Streven. Jaargang 23
(1969-1970)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Een alternatief voor Marcuse's eendimensionale mens?
| |
[pagina 64]
| |
dagsluitingen op de T.V. door een geestelijke; filosofie of bellettrie als ontspanning geconsumeerd in pocketliteratuur), terwijl ze in feite hun kracht en hun wezen verloren hebben. Marcuse ziet dit in een vicieuze cirkel gevangen proces van uitbuiting en inkapseling niet alleen in het Westen maar evenzeer in de Sovjet-Unie. Ook hier treft hij een hoogindustriële samenleving aan, waarbij de werkelijkheid steeds meer dreigt te vergroeien tot één enorm produktie-apparaat waarin economische welvaart en consumptie de voornaamste idealen schijnen te zijn. Ook hier ziet hij de mens verworden tot een goed functionerend radertje in het grote produktie-mechanisme. Hij constateert er eenzelfde gevaar van vervlakking en uitholling. In feite treft hij hier eenzelfde uitbuiting van de mens aan als in het kapitalisme van het Westen, zij het dan dat we hier te maken hebben met een staatskapitalisme. Hij toont zelfs aan dat de partij en de partij-ideologie sinds 1917, door de sterke accentuering van produktie en industrialisatie en door de concurrentiestrijd met de USA, waarbij men zelfs bij de tegenstander in de leer ging, deze ontwikkelingstrend hebben geconditioneerd en bevorderd.Ga naar voetnoot3 Hij wijst hier ondermeer ook op het duidelijk positivistische karakter van de partij-ideologie met haar primaire belangstelling voor de natuurwetenschappen en op de overaccentuering van arbeid en materie in deze ideologie. Een duidelijke relatie tussen ideologie en hoogindustrie ziet hij overigens ook in het Westen, zij het dan met dit verschil, dat in dit Westen de filosofie niet vooropging maar volgde. Aan beide zijden vindt hij een ideologie die in verregaande verwetenschappelijking van het denken ‘strijdt tegen alle soorten van metafysica, transcendentalisme en idealisme’.Ga naar voetnoot4 | |
Bijzonderheden van de situatie in Sovjet-RuslandMarcuse's conclusie is, dat de huidige hoogindustriële ontwikkeling een steeds fataler karakter zal gaan aannemen, juist omdat de krachten die een | |
[pagina 65]
| |
samenleving alternatieven dienen aan te reiken: kunst, filosofie, religie, door verschraling en inkapseling geen rol van betekenis meer spelen. Marcuse ziet in het Westen dan ook amper reële alternatieven. Het enige wat mogelijk schijnt is een negatieve houding zonder meer: opstand en verzet voor ieder die de situatie heeft doorzien. En dat is al. Over mogelijke alternatieven in Sovjet-Rusland spreekt hij nauwelijks. Dat was ook niet de opzet van zijn verhandeling. Het is nu juist dit laatste, wat wij hier nader willen bezien. We kunnen beginnen met de vraag te stellen: geldt, bij alle genoemde overeenkomsten, ook datzelfde gevaar van inkapseling en ontkrachting van die gebieden waarvan de alternatieven moeten of kunnen uitgaan? Zijn ook hier die krachten verlaagd en ontwaard tot simpele randverschijnselen van een niet meer aan te tasten en te veranderen stramien? | |
a) Geen inkapseling maar verdringingWij menen dat in de Sovjet-Unie de mogelijkheid tot uitdrukking van een transcendentie, van een negatie van het heden, behouden bleef. En wel op de eerste plaats doordat de officiële dogmatische ideologie bepaalde gebieden of momenten van waaruit alternatieven zouden kunnen worden aangereikt, bewust en langdurig heeft uitgebannen; zowel uit het gewone leven als uit de taal. We denken aan de gebieden die door deze dogmatische ideologie beschouwd worden als foutieve superstructuren of idealistische dwalingen, zoals religie, vrije kunst en sommige al evenzeer onder taboe gestelde antropologische thema's.Ga naar voetnoot5 Het is daarbij slechts van secundair belang, dat men deze thema's buitengesloten heeft omdat ze verbonden gedacht werden met uitbuiting, passiviteit en weigering tot lotsverbetering. Het voornaamste is, dat ze door de officiële ideologie bewust verdrongen werden; zodat dus juist het tegendeel van een inkapseling