldatenclan. Deze blijvende aanwezigheid van heersers van geheel ander ras in de Citadel van Kairo of waar zij dan ook huisden, wekte aanvankelijk verzet bij de boeren, met name in het zuiden, waar de bedâwis actief warenGa naar voetnoot4, maar wikkelde hen tenslotte in een apathie waarop hervormingspogingen van de Egyptische regeringen van deze eeuw nagenoeg allemaal stukliepen. De schitterende bouwwerken die de Mamelukken overal in Kairo lieten neerzetten, van duidelijk byzantijns-romaanse signatuur, hun organisatie van het postwezen en de handel met Europa, maken niet goed wat het kleine Egyptische boerenvolk eeuwen- en eeuwenlang van deze soldaten en uitzuigers heeft moeten verduren. De komst van de Ottomanen in 1517 bracht geen verandering in de situatie. Uit naam van de Islam konden zij hun wil opleggen en maakten dat de bevolking onder nog zwaardere belastingen gebukt ging. Verder regeerden zij door middel van de Mamelukken en de Turks-circassische officierenfamilies van Kairo, die weinig of niets begrepen van de koptische mentaliteit van de gewone man en daar ook totaal geen behoefte toe gevoelden, zolang de boeren zich maar rustig hielden. Het meest overtuigende bewijs voor het verval waarin de Egyptische samenleving verkeerde tussen het verdwijnen van de Ayyubieden en de komst van Napoleon, was de rampzalige teruggang van de bevolking: van zeven miljoen ten tijde van Saladin tot tweeeneenhalf miljoen rond 1800. Honger, pest en oorlog hadden hun taak volbracht. Zoals Vatikiotis zegt: ‘The state of | |
[pagina 300]
| |
Egypt became the private domain of the mamluks and only those who bore arms seemed to have any political rights’. De grond behoorde aan vreemde soldaten, die vreemden bleven. Op de medeverantwoordelijkheid van de boeren werd eeuwenlang geen enkel beroep gedaan, of het moest zijn dat van de angst. Men kan niet genoeg beseffen hoezeer dit de geest van deze boeren en hun nageslacht heeft aangetast. Dat in juni 1967 tanks en schoenen bij duizenden achtergelaten worden na een nog niet gestreden Sinaïgevecht, door mensen die nog nooit zelf een beslissing hebben kunnen nemen, houdt daarmee onmiddellijk verband. Dat van overal vandaan geimporteerde machines in Egyptische fabrieken op reserveonderdelen en reparatie staan te wachten, is een gevolg van hetzelfde fenomeen. De Egyptische boer is niet luier of laffer dan enig ander mens van zijn ontwikkelingspeil elders, maar het ma'leish van het laisser faire is er bij hem voor eeuwig ingestampt.
Terwijl de soldaten het voor het zeggen hadden, trokken de belastinginners de dorpen door en legden de sheikhs van de Azhar het volk hun verstarde conceptie van de religieuze wet op. Allahu akbar! God is altijd groter. En de fellahs hadden te buigen. Wellicht heeft niemand het lot van de Egyptische boeren zo indringend beschreven als de onlangs overleden Jezuiet Henri Habib Ayrouth, die bezeten was van de gedachte de afstand tussen boeren en leidende klassen te verkleinen. Het lot van deze eeuwig geïsoleerden aan de wereld tonen was de opzet van zijn sociologische thesis The fellahinGa naar voetnoot5. Omdat aan zijn overlijden in de Europese pers geen aandacht geschonken is, lijkt mij een eresaluut aan deze oprechte Egyptenaar op zijn plaats, omdat hij zag wat nog steeds te weinig verantwoordelijke personen in Kairo zien, en er ook van durfde getuigen. | |
Europese belangstellingIn 1798 trekken de troepen van Napoleon Egypte binnen. Aan dit feit is, met name door Franse historici, een nogal overdreven waarde toegekend. Van belang was Napoleons inval zeker. Ze tastte de macht van de gevestigde Mamelukkenbeys aan en daarmee die van hun broodheren, de Ottomanen. Bovendien kwamen ontwikkelde Egyptenaren voor het eerst in aanraking met de ideeën van de toen nog geen tien jaar oude Franse revolutie. De Egyptische natie bleek niet zo ideaal te zijn als sheikhs en ulama' altijd hadden doen geloven, met de hand op de sunna, de musulmanse wet. De twijfel aan oude opvattingen zou de weg vrij maken voor nieuwe | |
[pagina 301]
| |
