Streven. Jaargang 22
(1968-1969)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1142]
| |
De prijs van God stijgt
| |
[pagina 1143]
| |
In de 19e en de vroege 20e eeuw zijn kerkelijke ambtsdragers en geachte kerkmensen de mening toegedaan dat in de chaos van de oorlogen, de snel opgebrande ‘wereldbeschouwingen’ en de inflatie van de oude, stabiele gouden standaard zich dit ten minste trots en stabiel gehandhaafd heeft: de valuta van de Kerkgod (katholiek) of van het Woord Gods (bij de protestanten). Men zag daarbij over het hoofd dat de valuta van de God van de grote christelijke kerken, samen met de in slijk, moeras, modder, woestenij, zee en bos wegrottende koppels van dode soldaten waarop ‘Gott mit uns’ stond, in de inflatieprocessen van de oude rijken werd meegezogen. Het bouwde mee de illusie op van de Duitse restauratietijd tussen 1945 en 1958: politici en kerkmensen verzekerden elkaar over en weer, en zij ‘verzekerden’ elkaar dat één valuta de ineenstorting van Duitsland overleefd had: de Godsvaluta van de kerken. Wie wat nader toekeek, kon zonder moeite vaststellen dat kleine meisjes met een rood hoofd van kwaadheid uit de godsdienstles naar huis holden (‘Mammie, wat heeft die idioot nou weer verteld!’. Met de ‘idioot’ werd de godsdienstleraar bedoeld); jongens, piepjonge kinderen, hadden maling aan de God aan wie zij hun ‘zonden’ moesten biechten volgens de formule die men hun had verstrekt. Goed menende christenen, die uit alle macht probeerden de Kerkgod van hun jeugd, van hun geestdriftige jonge jaren in hun hart vast te houden, zagen geschrokken en treurig dat hun hersenen hun de dienst weigerden; deze konden met de preek van de zondagsgod niets meer aanvangen.... Hoe sterker de miljoenen aangroeiden die door de kerkbelasting bijvoorbeeld in West-Duitsland de kerken toevloeiden, des te meer werd, in de laatste vijf jaar, duidelijk hoezeer de institutionele valuta ‘God’ aan gewicht verloor. ‘God’ verloor op de eerste plaats aan marktwaarde op de politieke beurs: naar de christelijke C of de katholieke K in de naam van politieke partijen kwam steeds minder vraag. Steeds meer mensen bedankten en bedanken openlijk voor de godsvaluta van de kerken: na 1945 gold een dergelijk bedanken eenvoudig als maatschappelijk onfatsoen en als inopportuun. Intussen begint zich, aanvankelijk ondergronds, vervolgens steeds meer als aardbevingen die ook de oppervlakte niet onberoerd laten, paniek van de mensen meester te maken: is God eigenlijk nog wel ‘te pakken’? Rooms-katholiek kwam deze paniek als volgt tot uiting: heeft het tweede Vaticaans concilie de duizendjarige godsvaluta van de kerk niet op een revolutionaire, verwoestende, ontwrichtende wijze waardeloos gemaakt? Wat krijg ik van God te pakken als ik naar een onzeker in de volkstaal gehouden misviering ga? De Romeins-Latijnse liturgie van de mis beloofde in de vroegere taal van het Romeinse recht aan de gelovigen een rechtsgeldige ontvangst van de goddelijke gaven. Voor de consecratie richt zich de bede om de transsubstantiatie van de offergaven in de taal van de Romeinse rechtshandeling tot de God die tot de rechtsdaad verplicht is (deze rechtsdaad heeft zijn Zoon door zijn kruisoffer volbracht): ‘Quam oblationem tu, Deus, in omnibus, quaesumus, benedictam, adscriptam, ratam, rationabilem, acceptabilemque facere digneris: ut nobis Corpus, et Sanguis fiat dilectissimi Filii tui, Domini nostri Jesu Christi’. De | |
[pagina 1144]
