| |
| |
| |
Het plan Nieuwmarkt in Amsterdam
Saneren: vernieuwen of vernielen?
Geurt Brinkgreve
Saneren van een gebit betekent: de zaak weer gezond, bruikbaar en toonbaar maken met zo min mogelijk narigheid. De betekenis die aan het saneren van een vervallen stadswijk wordt gehecht lijkt op het tegendeel: een zieke toestand zó laten verergeren dat alle oorspronkelijke elementen onbruikbaar worden, deze vervolgens verwijderen en vervangen door iets heel anders. Om de vergelijking door te trekken: de patiënt moet eerst jaren met kiespijn lopen, dan gaan de restanten er zonder verdoving uit, en tot slot krijgt hij een roestvrij stalen kauwapparaat dat geen gelijkenis meer met tanden vertoont. Moet dat nou zó?
Ten oosten van de laat-middeleeuwse stadsgrens, Geldersekade-Kloveniersburgwal - trots gemarkeerd door de vroegers St. Antoniespoort, later Waag - veranderde op het eind van de 16e eeuw het buitendijkse scheepswervenbuurtje de Lastage in een stadswijk. De nieuwe verdedigingswerken werden een eind oostwaarts gelegd, de scheepswerven verhuisden naar de aangeplempte eilanden Uilenburg en Valkenburg, vanwaar zij een halve eeuw later weer verder naar Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg verplaatst werden. De ‘verstedelijking’ van de Lastage volgde de bestaande paden en vaarten - Rechtboomsloot, Krombootsloot, Snoekjesgracht - met als hoofdader de waterkerende dijk, de St. Antoniesbreestraat. De verkaveling is daardoor grillig, zonder de voor de Amsterdamse binnenstad kenmerkende regelmaat. De Lastage werd een heel apart buurtje, middeleeuws-intiem van verhoudingen, georiënteerd op de vroegere stadspoort, een buurtje waar zich veel vreemdelingen vestigden: Armeniërs, Levantijnen, Joden uit Portugal, Duitsland en Oost-Europa. De v.m. Armeense Kerk aan de Kromboomsloot en het statige zandstenen huis aan de St. Athoniesbreestraat van de spreekwoordelijk rijke bankiersfamilie de Pinto zijn er de meest sprekende overblijfselen van.
De deportatie van de Joodse bevolking trof de Lastage zwaar. De ramp had verschillende bijkomende gevolgen. Van de verlaten huizen werd een deel
| |
| |
door andere, meest jonge bewoners betrokken, een deel werd in de hongerwinter gesloopt. De vestiging van industriële bedrijven breidde zich uit. In 1953 stelde de gemeenteraad een reeks ‘wederopbouwplannen’ vast. Een daarvan, het plan-Nieuwmarkt, omvatte o.m. de Lastage. Sindsdien spreekt men van het Nieuwmarktgebied. Het plan ontstond in de jaren dat het gemeentebestuur aarzelde tussen het tunnelplan 2 U, dat bij het Scheepvaartshuis zou uitmonden en een aanvoerweg door de Lastage nodig maakte, en het uiteindelijk gerealiseerde plan 5. Het wederopbouwplan Nieuwmarkt is in feite een groot doorbraakplan-met-randbebouwing. De geprojecteerde verkeersweg van de Sint Antoniessluis naar de Binnenkant, die na de keuze van tunnelplan 5 geen direct verband met de tunnel meer had, werd in de ‘Overwegingen welke tot het plan hebben geleid’ gemotiveerd niet alleen door de te verwachten verkeersbehoefte, maar ook door de wens om zodoende de vestiging van industriële en handelsbedrijven te stimuleren, wat weer tot verdere toename van het verkeer zou leiden. Hierdoor, zo verwachtten de ontwerpers, zou in samenhang met de wederopbouwplannen Jodenbreestraat en Weesperstraat, het oostelijk deel van de binnenstad tot een hoger niveau worden verheven. Uit de kaart en de toelichting blijkt dat voor de ontwerpers ‘bereikbaarheid voor het verkeer’, ‘economisch grondgebruik’ en ‘aanzien van de buurt’ de onderling nauw verbonden hoofdmotieven waren. Voor de bestaande toestand gold het oordeel: ‘slechte verkaveling’, ‘onbevredigend stratenbeeld’ en ‘oneconomisch gebruik van de grond’. Voor een goede ontwikkeling was het daarom noodzakelijk een groot deel van de buurt ‘in een algehele herziening te betrekken’. De gedachte dat het misschien jammer zou zijn een merkwaardige en karakteristieke straten-structuur en dozijnen monumenten van de
kaart te vegen, komt daarbij niet ter sprake. Men is er kennelijk van overtuigd geweest dat de geprojecteerde verkeersweg, omzoomd door grote bedrijfsgebouwen, een beter, bruikbaarder en fraaier stuk stad zou opleveren dan de bestaande Lastage.