plaatsvond. De geladenheid tot de grote ontkenning blijft behouden. Hier is dus, in tegenstelling tot het Westen, nog een antagonisme mogelijk tegen de heersende ideologie en het door haar gesanctioneerde establishment. Zo kan de literatuur in de Sovjet-Unie inderdaad nog wel een tot transcendentie oproepende realiteit zijn. Ze kan nog beelden oproepen omtrent situaties in het leven of thema's die niet te verenigen zijn met het gevestigde realiteitsprincipe. Ze is in dit opzicht nog niet, zoals in het Westen, van haar kracht beroofd. Zeer duidelijk wordt dit geïllustreerd door de in de Sovjet-Unie bestaande censuur en door de schrijversprocessen: feiten die duidelijk de erkenning door de partij inhouden van het gevaar dat de | |
[pagina 66]
| |
literatuur hier inderdaad bij machte is alternatieven voor de bestaande situatie aan te wijzen. Hier is de mogelijkheid van een dialectische spanning tussen twee dimensies gebleven. Er is een factor die dit nog verscherpt. De discrepantie tussen partij-ideologie en literatuur expliciteert in feite een veel diepere en bredere tegenstelling: die tussen partij en volk, tussen de partij en het leven zelf. We denken hier bijvoorbeeld ook aan de spanningen die reeds in 1917 bestonden tussen de revolutionaire bewegingen van het eigenlijke volk en de pogingen van de partijleiding om deze beweging over te nemen en in handen te houden. Trotskij's Geschiedenis van de Russische revolutie laat daar ongewild voorbeelden van zien die niets aan duidelijkheid te wensen overlaten.Ga naar voetnoot6 De door de partij gehuldigde leuze dat zij het volk vertegenwoordigt, wordt vanaf het ontstaan van de Sovjet-staat door de feiten geloochend. En dit geeft een extra spanningslading aan de discrepantie tussen partij-ideologie en literatuur: het is niet alleen een strijd tussen twee ideologieën: die van de partij en die van de literatuur, maar een strijd tussen volk en dictatuur. We kunnen echter nog verder gaan. De spanning tussen partij en volk gaat in feite terug op de nog oudere en nog dieper liggende tegenstelling tussen volk en intelligentsia in het 19e-eeuwse Rusland, een van de hoofdthema's van de voorrevolutionaire Russische literatuur. Steeds liet men daarbij zien, hoe de intellectuele door de westerse civilisatie beïnvloede bovenlaag ontworteld is geraakt uit het volk en van dit volk steeds meer vervreemdde. Niet alleen bij Dostojewskij, maar ook bij andere 19e-eeuwse Russische schrijvers keert dit thema steeds weer terug. En dat de communistische partij in 1917 in zekere zin de rol van de voorrevolutionaire Russische intelligentsia overnam, daarvan getuigen ook bepaalde opmerkingen van Lenin zelf.Ga naar voetnoot7 Zowel voor als na de oktoberrevolutie hebben we dus te maken | |
[pagina 67]
| |
met een van het volk vervreemde, door westerse ideeën beïnvloede intelligentsia (ook het marxisme is immers van westerse origine), die ongewild tegenover dit volk komt te staan. Zo kunnen we, het bovenstaande samenvattend, concluderen dat in Rusland, anders dan in het Westen, wél een duidelijke frontlijn is aan te wijzen. Hier vinden we een bepaald nog niet ingekapseld ‘aan gene zijde’, dat alternatieven kan aanreiken; dat, gesitueerd buiten en tegenover de gevestigde orde, deze gevestigde orde nog problematisch stellen kan. Hier vinden we nog het door Marcuse in het Westen vergeefs gezochte punt dat Archimedes nodig had om de wereld uit haar voegen te kunnen lichten: het punt van waaruit de hoogindustriële cultuur op haar eenzijdigheid en tekorten, op haar vervreemding kan worden aangegrepen in de dialectische daad van een revolutie. Hier blijft nog de dialectische spanning tussen ‘is’ en ‘zou moeten zijn’, die Marcuse wezenlijk acht voor een tweedimensionale wereld, maar die hij in het Westen verloren ziet gegaan. Een vrije - dat wil zeggen: geestelijk vrije en nog niet ingekapselde - literatuur heeft in de Sovjet-Unie nog een subversief karakter en wordt blijkbaar door de autoriteiten ook nog als zodanig onderkend. | |
