Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 286]
| |
De ene menswetenschap?
| |
[pagina 287]
| |
bijdrage van de studie-secretaris, drs. B. van Steenbergen, van de Werkgroep 2000, die de tegenstelling tussen established sociologie en conflictleer ook in de futurologie aanwezig achtGa naar voetnoot2. Dat boekje toont, dacht ik, nog eens aan dat de ‘ideologische kritiek’ nuttig is om na te gaan of men zichzelf niet om de (eigen) tuin zit te leiden. Veel verder komt men er echter niet mee! Hoogstens tot een opbloei van de sociale magie, waarbij denkers aan de hand van hun maatschappelijke achtergrond geselecteerd worden in ‘goeden en slechten’. Het is de Weense sociaal-filosoof Ernst Topitsch, die bezig is heel die - met de geboorte van de sociologie gegeven - discussie over ‘orde en conflict’ in een ander kader te plaatsen. Hoe komen, zo heeft hij zich afgevraagd, de sociologen aan die termen? Welke voorstellingen spelen daarbij door hun hoofd? Topitsch, die thans etnologie en sociologie doceert in Heidelberg, is uitgegaan van de door Freud en Marcel Mauss ontwikkelde theorie, dat wij niet alleen verstandelijk ‘raisonneren’, doch tevens een voorstellingswereld van ‘magische’ aard meedragen. Begrippen hebben voor ons soms de functie om iets toe te dekken wat we niet begrijpen. En bovenal om iets op te roepen wat we heimelijk verlangen. Orde versus conflict behoort tot die reeks kosmische voorstellingen. - zoals licht en duisternis, Lucifer contra Michael, de wetten die in de hemelen gelden - die zowel onze onkunde als ons verlangen symboliseren. De sociologie is gestart met de overtuiging aan dit soort onbewustheid een eind te maken. Doch zij is er niet aan kunnen ontkomen zichzelf te zien als de vroedvrouw van een nieuwe heilsleer. Er is dus in de sociologie niet zozeer een tegenstelling tussen orde en conflict, doch eerder een tussen kennis versus vermoeden en verlangen. De sociologie is volgens Topitsch ten dele een poging om wat vroeger ‘magisch omhuld of metafysisch geduid’ werd, in een wereldse taal te sanctioneren. Dat was zijn grote these uit Het Einde van de Metafysica (1958). In latere studies is hij nagegaan welke specifieke motieven er bij intellectuelen kunnen spelen om zich een andere hemelse lusthof voor te stellen. Zo toonde hij recentelijk aan, dat de dialectische filosofie een ingenieuze poging van de intelligentsia is om alsnog de te geschakeerde empirie te vangen in één eenduidige en zingevende formule (opgenomen in Logik der Sozialwissenschaften, Köln 1967, pp. 17 - 36). Een soort bezweringsformule, die de pretentie heeft alles doorzichtig te kunnen maken. Zij verschaft voorts een ‘wetenschappelijke’ motivatie om een discriminerend handelen jegens hardnekkigen te rechtvaardigen. In een van zijn laatste geschriften zet Topitsch een analoge redenering op t.a.v. Hegels | |
[pagina 288]
| |
denkbeelden, waarbij hij wijst op de relatie met rechtse heerschappijdromenGa naar voetnoot3. Enigszins vergelijkbaar werk wordt in Nederland geleverd door de Utrechtse filosoof Kuypers. In zijn opstellen stipt hij de verdwijning aan van het te rechtlijnige en magische natuurrechtsbegrip, dat plaats moest maken voor een meer historische kijk op het menselijk lotGa naar voetnoot4. Bij Kuypers verschijnt de mens binnen aardse en tussen-menselijke contouren. God en mens zijn getreden uit de ene - hen beide omvattende - orde. De menselijke uittocht wordt thans geanalyseerd door de menswetenschappen. Doch wellicht kan de filosoof zijn bijdrage leveren tot een meer integratief gezichtspunt omtrent de mens. Zo komt bij Kuypers de filosoof uit den hoge naar beneden. Hij wijst niet slechts de diverse disciplines op hun grenzen - om vervolgens het alomvattende voor zichzelf te reserveren -, doch draagt bij tot integratie. Hij is de middelpuntzoekende kracht in het middelpuntvliedende veld. Waar bevinden wij ons op dit moment? Wat is dat - of zou dat kunnen zijn: een integratief gezichtspunt? Is dat alleen een zaak waarover de wetenschap beslist? Of doen de mensen in hun virulente en