Die overtuiging werd in 1953 vooral bestreden door de organisaties die behoud van architectonische en historische waarden nastreven: Heemschut, ‘Hendrick de Keyser’, Amstelodamum en het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap. Ook Den Haag was echter niet enthousiast. Pas in 1959 kwam, met veel voorbehoud, de ministeriële goedkeuring. Daarbij werd o.a. voor enkele panden aan de Kromboomsloot, waaronder de vroegere Armeense Kerk, een uitzondering gemaakt. Voor een paar andere punten - de Snoekjesgracht, het huis de Pinto - werd gevraagd de mogelijkheden tot behoud te onderzoeken. Schrijver dezes heeft er toen in de gemeenteraad op aangedrongen het reeds in zijn uitgangspunten achterhaalde en nog
| |
| |
niet uitgevoerde plan totaal te herzien. De z.g. oudheidkundige verenigingen adresseerden opnieuw. B. en W. bleven echter achter hun Dienst staan en de meerderheid van de raad knikte (zoals gewoonlijk) van ja. Toch waren er aanwijzingen dat ook binnen de Dienst Publieke Werken twijfel bestond of het plan nu wel zó goed was als men destijds geloofde. Het onteigeningsplan dat enkele jaren later werd vastgesteld, besloeg een beperkter gebied dan eerst was beoogd. Zouden grote industriegebouwen nu echt wel in de binnenstad thuishoren? De verkeersprognoses uit de vijftiger jaren bleken totaal achterhaald. De belangstelling voor het karakter van de oude stad en voor het wonen daar groeiden daarentegen zienderogen. Dat barstte uit bij het verzet tegen het bouwplan van de Algemene Bank Nederland aan de Vijzelsraat in het najaar 1966. Behalve de meer genoemde verenigingen stuurden de omwonenden, kunstenaars, leraren en leerlingen van middelbare scholen, architecten, studenten, pastoors en predikanten, politieke jeugdgroepen en de Federatie Europa Nostra uit Rome brieven en telegrammen aan de gemeenteraad om de voorgestelde grondruil - voorwaarde voor het bouwplan - niet goed te keuren. Met 30 tegen 14 stemmen ging de raad toch mee, maar de massale steenklont zou niet zo overheersend worden als men eerst van plan was. De bouw ligt inmiddels al 2½ jaar vrijwel stil.
Een jaar later, oktober 1967, betuigden ruim 110.000 mensen in één week adhesie aan de actie ‘Amsterdaad '75’, die stelde dat ‘de binnenstad niet naar de bliksem mag gaan’. De argumentatie voor handhaving van schaal en sfeer van de oude stad werd verder versterkt van twee verschillende kanten. Amsterdam is de vierde toeristenstad van Europa geworden: na Rome, Parijs en Londen. Vele lang als kantoor gebruikte grachtenhuizen staan leeg, maar hotels worden in ijltempo gebouwd en uitgebreid. Deze ontwikkeling geeft aan het streven om de binnenstad als voornaamste magneet van het vreemdelingenverkeer in stand te houden een economische basis. Van de zijde van de sociale wetenschappen werden gegevens geproduceerd over de attractie, de bevolkingssamenstelling en de veelzijdige cityfuncties in het Centrum van Amsterdam, een sociografische studie door Prof. de Vries Reilingh, Dr. Heinemeyer en Dr. van Hulten, die door allerlei taaie vooroordelen als motief voor het openbreken en slopen heenprikten. Ook onder de jongere architecten ontwaakte de belangstelling - en de bewondering - voor de menselijke schaal en de contactmogelijkheden van de oude stad.
De actie ‘Amsterdaad '75’ mondde uit in een bewogen beroep op het gemeentebestuur om de inmiddels begonnen slopingen in het Nieuwmarktgebied te stoppen en om op het laatste moment het verouderde plan te her-
| |
| |
(5). keizerstraat 29. een van de panden die dichtgetimmerd staan te wachten op een beslissing.
(6). juni 1969. nu het blok st. antoniesbreestraat 88-94 wordt weggesloopt komt van het huis de pinto de statige pilastergevel (rechts) duidelijk tot zijn recht. herstel van dit monument tegenover de vrijgelegde zijgevel van de zuiderkerk kan de schade in de omgeving enigszins compenseren.
(7). juli 1969. sloping aan de rechtboomsloot. op de achtergrond komt thans een van de lelijkste gebouwen uit de buurt bloot: het gebouw flesseman aan de nieuwmarkt.
