Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 268]
| |
Vragen aan futurologen
| |
[pagina 269]
| |
materiële cultuur heeft en omgekeerd. Dan moet dus een wezenlijke tegenstelling worden aangenomen tussen denken en zijn, waartussen hooguit een analogie zou kunnen bestaan. Een niet verificabele wetenschap, zoals de futurologie, zou dan onzinnnig zijn. Waarschijnlijker is, dat de futurologen de geestelijke cultuur beschouwen als een uitvloeisel, bovenbouw, van de materiële cultuur zonder dat er tussen beide van enige wisselwerking sprake is. Een zelfde misvatting die zich ook voordoet bij vele vulgair-marxisten. Een dergelijk uitgangspunt mag echter niet zonder bewijs worden aangenomen. De eerste vraag die men dus aan futurologen moet stellen is: hoe kan men, indien het veld waaromtrent een prognose moet worden opgesteld, is bepaald, daaruit vaststellen welke voorwaarden moeten worden geanalyseerd en welke informatie beschikbaar moet zijn om die prognose vast te stellen? De graad van waarschijnlijkheid dat de prognose vervuld wordt, hangt dan af van de mate waarin die informatie beschikbaar is en die voorwaarden geanalyseerd kunnen worden. Indien deze vraag niet met een algemene regel beantwoord kan worden en indien men ook geen uitgangspunt kan geven om deze graad van waarschijnlijkheid te bepalen, kan men futurologie geen wetenschap noemen, evenmin als haar voorgangster de astrologie. Het is te betwijfelen of deze algemene regels voorhanden zijn. Een van de voorwaarden die een toekomstige ontwikkeling beïnvloeden is namelijk het beleid. Waarnaar streeft de mens, of zoals Picht het noemt, wat is zijn Utopie? Deze schrijver neemt inderdaad aan dat iedere prognose afhankelijk is van een Utopie. Dit is in zoverre al op het eerste gezicht juist, dat de futurologen een in hun ogen volmaakte technische uitbouw van de tegenwoordige Amerikaanse maatschappij als utopie hebben. Zij schijnen er daarbij vanuit te gaan dat het beleid zelf ook weer bepaald wordt door de aanwezige materiële cultuur. Dat is op zichzelf juist. Het denken over de toekomst kan alleen nu bestaande begrippen hanteren. Dit begrippenapparaat is echter niet identiek met de aanwezige dingen, maar ordent de dingen. Er kunnen dus in beginsel nieuwe ordeningssystemen ontstaan, d.w.z. er kunnen nieuwe begrippen worden gevormd. De geschiedenis wijst uit dat dit inderdaad vaak is gebeurd. Men denke slechts aan het begrip ‘kunst’ dat in de late renaissance ontstond. Voordien kon er van een kunstbeleid geen sprake zijn, omdat men geen verband zag tussen de verschillende takken van kunst, maar b.v. story en history onder één ordeningsprincipe had gebracht en tekenen en verven onder een ander. Het staat vast dat er een tijd was dat er geen begrip voor bos was, maar alleen voor enkele bomen en soorten van bomen. Het is dus in het geheel niet uitgesloten dat er in de toekomst nieuwe begrippen ontstaan. Welke dat zijn, is | |
[pagina 270]
| |
in principe niet te zeggen, want als we deze begrippen konden omlijnen, zouden ze nu al bestaan. Omtrent deze begrippen kan zich een beleid ontwikkelen dat dus evenmin voorzegbaar is. Hoe stellen de futurologen zich voor, deze in principe onbekende factor te verwerken in hun prognose-vorming? Feitelijk gaat de futurologie uit van een utopie, namelijk van een maatschappij waarin geen nieuwe hypothesen meer kunnen worden opgesteld in welke wetenschap dan ook. Voor werkelijk nieuwe regels, die bijvoorbeeld de uitzonderingen die we nu nog niet kennen op nu nog algemeen aanvaarde regels beheersen, is in deze wetenschap geen plaats. Duidelijk bleek deze opvatting van een