onevenwichtige maatschappij daar ook iets aan? In deze bijdrage ben ik ervan uitgegaan, dat feiten als evolutie en economische groei iets te maken hebben met kennisvorming. Voorts dat de ontwikkeling die we nu sinds 200 jaar kennen het best te omschrijven valt met de neutrale term ‘modernisering’. Dat in die ontwikkeling de intelligentsia een centrale rol speelt, in zoverre deze zich drager, commentator en biechtvader voelt van deze ontwikkeling. Naast dit vertrekpunt is er een meer thematische overtuiging in het spel. De menswetenschappen zijn dikwijls eenvoudige vragen uit de weg gegaan, omdat, zoals de psycholoog Erikson opmerkt, deze zelfs de grootste deskundigen voor schut dreigen te zetten. Interdisciplinair onderzoek verloopt vaak traag, omdat men elkaar met simpele vragen over het specialisme van de ander zo ongelukkig te kijk kan zetten. Die onzekerheid en schaamte heb ik op de koop toe genomen. Vandaar de onbekommerdheid waarmee de mens in wijds perspectief is geplaatst. Het menselijk verschijnsel wordt in de diverse paragrafen uitgezet tegen de as van de tijd - verleden en toekomst; de as van de maatschappelijke configuratie, te splitsen in het sociale, economische, politieke en culturele krachtenveld. Tenslotte is ingevoegd de mens als psycho-biologisch verschijnsel. Al die benaderingswijzen komen voort uit behoeften aan inzicht, doch worden tevens opgeroepen | |
[pagina 289]
| |
doordat feiten in de maatschappelijke evolutie ons dwingen tot denken langs deze lijnen. Hoe ziet die spanningsverhouding er thans uit? Wat zouden wij moeten doen - en in welke richting - om niet te falen voor de geschiedenis? Na eerst recente studies op deze grondslag in slagorde te hebben gezet, zal in de slotparagraaf een poging tot taakstelling worden gewaagd. | |
2. De mens als enkelingIn de laatste vijftig jaar zijn de psychologen ver voortgeschreden. Met name de diverse ontwikkelingsstadia van het kind zijn door Freud, maar vooral door Piaget onder de loep genomen. Uit een boek van Sandström blijkt, dat popularisatie ten deze geen al te moeilijke zaak isGa naar voetnoot5. Moeilijker wordt het, wanneer men de oorzaken van het gestoorde zelf-beeld wil achterhalen. Wat verklaart het gemak, waarmee sommigen tot permanente zelf-evaluatie komen, terwijl anderen op allerlei voor de hand liggende punten zich voortbewegen als een prinses over een bed met spelden? Hoe komt de mens tot zelf-identificatie? In zijn onaf gebleven Abriss der Psychoanalyse (1938) moest Freud bekennen dat hij wel zag dat de mens zich vormde op het snijpunt van aandrift en omgeving, van afsterven en ontplooiing, van zelflijden ook en sublimerende bevrijding, doch dat hij in het duister tastte over het ‘psychische apparaat’ dat dit proces voltrok. Sindsdien is door Kardiner, Fromm, Mitscherlich en anderen grotere nadruk gelegd op de culturele en sociale waarden, die via de omgeving - ouders, opvoeders en b.v. de televisie met zijn levenssymbolen - het kind kunnen vormen. Men vraagt zich dan af: hoe ziet op die momenten de belevingswereld van het kind er uit? En hoe komt het dat er vervormingen kunnen optreden in de aangeboden informatie, waarden en beelden? Bij deze onderzoekingen speelt het begrip zelfvisie een centrale rol. De visie die een kind of volwassene heeft ten aanzien van zichzelf laat ons namelijk zien, welke waarde iemand zich toedenkt in het verkeer met anderen. Zelfvisie is bovendien identiek aan visie op de ander en de wereld. En omdat men die omgeving enigermate objectief kan vaststellen, kan men via de zelfvisie nagaan hoeveel vertekening door het individu zelf is ingebracht. Zo zou men via associatieve tests kunnen nagaan op welk moment waarden en maatschappelijke gebeurtenissen in het ‘gezichtsveld’ verschijnen en hoe de verwerking - en eventueel vervorming - zich ontwikkelt. Gordon en Gergen hebben kortgeleden een aantal klassieke teksten - van William James, Mead, Freud - en moderne onderzoe- | |
[pagina 290]
| |