inzichten. De diepe minachting die de ontwikkelde moslim van Kairo tot dan toe voor het Europese barbarendom voelde, sloeg tussen 1800 en 1850 om in een koortsachtige belangstelling voor al wat uit Europa kwam. Ook Europa was, om andere redenen, niet ongeïnteresseerd. Zo had Magallon, een Frans consul in Egypte, al vóór 1800 zijn regering in Parijs aangeraden Egypte onmiddellijk te veroveren, om de Engelsen - al evenzeer belust op Afrikaanse grond - vóór te zijn. De kleine korporaal riep op tot Egyptisch patriottisme. Dat was iets geheel nieuws voor de bewoners van Kairo. Men was zo gewend aan de vreemde heersers in huis, die als broeders in de Islam het benodigde gezag verdienden, dat men zich een vorm van zelfbestuur niet eens kon voorstellen. Ten dienste van een eventueel Egyptisch patriottisme besloten de Fransen voorlopig zelf de lakens uit te delen, maar sneden zich daarmee hevig in de vingers. De religieuze leiders en vernederde officierenfamilies van de hoofdstad kwamen in het geweer. Alweer om verschillende redenen. Kairo is rond 1800 een stad van 260.000 inwoners, waarvan 10 procent Syriërs. De Franse soldaten met hun aanhang geven de straten en pleinen een frivool tintje. Voor het eerst ziet men vrouwen in het openbaar! In het park van Azbakiyya wordt toneel gespeeld voor de soldaten, de café's zijn overvol en de talrijke ‘zusjes’, zoals men de prostituees placht te noemen, wekken hevige ergernis bij de religieuze autoriteiten. Swinging Kairo 1800 was de prooi voor ieder bekwaam heerser die met de Mamelukken wist af te rekenen. Mahummad Ali, officier van het Turkse leger, tabakshandelaar van beroep, was die man. Niet Napoleon, want Napoleon moest verder, terwijl de achtergebleven Franse troepen zich onmogelijk maakten door de gouverneur van Alexandrië op te hangen, en haastig het land verlieten om te ontkomen aan de door Azharsheikhs opgezweepte volkswoede. | |
Autoritaire vernieuwersMet dat al was de belangstelling van de Egyptenaren voor Europa gewekt. Het regiem van Muhammad Ali, dat meer dan veertig jaar duurde (1805-1849), stond geheel in het teken van die belangstelling en van de door het Westen geïnspireerde behoefte om een eigen image voor Egypte op te bouwen. Geleidelijk aan weekte Muhammad Egypte los van Istanbul en voelde zich, zoals zijn sterke voorgangers Ibn Tulun, Saladin, Baybars aangetrokken tot veroveringstochten richting Syrië en Saudi-Arabië. Na hem deed Abd ad-Nâsir niet anders. De macedonische Pasha Muhammad Ali legde de basis voor het moderne Egypte en liet tot dat doel mensen in Parijs en Londen opleiden. Hij was de ontwerper van het eerste massieve economische ontwikkelingsplan voor Egypte, organiseerde het belastingsysteem, verklaarde alle grond tot staats- | |
[pagina 302]
| |
eigendom ten koste van de Mamelukkenbeys, breidde het wegennet uit en bevorderde de immigratie van Europese vaklieden voor de inrichting van fabrieken voor papier, ijzer, explosieven, hoofdzakelijk ten dienste van het gemoderniseerde leger, dat ook bij hem onevenredig grote aandacht kreeg. Franse officieren bouwden de marine op in Alexandrië en overal langs de Nijl verrezen suikerfabrieken. Dit alles ging niet zonder schulden t.o.v. de Europese crediteuren, schulden die onder zijn opvolgers zo hoog opliepen, dat Egypte rond 1870 politiek en economisch geheel afhankelijk van Frankrijk en Engeland was. In die jaren ontstond, onder druk van de Europese vrijhandel, de Egyptische katoencultuur ten dienste van de textielfabrieken van Manchester en Liverpool, die een ernstige eenzijdigheid van het Egyptisch landbouwprodukt in de hand werkte, met alle schadelijke gevolgen vandien voor de fellahs. Onder Muhammad Ali's regering was de bevolking van Egypte bijna verdubbeld, terwijl de handel in 1850 het zesvoudige van die van 1805 opbracht. De fout van Muhammad Ali lag in zijn autocratische bestuursopvatting, waardoor hij heel Egypte beschouwde als zijn particulier eigendom en weigerde enige souvereiniteit van het volk te erkennen, geheel in de lijn overigens van de musulmanse conceptie van gezag. ‘People to him were subjects’, zegt Vatikiotis, ‘who obeyed a forceful ruler who, in turn, ruled alone and absolutely without their participation.’