b) Een andere culturele achtergrondMaar er is nog meer. Wanneer men Marcuse leest - en ditzelfde geldt ongeveer analoog voor de werken van andere, minder actuele maar daarom niet minder belangrijke cultuurfilosofenGa naar voetnoot8 - wordt men onwillekeurig getroffen door het feit dat hun kritiek op de westerse civilisatie in veel punten overeenkomt met de kritiek die het prerevolutionaire Russische denken op deze civilisatie had. Ik denk hier bijvoorbeeld aan Dostojewskij en zijn waarschuwing ten overstaan van pogingen het leven te vangen in een ‘gelukkige mierenhoop’ of een ‘kristallen paleis’Ga naar voetnoot9: begrippen die de door Marcuse bedoelde samenleving welhaast profetisch schijnen vooraf te beelden. Wat Dostojewskij's ageren betreft tegen de verabsolutering van positivisme en logica, van verstand en wetenschap, van ‘natuurwetten als twee keer twee is vier’ (vooral in Herinneringen uit het ondergrondse): Marcuse wijst in het westerse denken ditzelfde prevaleren aan van de natuurwetten, | |
[pagina 68]
| |
van de ‘algemene bewegingswetten’, van het wetenschappelijk-rationele. En zoals Dostojewskij en anderen juist de ‘andere dimensie’ - kunst, religie - hierdoor geloochend en uitgebannen zien, zo spreekt ook Marcuse over een ‘ontwerkelijking, die alle ideeën aantast welke niet door de wetenschappelijke methode getoetst kunnen worden’. En hij ziet deze ontwerkelijking onmiddellijk samenhangen met de verwording van de samenleving tot dat gigantische produktie- en consumptie-apparaat dat denken doet aan Dostojewskij's gelukkige mierenhoop en kristallen paleis. Wat betekent dit nu voor de betekenis van de literatuur in Rusland als mogelijke grond voor alternatieven? Ten eerste, dat het voorrevolutionaire Russische denken, althans bij monde van een aantal van zijn voornaamste vertegenwoordigers, de westerse civilisatie of beter gezegd de fenomenen daarin die zouden leiden tot de hoogindustriële samenleving, al heel vroeg als problematisch heeft beschouwd. Er bestond hier van meet af aan een ontegenzeggelijk genuanceerder visie op deze westerse ontwikkeling, gepaard gaande met een duidelijk pogen er zich tegen af te zetten. En ook dit zou wel eens als een ferment kunnen doorwerken in de hedendaagse Sovjet-literatuur, waarin zich inderdaad een waarschuwende kritiek à la Dostojewskij openbaart.Ga naar voetnoot10 De betekenis van die voorrevolutionaire reserve ten aanzien van de ontwikkelingen in het Westen reikt echter nog verder. Het voorrevolutionaire Russische denken heeft altijd de desintegratie veroordeeld die het in de westerse civilisatie meende te kunnen aanwijzen: het uiteenvallen van sociale strevingen, wetenschap, wijsbegeerte, religie, kunst in autonome gebieden. Voor wat betreft de kunst zag men dit geïllustreerd in de westerse leuze l'art pour l'art, een leuze die in Rusland de literatuur nauwelijks beïnvloed heeft.Ga naar voetnoot11 Maar nu wijzen Marcuse en vele anderen juist diezelfde desintegratie van het Westen aan als een van de voornaamste oorzaken van het feit dat kunst en filosofie zijn verworden tot werkeloze abstracties en ongevaarlijke randversieringen van het leven.Ga naar voetnoot12 Marcuse ziet de betekenis van kunst en | |
[pagina 69]
| |
filosofie in het Westen juist daarom zo sterk verschraald en ontmand, omdat ze al heel vroeg losgeraakt zijn uit de totaliteit van leven en levenservaring om een soort kunstmatig bestaan te gaan leiden. Daarom zijn ze zo gemakkelijk het slachtoffer geworden van de inkapseling waaraan ze thans ten prooi gevallen zijn. Het feit nu dat Rusland aan deze desintegratie in aanzienlijke mate ontsnapte, houdt in dat kunst en filosofie hier wel steeds nauw verbonden bleven met het leven, met de concrete werkelijkheid, met de sociale act. Hier verloren ze niet hun kracht. Hier voltrok zich niet in die mate de verschraling en ontmanning van kunst en wijsbegeerte: het zijn levende werkelijkheden gebleven.Ga naar voetnoot13 Ook in het hedendaagse Sovjet-Rusland. Want de noodzakelijke band tussen kunst, levensvisie en werkelijkheid, die vóór de revolutie door het Russische denken werd geëist, werd na 1917 met niet minder drang door de marxistische ideologie geëist.Ga naar voetnoot14 Ook in de Sovjet-Unie is de literatuur altijd geëngageerde literatuur gebleven, direct verbonden met het leven en zijn concrete problemen. Ook hier vinden we dus een factor die de Russische literatuur maakt tot een aan inkapseling ontsnappende kracht, waarmee misschien - in een archimedische act - de gegeven werkelijkheid, op haar manco's onderkend, kan worden aangevat en bewogen. | |