(1). de kromboomsloot. volgens het oude plan moet de westwand (links) plaats maken voor grote bedrijfsgebouwen. ook demping en sloping aan weerszijden is overwogen, door herstel en nieuwbouw op de open plekken zou hier een aantrekkelijke woonbuurt kunnen ontstaan.
| |
| |
(2). detail uit de gravure plattegrond van amsterdam door balthasar floriszoon van berckenrode (1625). de voormalige lastage: montelbaens burchwal (thans oude schans); st. anthonismarct (thans nieuwmarkt); boomdwarssloot (thans kromboomsloot).
(3). schematische plattegrond van de binnenstad van amsterdam met de punten waar de verhoudingen en het karakter het meest bedreigd worden.
(4). voorjaar 1969: terwijl het overleg over een nieuw plan gaande was, bouwde p.w. alvast een brug over de st. antoniesluis (voorgrond) en werd de sloping voorbereid van de panden st. antoniesbreestraat 88-94 (midden, inmiddels verdwenen), rechts de zijgevel van het huis de pinto.
| |
| |
zien. Dertien verenigingen van architecten, beeldende kunstenaars, historici en monumentenbeschermers steunden dit verzoek met een telegram aan de raad in februari 1968. De wethouder nodigde de adressanten uit voor een gesprek. Dezen stelden voor om aan een architect-stedebouwkundige buiten de Dienst P.W., namelijk Ir. Herman Hertzberger, de opdracht te geven een nieuw plan te ontwerpen, enerzijds uitgaande van de moderne inzichten over de waarde van de historische structuur en bebouwing, anderzijds van de al vrijwel gerealiseerde verkeersdoorbraak en het metrotracé. Dit voorstel werd niet aanvaard. In plaats daarvan vroegen B. en W. advies aan de Raad voor de Stedebouw, een uit ambtenaren en vertegenwoordigers van vele organisaties samengesteld college, dat uit zijn midden een werkgroep aanwees om preadvies uit te brengen over de grondslagen waarop een nieuw plan zou moeten berusten. De ontruimings- en sloopmachinerie kwam met moeite tot stilstand: men wachtte af. Dat duurde lang: de werkgroep, waarin het ambtelijk element sterk vertegenwoordigd was, produceerde na een jaar een vrij algemeen gesteld rapport. Belangrijke punten daaruit waren: overwegende woonbestemming - conform de inmiddels verschenen Tweede Nota-Binnenstad -, zoveel mogelijk handhaven van de waardevolle structuur en bebouwing, en de wens meerdere plannen tegelijkertijd te laten ontwerpen, zodat het gemeentebestuur zou kunnen kiezen. De Raad voor de Stedebouw concretiseerde het laatste in het advies drie architecten buiten het ambelijk apparaat ieder de opdracht te geven voor een schetsontwerp, met welk advies het gemeentebestuur zich tenslotte verenigde.
Het Nieuwmarktgebied ziet er inmiddels uit als een gebombardeerde stad. Tientallen huizen staan ontruimd, al dan niet dichtgetimmerd, te wachten op de beslissing: herstel of sloop. De sloperij is in de zomer 1969 toch weer begonnen, zij het nog op beperkte schaal. Bovendien bouwde P.W. alvast een nieuwe brug over de Sint Antoniessluis, hiermede de te verstrekken meervoudige opdracht voor een fait accompli plaatsend. Het saneringscomité uit de buurt wordt ongeduldig. Na ruim 16 jaar achteruitgang en dreigende afbraak onder de doem van het oude plan wil men eindelijk zekerheid, liever sloop dan onbeperkt wachten tussen de leegstaande panden.