| |
sacrale vormen van het Romeinse rechtsgeding of rechtshandeling zijn onvertaalbaarGa naar voetnoot1: terecht hielden veel liturgisten vast aan de overtuiging dat elke ‘vertaling’ van deze rechtshandeling in een andere taal dit ‘commercium’, deze affaire van God met de mensen, zinloos maakte.... Met toenemende ontzetting namen en nemen kerkelijk vrome mensen deze ‘uitverkoop van God’ door (volgens hun overtuiging) vernielende geesten waar. In de grote protestantse kerken is de schrik van kerkelijk meelevende gelovigen niet minder groot. Zij vrezen dat de gouden standaard Gods - die Luther geschapen heeft (‘een vaste burcht is onze God’) door op het puin van de Godsvaluta van de oude kerk een nieuwe stabiele gouden standaard, ‘het Woord Gods’, te vestigen (het Woord moeten zij laten ‘stan’, onaantastbaar laten!) - door de nieuwe ‘benden’ en samenzweerders ontwaard wordt; met name door theologieprofessoren die het ‘vaste bijbelwoord’ in het loogwater van hun alles ontwrichtende kritiek oplossen. De schokeffecten die door de betrokkenheid van de kerkelijke valuta op de grote inflatoire processen van de ‘wereldlijke’ valuta in wijde omtrek zijn teweeggebracht (en zich verder voortzetten), werpen op verschillende wijzen op dit hoogst belangrijk verschijnsel licht: de prijzen van God stijgen. God is niet meer goedkoop verkrijgbaar: door inworp van een munt in een automaat. Door het verlenen van bepaalde diensten (als het betalen van tienden aan een wereldlijke pachtheer in de middeleeuwen). Door deelname aan een ‘dienst’. Door ‘milde gaven’. ‘Caritas’ is geen vervangingsmiddel meer voor wereldverantwoordelijkheid. Godsdienst wil net als mensendienst dagelijks beoefend worden. Het gebed in de ‘achterkamer’ kan (hoeft niet!) vlucht voor God en vlucht voor de naaste zijn. Oude en nieuwe pogingen om God te beminnen ten koste van de mensen mislukken. Laten wij in het kort de prijzen van God in het grote warenhuis ‘kerk en wereld’ rond 1900 en rond 1970 vergelijken: Voor een ‘vrome christen’ kostte God rond de eeuwwende (hier kunnen alleen brutokosten worden opgenoemd; innerlijke en andere kosten en onkosten die met iemands intimiteit samenhangen, moeten buiten deze berekening blijven. Als men deze in de intieme sfeer gemaakte kosten schat, zou het beeld aanmerkelijk veranderen: ook toen blijken de prijzen van God al vaak belangrijk hoger te hebben gelegen dan ze volgens de marktpositie in de openbare meningsvorming werden vastgesteld!) - derhalve de brutokosten van God zo rond 1900: bijwonen van de zondagse godsdienstoefening, sacramenten ontvangen (volgens kerkelijk voorschrift), onderhouden van de tien geboden (feitelijk verregaand gereduceerd tot het eerste en het zesde gebod, dat bijna alle geboden impliceerde), gehoorzaamheid (formele gehoorzaamheidsbeoefening, zo mogelijk openlijk en | |
[pagina 1145]
| |
ritueel) ten opzichte van de voorschriften van de meest hoogeerwaarde geestelijkheid, zorg voor de kerk, zorg voor vrouwen, zorg voor kinderen (in het kader van de plaatselijke gebruiken en gewoonten), morgen- en avondgebed (indien gepresteerd, dan zo mogelijk formeel en volgens de gebruikelijke formules). Deze prijzen van God worden ook nu nog door niet weinig gelovigen betaald. Om het behoud van dit prijsniveau vechten in veel landen nu nog veel kerkmensen. Voor steeds meer mensen in kerk en wereld, die zeer vaak, jaar in jaar uit, de oude prijzen meebetalen (de kerkbelasting