c) Het historisch besefTenslotte is er nog een verschilpunt met het Westen waardoor de kansen voor de Sovjet-literatuur als ‘andere dimensie’ gunstiger liggen. Zoals zoveel anderen wijst ook Marcuse op het feit dat het denken en de kunst van de bourgeoisie duidelijk een a-historisch karakter heeft.Ga naar voetnoot15 Voor de mogelijkheid tot het vinden van een historisch alternatief, voor een nieuw ontwerp wordt door Marcuse als eerste moment juist genoemd: het besef van het historische karakter van de huidige gevestigde orde.Ga naar voetnoot16 Maar nu heeft zowel het voorrevolutionaire Russische denken als het partij-ideologische, marxistische denken in de Sovjet-Unie steeds het a-historische karakter van | |
[pagina 70]
| |
de westerse bourgeois-filosofie en -literatuur gesignaleerd en het eigen historische besef steeds nadrukkelijk onderstreept. We kunnen het dan ook in heel de Russiche literatuur terugvinden, zowel bij Gogolj, bij ‘sociale schrijvers’ als Tsjernysjewskij en Dobroljoebow, bij Dostojewskij, Solowjow, Alexander Blok, Fedorow, Pasternak, Majakowskij, Zamjatin, als in heel de huidige Sovjet-literatuur.Ga naar voetnoot17 Het toekomstperspectief was hier altijd een levende categorie, in tegenstelling nogmaals tot de bourgeoisliteratuur in het Westen. En ook dit zal als een sterke positieve kracht zijn blijven meespelen bij het zoeken naar en het aanreiken van mogelijke alternatieven voor een in zijn historische bepaaldheid - dus betrekkelijkheid - begrepen situatie. Ook dit kan een factor zijn, die de ‘bevestiging van de transcendentie’ een historische transcendentie - mogelijk blijft maken, een mogelijkheid die Marcuse voor het Westen amper ziet. | |
De door de Sovjet-literatuur aangereikte alternatievenDe huidige Sovjet-literatuur bezit dus in wezen duidelijk meer kansen om werkelijk alternatieven aan te reiken voor de bestaande hoogindustriële situatie en haar eendimensionale verstarring. De vraag blijft echter nog te beantwoorden: Wat is dan de aard en de gerichtheid van de hier mogelijk aanwezige ‘andere dimensie’? Wanneer we globaal overzien, wat er op dit gebied in de huidige Sovjet-literatuur te vinden is, kunnen we alvast twee momenten aanwijzen. Er is een negatief moment, waarin zich vooral een verzet, een zich afzetten tegen de gevestigde orde uitspreekt, hetzij bij monde van de romanfiguren, hetzij - wat gezien de censuur gevaarlijker is en dan ook minder voorkomt bij monde van de auteurs zelf. En er is een positief moment, waarin men verder gaat en min of meer duidelijk de richting aanwijst waarin er alternatieven moeten worden gezocht, doorbraken moeten worden voltrokken en perspectieven moeten worden geopend.
Wat de eerste categorie betreft: hier zouden we allereerst de werken willen noemen waarin geweigerd wordt de mens te zien als slechts een goed functionerend onderdeel van een tot één groot produktie-apparaat geworden maatschappij. Daarnaast vallen onder deze categorie nog de romans en verhalen die de bestaande opvoeding in de Sovjet-Unie om haar eenzijdigheid laken, dat wil zeggen haar eenzijdige gerichtheid op adaptatie van de leerlingen aan het bestaande systeem. Ook werken die handelen over de door het eenzijdige leefklimaat veroorzaakte onderontwikkeling van het gevoelsleven, of over | |
[pagina 71]
| |
opstandige jongeren of over het nozemprobleem in de Sovjet-Unie, moeten hier worden gememoreerd.Ga naar voetnoot18