volmaakte, alleen nog maar kwantitatief uit te breiden wetenschap ook uit de juichkreet van de Nederlandse futuroloog F.L. Polak na de eerste maanlanding: nu is alles mogelijk (en onmiddellijk daarna: oorlog is nu onmogelijk). Een dergelijke opmerking is onwetenschappelijk, omdat immers een stelling omtrent alles een oneindig en dus onmogelijk bewijs vergt. Omdat echter nooit iets omtrent alles te bewijzen is, is het ook onmogelijk te bewijzen dat er geen door regels beheerste uitzonderingen op de nu aanvaarde regels bestaan. Zou dat niet zo zijn, dan waren de wetenschappen inderdaad volmaakt. Dat zijn ze niet. Er zijn zelfs gebieden die wel bekend zijn maar waarvoor nog geen enkele regel opgesteld is. Merkwaardigerwijze is de psychologische werking van de prognose daar één van. Er zijn prognoses die zichzelf in vervulling doen gaan: als er gezegd wordt dat een bepaalde bank failliet dreigt te gaan, ontstaat daardoor een rush op die bank en gaat ze failliet; dit soort prognoses heeft een rol gespeeld bij het ontstaan van de crisis van 1929. Anderzijds zijn er prognoses die zichzelf tenietdoen: als er voorspeld wordt dat er over tien jaar veel te weinig artsen zullen zijn, neemt het aantal medische studenten met een sprong toe. Wanneer het ene en wanneer het andere het geval zal zijn, is nog niet in algemene regels vastgelegd. De wetenschap is dus nog niet volmaakt en haar ontwikkeling is niet te voorspellen, omdat bijvoorbeeld al niets kan worden gezegd omtrent nog onbekende uitzonderingen op bestaande regels. Hoe denken de futurologen de onvolmaaktheid van de wetenschap en de onvoorspelbaarheid van haar ontwikkeling bij het opstellen van prognoses te verwerken? Hoe groter het aantal onbekende factoren in de berekening, met des te minder zekerheid kan de prognose gesteld worden. Is er echter een onzekerheid, dan kan steeds een alternatief opgesteld worden. Er is echter geen enkele reden om het aantal alternatieven tot één te beperken. Waar niets vaststaat, is het aantal mogelijkheden oneindig. Waar een nieuw begrip optreedt, en waar dat zal zijn is dus niet te denken, is het aantal ontwikkelingsmogelijkheden onbekend. Kunnen de futurologen een alge- | |
[pagina 271]
| |
mene regel opstellen om het aantal alternatieven te bepalen, of is dat onmogelijk, omdat dit zou inhouden dat de futurologie haar eigen wetenschappelijke ontwikkeling zou kunnen voorspellen? Als futurologie een wetenschap is, zou dat echter weer niet mogelijk zijn. Dit houdt echter allemaal niet in dat er niets te voorspellen is. De hele technische toepassing van de wetenschap berust op de voorspelbaarheid van bepaalde gevolgen van bepaalde oorzaken. Als ik het potlood dat ik nu in mijn hand heb loslaat, valt het. Of deze wankele schrijfmachine over twee minuten nog werkt, kan ik niet zeggen omdat het onderzoek meer dan twee minuten zou duren; een prognostische onmogelijkheid. De hoofdvraag die nu aan de futurologie moet worden gesteld is: zijn er althans voorlopige algemene regels te stellen omtrent de grenzen van de voorspelbaarheid? Was de regel absoluut en niet meer voor verandering vatbaar, wat weer een eeuwige onveranderlijk wetenschappelijke waarheid zou veronderstellen, die niet bewijsbaar is, dan was de futurologie weer een volmaakte wetenschap, wat niet mogelijk is. Het zou trouwens ook niet bewijsbaar zijn dat er nooit (in alle tijd) uitzonderingen op de regel gevonden kunnen worden. Onder deze omstandigheden mag men zich afvragen wat het nut van deze wetenschap is. De futurologen kunnen hoogstens zeggen dat het niet mogelijk is te bewijzen dat hun activiteiten nooit ergens nut zullen hebben. |
|