wordt door miljoenen nietchristenen betaald; Adolf Hitler betaalde kerkbelasting tot zijn dood toe), geldt evenwel de overtuiging: God is tegen deze betalingen niet verkrijgbaar. Hij is - als hij ten minste bestaat - niet aldus verkrijgbaar. Hoe is hij ‘verkrijgbaar’? In welke valuta, voor welke prijs is God verkrijgbaar? Heeft God een vaste prijs? - Wie thans in de wereld zijn oor te luisteren legt, kan zonder moeite uit de grote disputen in Oost en West, in ‘theïstische’ en in ‘atheïstische’ kampen dit opvangen: de ene mensheid worstelt met een grote, gecompliceerde en tegenstrijdige standpuntbepaling omtrent de vraag: hoe hoog is de prijs van de mens? De prijzen van God staan in innig verband met de prijzen van de mens. In Frankrijk kostte in de 11e eeuw een ‘serf’, een landbouwslaaf, 38 sous, een paard evenwel honderd sous. In Rusland verspeelden rond 1860 adelijke heren in één nacht in een kansspel enige duizenden zielen. De prijzen van de mens vertonen in onze tijd enorme verschillen: Hitler en Himmler rekenen voor ‘hun’ Joden minimale prijzen (voor verhuur aan Duitse industrieën) en uiterst hoge prijzen (in goud of deviezen tegenover mogelijke kopers van gealliëerde zijde). Een Indiaanse vrouw kost thans in enige landen van Zuid-Amerika, als zij voor haar leven wordt aangeschaft, een fractie van de som die aan Rijn en Ruhr een zelfstandig werkende callgirl voor een uur vraagt. De opleiding van een Duitse luchtmachtpiloot kost in 1969 ruim honderdduizend mark. Het leven van de Spaanse en Portugese landarbeider, die tijdelijk op het NATO-vliegveld werkt waarop de jongeman uit Münster zo juist landt, is ruim duizend pesetas waard. Aan het leven van gevangenen in het ‘univers concentrationaire’, zoals Alexander Solschenizyn het juist in zijn twee grote romans schildert, wordt geringe waarde toegekend, ofschoon zich onder de gevangenen hoog gekwalificeerde vakmensen bevinden, wier opleiding de staat aanzienlijke sommen heeft gekost. Voor het leven van een tengere, 1.30 meter grote, 35 kilo wegende Vietnamees betaalden de Noordamerikanen - om hem te doden - op het hoogtepunt van hun Vietnam-oorlog 1,17 tot 1,44 miljoen gulden. In deze kosten zijn de uitgaven inbegrepen, de omvangrijke, zeer dure uitgaven die juist nodig waren om een gele tegenstander werkelijk dood te maken. De prijzen derhalve die nu voor mensen op wereldmarkten en op kleinere | |
[pagina 1146]
| |
nationale markten betaald worden (daarbij komen nog altijd, in Arabische landen bijvoorbeeld, oude slavenmarkten!) lopen derhalve sterk uiteen. Kan dit verschil ook voor de prijzen van God worden vastgesteld? Jazeker. Niet weinig mensen betalen nog oude prijzen. Steeds meer mensen beseffen evenwel dat God voor deze prijzen niet ‘verkrijgbaar’ is. De prijzen van God stijgen; ze staan bovendien op een onduidelijke wijze in verband met de prijzen die voor mensen betaald worden. In vroeger tijden heeft men dikwijls gemeend dat, als de prijzen voor de mens stijgen, de prijzen voor God dalen. Men moet de mens naar beneden halen, tot ‘aas der zonde’, tot een slaventroep, tot een massa damnata, om Gods prijs en lof, zijn majesteit in haar unieke gouden luister te doen uitkomen. Nu komt men er steeds vaker achter dat het niet goed is voor de prijzen van God als de mens te sterk in prijs daalt, als de mens als ‘mensenmateriaal’ opgebrand en opgebruikt wordt.... Wij beleven nu dus op de eerste plaats dit buitengewoon vreemde