Wat de tweede categorie betreft is een strakke rubricering in verschillende categorieën minder op zijn plaats. Bijna al de werken die hier thuis horen, hebben in hun tendens opmerkelijk veel met elkaar gemeen. De verschillen liggen eerder in accent-plaatsing, vormgeving en verwoording dan in wezenlijk onderscheid. Maar juist deze gemeenschappelijke tendens, de onderlinge overeenkomsten in het zoeken naar perspectiefverandering, lijken ons een bijzonder duidelijke taal te spreken. Ze laten zien dat het hier gevondene toch wel karakteristiek is voor heel de huidige Sovjet-literatuur. Uitgangspunt is ook hier bijna steeds het thema van enkeling en samenleving, van mens en maatschappij. Dat wil zeggen: er wordt ook hier dikwijls uitgebeeld, hoezeer de menselijke persoon bedreigd wordt in een tot één enorm produktie-systeem herleide samenleving. Doch nu wordt dit thema onmiddellijk verbonden met een dringend pleidooi voor grotere en wezenlijker herwaardering van de menselijke persoon en alles wat zijn innerlijk aan waarde inhoudt. Daarbij passeren dan een aantal antropologische thema's de revue die in de partij-ideologie, waarvoor vooral de sociaal-economische macrostructuren belangrijk zijn, nauwelijks of in het geheel niet aan de orde komen. We denken hier op de eerste plaats aan een groeiende bezinning op de grenssituaties van het bestaan. Verder moeten hier thema's genoemd worden als vrijheid, liefde en persoonlijke werkelijkheidservaring, de begrippen innerlijk en ziel. Met deze antropologische interesse als uitgangspunt worden er in de huidige Sovjet-literatuur dan terreinverkenningen gedaan in de richting van een mogelijke andere, zuiverder, diepere visie op de werkelijkheid die de mens omringt. Op de eerste plaats betekent dit een heel duidelijke bevestiging van Heideggers ook door Marcuse geciteerde woorden: ‘De wereld ontsluiert zich aan de horizon der vernietigde gebruiksvoorwerpen’; het wordt in de hedendaagse Sovjet-literatuur soms welhaast op letterlijk dezelfde wijze geformuleerd. Daarbij wordt dan tegelijk opnieuw gezocht naar een herwaardering van of heroriëntering op de zin van het leven en van de geschiedenis. Deze herziening van de werkelijkheidservaring en de herbezinning op de zin van leven en geschiedenis worden dan gedragen door het besef van de onherhaalbaarheid van de menselijke persoon. Ze worden niet langer primair geduid vanuit de sociaal-economische macrostructuren, maar evenzeer en zelfs op de eerste plaats vanuit deze menselijke persoon en zijn | |
[pagina 72]
| |
innerlijk. We zullen zien, wat voor vérreikende consequenties dit in concreto heeft voor de visie op de zin van het leven, op zin en einddoel van de geschiedenis, op de dimensies van de werkelijkheid.Ga naar voetnoot19 Hoe nauw de onderlinge samenhang is tussen de genoemde momenten: die van herwaardering van de menselijke persoon en die van herziening van de visie op wereld en geschiedenis, van het totale wereldbeeld, maakt ook Marcuse duidelijk. Hij ziet een directe relatie tussen de huidige ontmenselijking, waarbij de mens slechts functionerend onderdeel van het produktieapparaat is, én de verschraalde objectiverend-positivistische werkelijkheidservaring, die de natuur slechts beschouwt als middel tot uitbuiting, als dingmatig object voor consumptieve doeleinden. Waaruit hij concludeert dat verandering van het één noodzakelijk ook verandering van het ander mee zal brengen. Wanneer de mens weer werkelijk mens zou worden, dan zou ook de natuur niet langer beschouwd worden als object-ter-uitbuiting. Dan zou onze hele visie op de werkelijkheid wezenlijk worden gewijzigd: ‘dan zou de wijziging van de richting van de vooruitgang... tevens de structuur zelf van de wetenschap aantasten, het wetenschappelijk ontwerp... Dientengevolge zou de wetenschap komen tot wezenlijk andere begrippen omtrent de natuur en zou zij wezenlijk andere feiten vaststellen’.Ga naar voetnoot20 We staan hier opzettelijk wat uitvoeriger bij stil, omdat dit ons moet brengen tot wat in de huidige Sovjet-literatuur een van de meest wezenlijk momenten voor alternatief en andere dimensie zal blijken te zijn; én