Of het een echt begin wordt, valt af te wachten. Het weer was niet bevorderlijk voor de studentenactie van 4 november. Maar al doet de lont het niet, dan wil dat nog niet zeggen dat er geen behoorlijk pak dynamiet onder de universiteit ligt. Namen alle partijen daar nu maar wat van af. Van sommigen is duidelijk dat zij niets liever willen dan een explosie. Zij stellen hun eisen net zo hoog dat de tegenpartij er juist geen ja op kan zeggen. Maar toch houden zij hun eisen weer net zo laag dat zij de publieke opinie niet al te zeer tegen zich in het harnas jagen. Als de anderen maar alles deden om de spanning binnen de universiteit te verminderen, was er al veel gewonnen. Gewoon een kwestie van eerlijkheid en loyaliteit.
Overigens is Amsterdam een op zichzelf en technisch bezien geen ongeschikt beginpunt voor actie. De Universiteit van Amsterdam was vroeger een gemeentelijke universiteit. De universiteit wordt er tot op zekere hoogte nog steeds geregeerd door besluiten van de gemeenteraad, een gemeenteraad bovendien, die is samengesteld uit overwegend betrekkelijk progressieve leden. De zogenaamde ‘100% wet’ van Minister Veringa beoogt een deel van de locale macht over te hevelen naar Den Haag. Dus een eventueel begin moet ook met te lang op zich laten wachten wil het zuiver strategisch gesproken nog zin hebben. Blijkbaar achten revolutionaire krachten zichzelf het sterkst op het niveau van de universiteit zelf en streven naar zo groot mogelijke autonomie. Een deel van de afkeer van de inspraak door zogenaamde maatschappijvertegenwoordigers in het universiteitsbestuur kan wellicht daaraan worden toegeschreven.
De minister lijkt te handelen als de winkelier die een bepaalde verkoopprijs voor ogen staat en zijn biedprijs verhoogt naarmate er meer korting wordt afgedongen. De minister vroeg de universiteiten advies over een gewenste toekomstige structuur. Wat er uitlekte van de op handen zijnde adviezen leek nogal ver te gaan en dus kwam nog voor het verstrijken van de termijn van indiening van de adviezen de nota Veringa uit, waarin de minister ten opzichte van eerder ingenomen standpunten minder concessies leek te doen. De nota Veringa ontmoette hevige kritiek. Toen kwam de ‘100% wet’, waaruit een nog straffere beleidslijn spreekt. Intussen noemt de minister zijn eigen voorstellen vooruitstrevend, maar dat is weer zo een geval van onoprechtheid. Een onoprechtheid die zo onhandig is verpakt, dat men het echt geen bedrog mag noemen.
Zo komen wij er niet gauw uit. Menigeen voelt zich onbehaaglijk bij de gedachte dat de student zelf (bv. in de one man one vote constructie) het laatste woord zou kunnen hebben in zijn opleiding. Het gevaar dat een streven naar snel afstuderen de studie kwalitatief zou uithollen, is niet