West-Irian
In het op 15 augustus 1962 tussen Nederland en Indonesië onder bemiddeling van de V.N. gesloten akkoord was o.a. bepaald, dat Indonesië ‘met de hulp en deelneming van de V.N.-vertegenwoordiger en zijn staf’ regelingen zou treffen voor een vrije keuze door de bevolking over de toekomst van het land; deze keuze zou plaats hebben voor het einde van 1969. Naarmate de periode der beslissing naderde, hoorde men in Nederland kritische geluiden over de vrijheid van de keuze. Niet vreemd als men de Indonesische president Soeharto, hoort verklaren, dat het verraad zou zijn aan Indonesië als de West-Iranese bevolking zou besluiten geen deel van Indonesië te willen zijn. Of wanneer men hoort, dat het principe ‘één man één stem’ om verschillende genoemde en ‘andere’ redenen niet kan worden toegepast. Djakarta besloot tot de vorming van acht raadgevende vergaderingen (voor elk regentschap een); een beslissing zou moeten vallen volgens het moesjawarah-stelsel, d.w.z. dat er na beraadslaging niet gestemd wordt maar men moet komen tot een gemeenschappelijke mening, zodat er niet van een minderheid kan worden gesproken. Verder gaf de Indonesische regering als haar oordeel, dat na een voor Indonesië gunstige beslissing W. Irian een ruime mate van lokale autonomie zou krijgen.
Tijdens de voorbereidingen was er al sprake van verzet onder de bevolking en Djakarta vond in de ‘overdreven’ berichtgeving een motief om buitenlandse functionarissen en journalisten de toegang tot W. Irian te ontzeggen. Verder was de speciale vertegenwoordiger van Oe Thant, de Boliviaan Ortiz-Sanz, van opvatting, dat het niet tot zijn bevoegdheden hoorde een oordeel uit te spreken over het al of niet democratische van de gevolgde methode of de uitvoering ervan.
De verkiezingen van de leden der acht raadgevende vergaderingen had voor het overgrote deel plaats gehad vóór de vertegenwoordigers der V.N. ter plaatse waren; de meeste leden zouden helemaal niet gekozen zijn, maar benoemd. Volgens de V.N.-waarnemers waren zij niet tijdig op de hoogte gesteld van het tijdstip der verkiezingen. Zij konden zodoende slechts de verkiezing bijwonen van 1/10 van de afgevaardigden, waarbij echter bleek, dat men vergeten was een tolk mee te nemen en men moest afgaan op mededelingen van een Engelssprekende Indonesische ambtenaar.
De houding van den Haag in deze kwestie? Minister Luns meende, dat de persberichten die ongunstig waren voor de Indonesische regering, sterk overdreven waren, maar hij was zo eerlijk toe te geven, niet in staat te zijn enige bewering - welke dan ook - op waarheid te toetsen; wel wees hij er op dat missie en zending een gunstiger beeld meldden, maar hij vroeg zich niet in het openbaar af of hiervoor niet een verklaring te vinden was. Veertien dagen later bleek de regering toch wel ‘bezorgd’ te zijn n.a.v. persberichten over de ontwikkelingen en bracht zij deze bezorgdheid zelfs ter kennis van de V.N. en de Indonesische regering. Voor den Haag was hiermee de kous af.
Volgens de verwachtingen, beter volgens de plannen, spraken de ruim 1000 kiesmannen namens de ruim 800.000 stemgerechtigden zich unaniem uit voor