omdat Marcuse's analyse hier zo verklarend werkt. Marcuse stelt dat de wetenschap - de objectiverend-positivistische werkelijkheidsbenadering - op zich ontoereikend is om wezenlijk nieuwe, kwalitatieve sprongen te maken; voortbordurend op het eenmaal gekozen wetenschappelijk ontwerp, bereikt ze slechts kwantitatieve kenvermeerdering; uit zichzelf kan ze nimmer een tweede dimensie aanreiken. Hij spreekt over de ‘immanente grens van de gevestigde wetenschap en de wetenschappelijke methode, op grond waarvan zij de huidige “Lebenswelt” uitbreiden, rationaliseren en zekerheid geven, zonder (echter) de bestaansstructuur ervan te veranderen; dat wil zeggen: zonder een kwalitatief nieuwe zienswijze (cursief van Marcuse) en kwalitatief nieuwe betrekkingen tussen de mensen en tussen mens en natuur op het oog te hebben’.Ga naar voetnoot21 De wetenschap zelf is het niet mogelijk de kwalitatieve sprong uit de eendimensionale wereld te maken, en de andere gebieden, als | |
[pagina 73]
| |
kunst en filosofie, zijn tezeer ingekapseld en verschraald om nog werkelijk te kunnen hopen dat zij die andere dimensie zullen aanreiken. Hier nu blijkt de hedendaagse Sovjet-literatuur wél perspectieven te openen. Het door Marcuse hierboven aan de orde gestelde probleem wordt daar namelijk steeds weer en steeds even nadrukkelijk aan de orde gesteld in het thema van de verhouding tussen wetenschap en kunst. De noodzaak, voor onze tijd, van een kwalitatief andere zienswijze staat daarbij centraal. Een van de duidelijkste voorbeelden van de benadering van dit thema in de huidige Sovjet-literatuur is het essay Over het gewone en ongewone van de schrijver E. Feinberg. Juist de hedendaagse ontwikkelingen, met name op het gebied van de positieve wetenschappen, vereisen wezenlijk veranderingen in onze visie op de onderlinge verhouding tussen wetenschap en kunst, schrijft hij. De duizelingwekkende snelheid waarmee de wetenschap zich momenteel ontwikkelt, zal zich in de toekomst, zelfs in de nabije toekomst, niet ongelimiteerd kunnen voortzetten. Er zal vroeg of laat waarschijnlijk eerder dan men vermoedt - een kritisch punt moeten optreden; vooral omdat bij de huidige ontwikkeling ‘de psychische aanpassing van de mens aan het nieuw ontdekte steeds meer achterop dreigt te geraken’. De continue kwantitatieve toename van de kennis zal naar zijn overtuiging - en hier komt hij Marcuse zeer nabij - moeten plaats maken voor een kwalitatieve uitdieping van onze visie op de werkelijkheid.Ga naar voetnoot22 Hier nu zal, betoogt Feinberg, de natuurwetenschappelijke, empirische of louter rationele werkelijkheidsbenadering moeten plaats maken voor een wezenlijk andere, dieper reikende werkelijkheidservaring, naar de ware aard waarvan men vooralsnog alleen maar raden kan, maar die in ieder geval een ‘onwezenlijk lijkende revolutie’ in onze geest zal teweeg brengen: ‘zelfs de fantasie zal hier onmetelijk armer blijken dan de werkelijkheid. Wij weten maar al te goed uit de ervaringen der historie, dat de meest tomeloze fantasie toch nog altijd deprimerend achterlijk blijkt in verhouding tot de werkelijke mogelijkheden die het leven openbaart’.Ga naar voetnoot23 Wetend dat dergelijke zinspelingen op het onvoorstelbare en fantastische in een geestesklimaat waarin men geneigd is slechts wetenschappelijk gefundeerde oordelen serieus te nemen, doorgaans ernstig gewantrouwd worden, voegt hij daar onmiddellijk aan toe dat men nooit te gauw mag denken: ‘dat is onmogelijk’. Bovendien, betoogt hij, houdt het ‘niet te controleren eenzijdige vertrouwen in de evidenties’ een minstens zo groot gevaar in, omdat het evenzeer een aanslag op de werkelijkheid in haar totaliteit kan betekenen. Deze laatste uitspraak brengt Feinberg direct bij het hoofdthema van zijn beschouwing: de onderlinge verhouding van wetenschap en kunst. Weten- | |
[pagina 74]
| |