proces: - Terwijl de prijzen van miljoenen, ja van miljarden mensen (die honger lijden en verhongeren) nog altijd zeer laag liggen, worden voor andere mensen nog altijd stijgende prijzen betaald: voor de opleiding van een onderzoeker, voor de show van een ‘ster’, voor het levensbehoud van een VIP (very important person). Daarbij komt nu ook nog dat de prijzen van God van jaar tot jaar bepaald duizelingwekkend stijgen: - God is niet voor de prijs van een mis, een dogma, een levenslang praktiseren verkrijgbaar. God is noch met de oude magische valuta noch met de woordvaluta van de protestantse kerken te koop. God kan niet met de magische ‘en’-formule van de theologieën, die met analogieën, met aardse en hemelse hiërarchieën, met godsbewijzen werken, worden gekocht. God onttrekt zich aan de niet minder magische woordformule van een ‘God is totaal anders’-theologie, evenzeer als aan de nieuwe goochelarij van atheïstische theologen die een betoverend vuurwerk rond de ‘afwezige God’ afsteken. Nieuwe speelkaarten die in het grote spel om God door ‘progressieve’ theologen op tafel worden gegooid, behalen misschien een zekere momentele maximumwaarde op de aandelenmarkt van de literatuur (theologie is grotendeels tot literatuur geworden). Oude kaarten, die met geroutineerde machtsmanipulaties worden uitgespeeld in het (naar men denkt) steeds gelijkblijvende, steeds oude spel om de mens, vallen onder de tafel. Structuren, machtsstructuren van duizenden jaren worden weggevaagd. De prijzen van God stijgen. Steeds meer mensen komen tot de overtuiging dat er geen vaste valuta bestaat waarin God verkrijgbaar is. Van deze stand van zaken schrikken velen. Deze stand van zaken wordt door de mystieken van alle tijden stil en blij geëerbiedigd; zij weten allang: God kost deze hele wereld, en nog iets meer. Gods prijzen stijgen: ze komen hoger te liggen dan het bod van de filosofen en theologen, van de kerken en de tegenkerken (iedere politieke religie stelt van haar kant vaste prijzen voor de mens en voor God vast - ook als zij die niet officiëel op haar koersen- en waardenlijst als koopwaar voert). Gods prij- | |
[pagina 1147]
| |
zen stijgen: geen kerk kan hem te pakken krijgen, geen tegenkerk hem doden, geen filosofie hem in haar systeem opnemen. Een diepe sprakeloosheid maakt zich van de mensen meester, met stomheid wordt men geslagen, het zwijgen breidt zich uit: zwijgen rond X, rond the heart of the matter, rond de onvatbare ‘kern’ van alle werkelijkheid. Marxistische denkers, hedentendage in Rusland, Polen, Italië, Frankrijk, westelijke denkers in Amerika, Europese filosofen als Wittgenstein en anderen zijn het bij alle verdeeldheid hierover eens dat dit X door geen naamgeving verkrijgbaar kan worden. De ‘wiselose’ godheid: zo noemde het een meester Eckhart. Paradoxale situatie: op geen enkele marktplaats ter wereld, op geen enkele beurs kan de prijs van God betaald worden. Tegelijkertijd geldt dat op alle plaatsen van deze wereld zeer praktisch stijgende prijzen worden gevraagd voor God en voor de geloofwaardigheid van geloof in hem. Niets minder dan dit vragen ook vandaag gelovigen en ongelovigen van de mens die het waagt God te belijden: zijn hele leven, en dat hij de verantwoordelijkheid op zich neemt voor allen. - De stijgende prijzen van God drijven de prijzen van de mens op. In deze zeer vreemde stand van zaken ligt iets verborgen wat men vroeger zou hebben opgevat als een ‘godsbewijs’. |
|