kingen - van Allport en Goffman - bijeengebrachtGa naar voetnoot6. Daaruit blijkt dat het psychisch apparaat van de mens een autonome rol vervult en dat de stelling van Fromm - en ten onzent Van den Berg (Metabletica) - dat neurosen wel eens sociosen zouden kunnen zijn, een primitieve vorm van analyse verraadt. Tot dit inzicht kwamen ook de neger-psychiaters Grier en Cobbs, die in Black Rage de wanhoop van de zwarte man beschrijvenGa naar voetnoot7. Zij hebben ondanks het blanke racisme met nadruk psychologische en maatschappelijke relaties onderscheiden. Hoewel de vooroordelen in de maatschappij voor het oprapen liggen, onderscheiden negers - al naargelang hun mate van neurotisme - zich door de heftigheid van hun reactie. De genezing kan niet worden afgewenteld op een maatschappelijk hervormingsprogram. Wel zou daardoor het werk van de psychiaters onnoemelijk verlicht kunnen worden, omdat nu veel tijd verloren gaat met het verklaren van het feit, dat de omgeving op zich verwerpelijk is, doch niet beschouwd mag worden als de oorzaak van wrok en neerslachtigheid. Die ligt in de verwerking van deze inhumane situatieGa naar voetnoot8. En daarbij speelt het psychisch apparaat van de persoon in kwestie een autonome rol. De aard van de relatie tussen de psychologische en maatschappelijke krachten staat eveneens centraal in de studie van Paul Roazen over de politieke en sociale denkbeelden van FreudGa naar voetnoot9. In de dertiger jaren bestond grote belangstelling voor Totem und Tabu en voor Das Unbehagen in der Kultur. Freuds visie dat de mens op archetypisch niveau achtervolgd werd door levensdrift en doodsverlangen - en dat de cultuur die spanning moest sublimeren en in die opdracht kon falen - leek een acceptabele verklaring voor de spanningen in de wereld. Roazen wijst dit soort generalisaties - waarbij vanuit enkele psychologische hypothesen complexe structuren worden verklaard - van de hand. Anderzijds heeft hij ook geen vrede met de huidige vreemdheid tussen psychologen en politicologen. Hij verdiepte zich daartoe in Freuds vroeger - strikter empirische - werk en vond daar aanzetpunten voor een nieuw uitgangspunt. Psychologie en maatschappij-wetenschap hebben ieder hun eigen ziens- en werkwijze. Het samenspel van beide vraagt om een apart soort ‘brug’-begrippen. Een voorbeeld daarvan vonden we in het begrip zelf-visie, dat naar we nog | |
[pagina 291]
| |
zullen zien, een complement kan vinden in het referentie-begrip uit de sociologie. Het kan niet verbazen, dat vanuit de gezondheidszorg belangstelling bestaat voor de relatie tussen individuele en maatschappelijke componenten. Hollingshead, Redlich, Myers, Bean en anderen hebben zoiets als de medische sociologie geïntroduceerd. In een recente studie brengen Myers en Bean verslag uit van 10 jaar evaluatie van het genezingsproces van patiëntenGa naar voetnoot10. Welke sociale factoren speelden bij het ziek-worden een rol? Was er verschil in ziektebeleving bij patiënten van verschillende sociale herkomst? Zijn er bepaalde beroepen en sociale posities die het herstel belemmeren? In de onderhavige studie zijn vele wetenswaardigheden opgeslagen, doch de interpretatie levert moeilijkheden op. De oorzaak daarvan schuilt in het ontbreken van brugbegrippen. Teveel is er gewerkt met een primitief klasse-begrip. Mensen beleven hun klasse niet alleen als een uniforme belangen-configuratie, die zich markant onderscheidt van andere klassen. Binnen iedere klasse is er een veelheid aan kleinere en grotere barrières, die wel wegsmelten wanneer men zich collectief bedreigd acht door een andere klasse, doch die normaliter binnen de eigen groepering allerlei gedragingen oproepen. Die vormen evenzovele kansen voor aantrekking als afstoting: referentie-kaders, waarop de persoon zijn gedrag afstemt. De zittende generatie is zich vaak niet bewust, dat men naast het officiële waardenpatroon tevens nietverwerkte teleurstellingen en verwachtingen overdraagt. Via de opkomende generatie botsen deze op de maatschappelijke realiteit. Aspiraties van ouders - omgezet in verwachtingspatronen bij kinderen - interfereren voortdurend met de feitelijke of vermoede sociale