Hoe funest de ideeën van alleenheerschappij voor Egypte waren, ervoer men tijdens het bewind van de khedive Ismaîl (1863-'79), die zover ging, dat hij - geheel buiten ruggespraak met zijn volk om - Egypte als privégebied aan de Europese machten wilde verkwanselen. Er was in die tijd in de Egyptische grote steden een elite nieuwe stijl gegroeid die dweepte met Europese cultuuruitingen, bijeenkwam in de pas geopende Opera, Rousseau las, Montesquieu verslond, maar in eigen land nog steeds niets te zeggen had ondanks alle trotse verklaringen van de vorst dat hij een modern, Europees Egypte wilde. Zelf van niet-Egyptischen huize deed de khedive liever een beroep op Europeanen om dit doel te bereiken dan dat hij de ontwikkelde Egyptenaren tot medezeggenschap uitnodigde. Hij stelde zich geheel afhankelijk van zijn Franse en Engelse adviseurs en ging in 1875 zover dat hij de hele Suezkanaalcompagnie voor 4 miljoen pond sterling aan Disraeli verkocht. In ruil daarvoor hielpen de Engelsen hem de Soedan te veroveren en bezorgden hem de titel van Ismaîl, keizer van Afrika. Rekenen konden de Europeanen in dienst van de Khedive wel. Tussen 1864 en 1875 liepen Egypte's inkomsten op van 5 miljoen naar 145 miljoen pond sterling. Ook toonden ze zich bekwame ingenieurs: ze sloegen 400 bruggen over de Nijl, legden 8.000 kilometer irrigatiekanaal aan. Ze | |
[pagina 303]
| |
organiseerden het postwezen, de banken, en hun missionarissen richtten Europese scholen en colleges op. In 1870 gingen de poorten van de eerste meisjesschool in Kairo open. Ook deze leider was niet gespeend van ondernemingslust, maar de doorsnee-Egyptenaar kon hem niet volgen, stond bovendien - met reden - achterdochtig tegenover zijn zeer oosterse methoden van politieke manipulatie en machtscontrole. Zijn omkoperijen kostten de staat handenvol geld. Negenhonderd jaar na de stichting van Kairo was het Suezkanaal in gebruik genomen. Een geweldig werkstuk van Franse ingenieurskust. Zes jaar later had de khedive het beheer al overgedragen aan buitenlandse machten. Natuurlijk, de doorsnee-Egyptenaar was nog niet zover dat hij de wettigheid van dergelijk handelen in twijfel trok, maar een groep van intellectuelen begon zich toch af te vragen of men langer de aanwezigheid van de Europeanen in alle ministeries moest dulden. In zijn verlangen naar europeanisering besefte de khedive, niet zonder parlement te kunnen. Dus liet hij in 1866 het eerste Egyptische parlement bijeenkomen. Feitelijk was het door zijn samenstelling al geheel ontwapend, bovendien had het slechts een zeer beperkte medezeggenschap. Een Egyptisch auteur uit die tijd vermeldt dat, wanneer de secretaris van de Assemblee de afgevaardigden verzocht zich in drie groepen te verdelen - pro-regering rechts, oppositie links en gematigden in het midden - allen rechts bijeenhokten, mompelend: hoe zouden we bezwaren tegen de regering kunnen hebben! De enorme uitgaven van de khedive overtroffen de inkomsten. Egypte riskeerde bankroet te gaan. De Europese consuls hadden alles te zeggen in Kairo. Zij wilden het parlement uitschakelen, dat, onder de regering van Nubar Pasha, in 1878, enigszins ontwaakt, toch nog lastig kon