schap en kunst, schrijft hij - en zijn woorden klinken als een echo van wat we hierover eerder bij Marcuse citeerden - begonnen in de middeleeuwen reeds uiteen te vallen en dit proces van desintegratie heeft zich sindsdien steeds verder tot in onze tijd doorgezet. ‘Deze breuk tussen de twee voornaamste sferen van de geestelijke werkzaamheid van de mens, gedurende de laatste vijfhonderd jaar, was geweldig en verpletterend’. En juist in onze tijd bestaat het gevaar, aldus schrijft Feinberg precies zo als Marcuse, dat men ‘de betekenis van de wetenschap hyperboliseert en zich van de kunst afwendt of haar verlaagt tot niets meer dan een randversiering van het leven’. Kunst en wetenschap nu, die zich van elkaar geïsoleerd hebben en als het ware een sectarisch bestaan zijn gaan leiden, behoren volgens Feinberg weer wederzijds aan elkaar te participeren. Zij zullen elkaar weer moeten doordringen, dat wil zeggen: niet zomaar gelijktijdig naast elkaar bestaan in een soort vreedzame coëxistentie waarbij men elkaars terrein ontziet, maar moeten trachten tot een werkelijke synthese te komen, die zal bestaan in een totale wederzijdse integratie, een soort eenheid-op-hoger-niveau. Het zal ook alleen deze synthese zijn, besluit Feinberg, die de poorten zal openen tot die kwalitatieve kennistoename die hij hierboven noodzakelijk noemde voor de toekomst.Ga naar voetnoot24 Dit alles wordt op een bijzonder boeiende wijze uitgediept in de roman De theorie der onwaarschijnlijkheid van Michail Antsjarow.Ga naar voetnoot25 De ik-figuur van deze roman komt tot precies dezelfde conclusie als Feinberg en Marcuse. Vooral de woorden van een van zijn vrienden, de kunstenaar Pamfilii, wijzen hem de weg: ‘Pamfilii houdt de fysici over het algemeen niet voor mensen! Hij zegt, dat er een hele categorie fysici is, die zich opsluiten in laboratoria, in ‘hokjes’, om zich daar te verbergen voor de werkelijke levenproblemen, onder het mom juist met die problemen bezig te zijn. Een ivoren torentje met air-conditioning. En dit manifesteert zich in het ontbreken van grote wereldbeschouwelijke ideeën... De wetenschapsmens zegt wel, dat hij nieuwe ideeën heeft. Maar dat zijn geen nieuwe ideeën. Het zijn slechts conclusies uit oude ideeën. Een nieuwe grondgedachte kunt U niet voortbrengen’. ‘Al jullie successen’ - hij spreekt tot de in het gezelschap aanwezige fysicus - ‘zijn slechts het gevolg van oude voorraden. Dat is een proces dat langzaam uitdooft, zoals de echo van in de jeugd gelezen boeken, gehoorde liederen en geziene filmbeelden langzaam wegsterft. En omdat jullie ongeletterdheid op het stuk van de kunst zo principieel is, zullen jullie met dit putten uit oude voorraden wel door moeten gaan tot jullie pensioen. | |
[pagina 75]
| |
Omdat jullie over enige jaren als fysicus niet meer waard zult zijn dan de apparatuur voor één enkele automatische lasser van draden...’. Nu is het juist de kunst, meent Antsjarow, die het wezenlijk nieuwe wél kan ontdekken. ‘De lyriek is een bijzondere wijze van denken’, laat hij Pamfilii zeggen. ‘Ze heeft een veel grotere capaciteit dan de lineaire, logische denkwijze. In de lyriek wordt een beeld opgeroepen door een beeld; er ontstaat een totale voorstelling met voorbijgaan van allerlei “derhalves”... Ben je er wel zo zeker van, Mitja, dat de mensheid niet op het punt staat een kwalitatieve sprong te maken in de wijze zelf van het denken?... De waarheid bereik je niet door “aanvullingen”. De waarheid, dat is: de sprong. Dat is: de waarschijnlijkheid van het wonder’. Vervolgens ontwikkelt Pamfilii de gedachte aan een mogelijke synthese tussen kunst en wetenschap: ‘Uit de geschiedenis der wetenschappen is het bekend, dat vee! ontdekkingen plotseling geschieden. En het is ook al lang bekend dat ontdekkingen juist daar geschieden waar twee wetenschapsgebieden elkaar raken. Maar komt dan bij jou niet de idee op van een mogelijke ontdekking op het punt waar wetenschap en kunst samenkomen? Dan zouden dus fantasie en romantiek als het ware model staan voor een dergelijke nieuwe denkwijze. En de kunst in haar geheel, die werkelijke schokken in de geest en in de ziel veroorzaakt, zou dan een middel zijn om een dergelijke (nieuwe) wijze van denken op te wekken!’