posities en belangen in de samenleving. Permanent is dus een nimmer eindigende verandering. Incidenteel zijn er revoluties in waarden en normen. Die te verklaren vereist een apart niveau van inzicht. Dat inzicht brengt men, geloof ik, niet naderbij door verzamelbundels met een bepaalde thematiek op de markt te werpen. In de bundel Consciousness and Culture paraderen allerlei grootheden, van Comte tot Erwin Strauss, met een opstel over de mens als moeizaam rechtoplopende primaat, over het toneelGa naar voetnoot11. Waar zo weinig ondersteunend onderzoek wordt geboden, blijft de argeloze lezer zitten met een serie hoogstandjes, die hem gemakkelijk kan verleiden tot schijnkennis. Maar het lijkt winst dat de betrekking tussen het psychologische en maatschappelijk krachtenveld opnieuw in studie is genomen. Hoewel de simpele | |
[pagina 292]
| |
generalisaties nogal altijd uitgevers en lezers enthousiast kunnen maken, zijn er tekenen dat fundamenteel denkwerk en daarop afgestemd onderzoek voortgang vindt (zie deel III). Vanuit specialismen als b.v. de medische sociologie kan men niet alles verwachten. Wel vanuit de psychologie zelf, zodra brugbegrippen ontworpen en getest worden, zoals momenteel o.m. met de zelfvisie en het referentie-kader geschiedt. | |
3. Mens contra maatschappijNogal wat mensen hebben de ervaring dat maatschappelijke veranderingen als vreemde feiten over hen komen. De maatschappijwetenschap, die streeft naar een eigen verklaring voor de collectieve gedragssystemen, heeft zich toch niet geheel los kunnen maken van de stelling, dat de maatschappij zich ontwikkelt ten koste van de mensGa naar voetnoot12. Met name in studies voor een breder publiek wordt dikwijls uitgegaan van de afstand - soms ook tegenstelling - tussen individu en maatschappij. In Tellegens boek over techniek en samenleving - herschreven naar een gelijksoortige publikatie uit 1957Ga naar voetnoot13 - treft men dit uitgangspunt aan. De schrijver pleit voor een humaniserende deelname aan de technische samenleving, waarvan hij enige contouren neerzet. In deze voorlopige laatste druk bouwt hij zonder veel moeite een slothoofdstuk op over het ontwikkelingsvraagstuk. Van dit en andere collectiva - als techniek en deelname - valt voor bepaalde doeleinden wel een omschrijving te geven. Doch hardheid verkrijgt men zo niet. Het met enkele resultaten van de jonge maatschappij-wetenschap ‘ethiserend’ op weg gaan, kan de filosoof van zijn vervreemding afhelpen, doch brengt ons in feite weinig verder. Daartoe is in ieder geval nodig, dat de onderzoeker de confrontatie met een historische of actuele situatie niet uit de weg gaat. Voorlopig lijkt het beter om over ontwikkelingsvraagstukken te laten schrijven door onderzoekers die een specifieke deskundigheid en ervaring inbrengen. Wagley behoort tot de uitgebreide groep Noord-Amerikanen die zich met Latijns-Amerika occuperen. In het algemeen heeft deze groep enige treurnis over het feit dat de zuidelijker broeders zo weinig wensen te leren van de Noord-Amerikanen. Als oorzaken voor het verschil tussen beide cultuurkringen wordt dan gewezen op het ontbreken van een middengroep, die door puriteinse werk- en spaardrift stabiliteit kan geven aan het moderniseringsproces. De laatste jaren dringt echter door dat een samenleving | |
[pagina 293]
| |
geanalyseerd dient te worden naar eigen historische ervaring, normen en waarden. Bij Wagley is deze heroriëntatie in zijn Essays on the Unity and Diversity of Latin American CultureGa naar voetnoot14 merkbaar. Hij heeft scherp in het oog gehouden dat er tussen de verschillende landen belangrijk onderscheid bestaat. Het raciale vraagstuk ligt overal verschillend als gevolg van traditie, aantallen negers, indianen, europeanen en de diverse mengvormen. De sociale segmentatie die een oud kenmerk is van de Spaanse cultuurkring is na 1945 mede onder druk komen te staan van een bijzondere bevolkingsgroei en verslechtering van de ruilvoet. Toch krijgt dit laatste facet onvoldoende accent, zodat Wagley niet bij machte is de oorzaak van het