Het is duidelijk dat op de lange baan schuiven een vrij doorzichtige omweg betekent naar hervatting van de bulldozertactiek. De aanpak van de beleidsopgave-Nieuwmarkt is in meerdere opzichten een test-case. In de eerste plaats voor de oprechtheid van de door vele gemeentebestuurders beleden wens naar inspraak en keuzemogelijkheden bij saneringsplannen. Wil men dat wáármaken dan dient, in open overleg met de organisaties die zo lang en nadrukkelijk gepleit hebben voor herziening, de meervoudige opdracht snel te worden uitgewerkt en verstrekt, zodat de nu nog bestaande mogelijk- | |
| |
heden tot herstel tijdig gerealiseerd kunnen worden. Voorts is de Nieuwmarkt een test-case voor de methodiek van saneren. Het klinkt paradoxaal wanneer men, de ruïnes kennende, stelt dat geen andere buurt van de binnenstad zóveel mogelijkheden biedt voor een systematisch herstelbeleid. Dat komt omdat een groot deel van de percelen al gemeentelijk eigendom is. Elders in de binnenstad is de restauratieactiviteit afhankelijk van de eigenaren. In de laatste jaren is hiervoor een netwerk van organisaties ontstaan: naast Hendrick de Keyser, de Amsterdamse Maatschappij tot Stadsherstel N.V., de stichtingen Diogenes, Studentenhuisvesting, Claes Claesz. Hofje, Onderdak e.d., die allen met een eigen doelstelling bouwvallige monumenten restaureren en een goede bestemming geven. Vele particulieren, zich thans verenigend in de vereniging ‘Levend Monument’, volgen dit voorbeeld. Op verschillende punten van de stad tekent zich de herleving verheugend af. Het Nieuwmarktgebied is, onder druk van het oude plan, in dit opzicht achtergebleven. Daar werd niet gerestaureerd, alleen gesloopt. In het Nieuwmarktgebied kan echter een lacune worden aangevuld die elders door het intensieve gebruik blijft bestaan: daar kunnen op de lege terreinen nieuwe woningen met een niet te hoge huur worden gebouwd, passend in de schaal en het ritme van de oude stad, voor
mensen die uit de te nauwe of bouwvallige huizen weg moeten, maar toch liever in het centrum blijven. Daar ligt het terrein te wachten op een nieuwe aanpak, niet alleen stedebouwkundig maar ook organisatorisch, door coöperatieve samenwerking tussen het gemeentebestuur, de monumentenrestaurerende instellingen en woningbouwcorporaties. Het verval is zó erg dat er op korte termijn maatregelen moeten komen. Lukt dat in het Nieuwmarktgebied in de hier bepleite zin, dan stijgt ook de kans om de Jordaan uit zijn verval op te heffen en te laten herleven tot een goede woonwijk in zijn eigen structuur en karakter en met behoud van een deel van zijn eigen bevolking. Het restaureren van de monumenten is voor de regeneratie van een buurt uiteraard belangrijk, vooral als de panden een woonbestemming krijgen, al dan niet met winkel of kantoor gecombineerd. De monumenten markeren mét het stratenplan, het silhouet, de bomen, bruggen en grachten samen het gezicht van de oude stad. Zodra ergens de restauratieactiviteit op gang komt zet een genezingsproces in dat aanstekelijk werkt op de omgeving. Dit is echter niet genoeg. Het behoeft aanvulling door een doelbewust woningbeleid ten behoeve van de mensen die een niet te dure hedendaagse woning in de oude stad zoeken, en het behoeft afronding door stedebouwkundige maatregelen van bescheiden omvang: voetgangersstraten, veilige fietsroutes, beteugeling van de autochaos. Gaat de ontwikkeling in die richting, dan voldoet de eeuwenoude structuur van de smalle individuele huizen langs straten, stegen en grachten op merkwaardige wijze aan een zeer moderne behoefte: een stads- | |
| |
centrum vol leven en afwisseling, het gebied waar men vanuit de wijde omtrek naar toe gaat omdat dáár te vinden is wat in de buitenwijken ontbreekt. De strijd voor het behoud van de binnenstad die omstreeks 1900 begon met het verzet tegen het dempingsplan-Reguliersgracht, heeft een geheel andere allure
gekregen. Begonnen uit historische en kunstzinnige motieven, is de inzet geworden de leefbaarheid van het hart van het stadsgewest, nu en in de toekomst. Dat daarvoor ook een modern stelsel van openbaar vervoer nodig zal zijn wordt door niemand bestreden, al bestaat er aan vele kanten twijfel of het gekozen stadsspoorwegstelsel vooral in de binnenstad wel het juiste is. Aan de vraag naar de methodiek van de technische voorzieningen gaat echter de vraag vooraf naar het doel. Welk toekomstbeeld van de binnenstad heeft onze generatie voor ogen? Daarop moet de methodiek van saneren en het stelsel van openbare voorzieningen worden gericht. De strijd om het Nieuwmarktgebied is een strijd om dat toekomstbeeld. Het gaat om de keuze tussen een stadscentrum waar de menselijke verhoudingen de toon aangeven, waar het verre verleden kan doorklinken tot in een nog onbekende toekomst, of een stadscentrum dat uiterlijk en innerlijk gedomineerd wordt door het technische en economische machtsapparaat van dit moment.
Het is, zo menen degenen die zich van 1953 af verzet hebben tegen het oude plan-Nieuwmarkt, volkomen fout om het stadsbeeld van het type Nederlandse Bank en Wibautstraat-Weesperstraat van alle kanten te laten penetreren in de Amsterdamse binnenstad: aan de oostzijde in het Nieuwmarktgebied, aan de zuidzijde langs Weteringschans en Vijzelstraat en aan de westzijde in de Jordaan. Half Nederland wordt er reeds door overdekt. Amsterdammers hoeven er niet voor naar Rotterdam of Eindhoven te reizen, ook zij hebben of krijgen genoeg asfaltvlakten en kolossen van beton en glas.
Het is niet nodig om daarvoor ook de binnenstad van Amsterdam in een gestadig afbraakproces prijs te geven. Die prijs is te hoog.
|
|