Zo komt de hoofdfiguur van Antsjarows roman tenslotte tot een verrassend nieuw perspectief op het leven. Hij komt tot wat hij zijn ‘theorie der onwaarschijnlijkheid’ noemt. In deze benaming wil hij uitdrukken, dat dit nieuwe perspectief een werkelijke breuk zal betekenen met wat Marcuse de verwetenschappelijking van het leven noemde. Antsjarow verbindt dit echter met nog iets anders. Vanuit de synthese tussen wetenschap en kunst, die hij in de toekomst verwacht, opent zich voor hem namelijk tegelijk een oneindig toekomstperspectief. Zin en doel van de geschiedenis zullen volgens hem binnen dit perspectief volkomen samenvallen met de heilsverwachtingen van de afzonderlijke mens; met alles wat diens herontdekte innerlijk aan verlangen en idealen kent. De aard van dit uiteindelijk doel acht hij echter nog zozeer verborgen, dat hij het slechts zegt te kunnen vergelijken met de ‘geheimzinnige ster Betelgeuze’ die nog door niemand wordt opgemerkt. Hij weet alleen dat in dit einddoel alle tegenspraak waarmee mens en mensheid in de geschiedenis te kampen hebben gehad, geheel zal worden opgelost. De roman eindigt met de katharsis van de ik-figuur. De wijze waarop Antsjarow dit beschrijft doet onwillekeurig denken aan bepaalde passages in het oeuvre van Dostojewskij. Indien men zou denken dat de door Antsjarow in zijn roman getekende visie | |
[pagina 76]
| |
op zichzelf staat, vergist men zich. Wat hier aan de orde komt ziet men, in verschillende benaderingen uiteraard, in de huidige Sovjet-literatuur opvallend vaak terugkeren. Steeds wordt daarbij dan gedacht aan iets als een dialectische synthese tussen wetenschap en kunst, aan een daardoor veroorzaakte wezenlijke perspectiefverandering, die heel onze visie op de werkelijkheid grondig zal wijzigen en tegelijk de verloren waarden van de mens centraal zal stellen. Mens en wereld worden, bevrijd uit het functionalisme waarin zij slechts als produktiefactor betekenis hadden, herontdekt als wonder en mysterie en tegelijk geplaatst in een oneindig toekomstperspectief met ongekende mogelijkheden. Soms denkt men binnen dit oneindige perspectief zelfs aan de mogelijkheid van een overwinning op ruimte, tijd en dood. Het is in dit verband interessant op te merken, dat een Sovjet-dichter die bijzonder in dit thema geïnteresseerd is, erop wijst dat het niet de ‘idealistische’ bourgeois-filosofen en schrijvers uit het Westen zijn die de mens weer nieuwe hoop schenken ten overstaan van de dood, maar paradoxaal genoeg juist de ‘materialistische’ schrijvers.Ga naar voetnoot26 | |
ConclusieWanneer we hetgeen we hierboven behandelden trachten samen te vatten. komen we tot de volgende benadering. Allereerst blijkt in de huidige Sovjet-literatuur duidelijk onderkend te worden, dat het leefklimaat in Sovjet-Rusland inderdaad en in hoge mate die trekken vertoont die Marcuse en anderen symptomatisch achten voor de hoogindustriële samenleving. Daarnaast hebben we een aantal factoren bezien die de conclusie schijnen te rechtvaardigen dat de literatuur in Rusland zeker niet tot die onmacht verkommerd is waartoe Marcuse haar in het Westen vervallen ziet. Er bleken drie oorzaken te zijn voor dit feit: een dogmatische partij-ideologie heeft bepaalde gebieden van kunst en levensbeschouwing bewust verdrongen in plaats van ingekapseld; de kunst en met name de literatuur is in Rusland altijd duidelijk verbonden gebleven met het leven; in de literatuur leeft een sterk besef van historische dynamiek. Deze drie factoren maken dat de literatuur in Sovjet-Rusland, in tegenstelling tot de literatuur in het Westen, nog een sterke maatschappelijke kracht betekent en dus reëlere kansen heeft om nieuwe perspectieven te openen. We hebben verder gezien wat de alternatieven zijn die door de hedendaagse Sovjet-literatuur worden aangereikt: herontdekking van de onherhaalbare waarde van de menselijke persoon en van zijn verwaarloosde innerlijk; herontdekking van het leven en van heel de werkelijkheid als iets dat zich niet vangen laat in een positivistisch-wetenschappelijke benadering (de bevesti- | |
[pagina 77]
| |
ging van leven en wereld als mysterie); en tenslotte de herontdekking van het oneindige (toekomst-)perspectief in directe samenhang met de eerder genoemde punten. Zeer kort samengevat: wat zich hier in de hedendaagse Sovjet-literatuur openbaart, lijkt - in tegenstelling tot wat Marcuse eigenlijk aan alternatieven verwacht - een duidelijke bevestiging van wat Dostojewskij schrijft in zijn Dagboek van een schrijver, namelijk dat de mens ‘slechts kan streven naar iets dat oneindig groot is’ en dat dit streven zich daarom altijd weer opnieuw zal openbaren, ondanks alle pogingen deze gerichtheid te laten vervloeien in uitsluitend eindige doelstellingen. Dat dit wordt herontdekt en verkondigd door een literatuur die nog niet is ingekapseld en ondanks de beperkingen van een censuur nog altijd een zeer belangrijke maatschappelijke kracht is, lijkt ons iets dat niet alleen voor Rusland zelf, maar evenzeer voor het Westen van niet te onderschatten betekenis is. |
|