werken op de volksopinie. Het parlement weigerde echter naar huis te gaan, protesteerde tegen de vèrgaande Europese controle op de financiën van de staat. Het was de eerste politiek-geformuleerde reactie op de buitenlandse invloed in de regering, die echter de journalisten van de Arabische bladen allang een doorn in het oog was. Aan dit alles was een heftige perscampagne voorafgegaan onder invloed van de twee islamitische hervormers, Jamâl-ad-Dîn al-Afghâni en Muhammad Abduh, de latere grootmufti van Egypte en hervormer van het AzharonderwijsGa naar voetnoot6. | |
De mislukte putsch van 'UrâbiHet sterk-westerse regeringsbeleid van Ismaîl's minister Nubar Pasha had | |
[pagina 304]
| |
de ontwikkelde burgerij en nationalistisch voelende jonge Egyptische officieren voldoende geprikkeld tot het ontketenen van een actie. Een politieke samenzwering kwam tot stand in Helwan, mede onder invloed van het panislamisme dat droomde van een vernieuwd islamitisch rijk onder leiding van de Turkse sultan, en dat in Egypte fervente aanhangers had. Sinds Nubar zich had aangediend als een zelfstandig handelend regeringsleider, moedigde de khedive heimelijk het ondergrondse verzet tegen de Europeanen aan en weigerde een bankroetverklaring te ondertekenen waardoor Egypte nog afhankelijker zou zijn geworden van de westerse mogendheden. Deze, zijn eerste Egyptianiserende daad, kostte Ismaîl de troon. Op aandringen van Engeland en Frankrijk ontzette de Ottomaanse sultan hem uit zijn ambt. Zijn zoon Tawfîq volgde hem op, en moest de Europeanen wel ter wille zijn. Het leger vroeg daarop een Egyptische minister van Oorlog (sic). Bovendien eiste kolonel Ahmad 'Urâbi, de leider van de reclamanten, minder Cirkassische en meer Egyptische officieren in de hogere leiding van het leger. Toen deze wensen niet ingewilligd werden, besloot men tot gewapend verzet. Begonnen om promotiemogelijkheden voor Egyptische soldaten te bedingen, ontwikkelde deze opstand zich al snel tot een botsing op nationaal niveau tussen nationalistisch revolutionairen enerzijds en de khedive met zijn Europese vazallen aan de andere kant. 'Urâbi beschuldigt de khedive van landverraad. Hij heeft de steun van het volk, dat rond hem snel een mythe opbouwt, en de sympathie van de sultan in Istanbul, die allang genoeg heeft van het autoritaire optreden van de Muhammad Alidynastie. Uitbarstingen van volkswoede tegen de Europeanen zijn het gevolg van het verschijnen van een Engelse vloot op de rede van Alexandrië. Op 11 juli 1881, om zeven uur in de morgen, beveelt de Britse admiraal Seymour zijn schepen alle kanonnen leeg te schieten over de stad Alexandrië. Engeland besluit Egypte te bezetten, terwijl 'Urâbi en de khedive elkaar banvloeken toezenden in naam van de godsdienst. Het verguldt de bittere pil niet. 'Urâbi's troepen blijken niet gedisciplineerd genoeg om Her Majesty's mariniers te weerstaan. Na een periode van betrekkelijke autonomie zal Egypte tot 1952 de smaad moeten aanvaarden van een Europese pottekijker in zijn binnenlandse politiek en economie. Soldaten hebben de boeren duizend jaar klein gehouden. Soldaten zullen opnieuw Egypte's lot in handen nemen. Daarover later meer. |
|