nationalisme na 1945 aan te wijzen. In zijn slothoofdstuk zoekt hij dan ook niet direct naar een verklaring van de huidige spanningen. Eerder spreekt hij de hoop uit dat de middengroep zijn taak tussen ‘links en rechts’ zal verstaan. Daarmee is hij teruggekeerd tot een versleten verwachtingspatroon van de Noordamerikaanse samenlevingGa naar voetnoot15. In een studie van Fougueyrollas over Senegal komt een verwante problematiek aan de orde: hoe voltrekt zich de modernisering van een niet-Europese samenlevingGa naar voetnoot16. Deze vroegere marxist - wiens afscheid van het marxisme men kan lezen in een Aula-pocket - heeft zich sinds 1959 als docent sociale psychologie te Dakar beziggehouden met de media en ‘agencies’ die bij modernisering in het geding zijn. Zijn aandacht gaat uit naar de overheidsdiensten, de film en televisie als factoren in het veranderingsproces. Welke wijzigingen komen er op deze wijze tot stand? Hoe reageren de verschillende groepen er op? In Modernisation des Hommes heeft hij zich gericht op het moderne salariaat, de studenten en de analfabeten. De groep der ambtenaren beschouwt zich als stabiele factor en neigt tot een zekere afscherming van eigen positie. De studenten ervaren in volle sterkte de kloof tussen hun aspiraties en de sociaal-economische (on)mogelijkheden. De analfabeten ondergaan schijnbaar zonder verweer de zich wijzigende arbeidssituaties en dompelen zich onder in het symbolenspel van de massa-media. Fougueyrollas schetst de spanning tussen zittend salariaat en jonge intelligentsia als polen van het groeiproces. Interessant is zijn suggestie dat het ‘volk’ zijn traditionele habitus wel eens niet op de scholen zou kunnen verliezen - zoals dat in de Europese ontwikkeling gebeurde. Doch door de beelden van film en televisie en de | |
[pagina 294]
| |
woordsymbolen van radio en politieke redevoering tot onafhankelijkheid zou kunnen geraken. Daarmee verbreekt Fougueyrollas de volgorde in het ontwikkelingsschema, zoals dat veelal wordt gehanteerd. Naar mijn gevoel is Camilo Torres er in geslaagd westerse inzichten om te vormen tot bijna explosieve ideeën over de Latijns-Amerikaanse werkelijkheid. Hij heeft aan de ene kant een koele geest, die iets weet te doen met begrippen uit de westerse sociologie. Tezelfdertijd bemerkt men een bijzondere kracht om de praxis van het leven ondubbelzinnig onder woorden te brengen. Hij werkt niet met een vage revolutionaire formule zoals men op grond van perspublikaties zou denken. Wel is in iedere regel voelbaar het geweld dat de mens in zijn economische structuren, politieke constructies, doch bovenal in zijn gevoelens ten opzichte van zichzelf, opricht en vasthoudt. Zijn taalgebruik is beurtelings ascetisch en uitdagend. Hij beschikt over het meesterschap uitersten van wetenschap en praxis te omlijnen en uiteen te splijten. Revolutie - een Christelijke OpdrachtGa naar voetnoot17 - kan, naar het mij voorkomt, moeilijk genegeerd worden. Doch de vrees bestaat dat dit zal gebeuren, nu reeds is gebleken dat deze man buiten de stad van de mensen op een heuvel is vermoord. Deze vier studies - oplopend in intensiteit - tonen aan dat het wordingsproces van mens en samenleving eerst begonnen is. Heel het gamma van het waarnemings- en denkvermogen zal noodzakelijk zijn om niet te vervalen in magische concepties en krampachtig handelen. De feiten waaronder deze veranderingen zich voltrekken zijn weerbarstig en van nauwelijks te temmen expansiviteit. Dat stelt grote eisen aan hen die op kruispunten verantwoordelijkheden dragen, doch evenzeer aan de onderzoekers. De rust die hen geboden wordt, zullen zij moeten gebruiken om vooroordelen en makkelijk hobbelende stokpaardjes op stal te zetten. In de volgende bijdrage zal ik pogen de krachten in het moderniseringsproces - zoals demografische groei, evolutie, economische groei en de intelligentsia - te beschrijven (II). In een derde deel zal getracht worden te bepalen welke opgave de menswetenschap zich zou kunnen stellen om mede waar te maken, dat de geest zal heersen over de wateren. |
|