| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
Frankrijk
De eerste ronde van de presidentsverkiezingen resulteerde in een duidelijke meerderheid voor de Gaullistische kandidaat, Pompidou, die 44% van de uitgebrachte stemmen verkreeg tegen 24% voor Poher. Op de derde plaats eindigde de communist Duclos met 21,5%, waarmee hij de stabiliteit van de communistische aanhang bevestigde. Het echec is geheel aan de zijde van de socialistische groep rond Deferre en Mendès-France, die met 5% slechts eenderde van de toch al voor de socialisten rampzalige kamerverkiezingen van het vorig jaar wist te behalen; het gebrek aan eensgezindheid in socialistische kringen heeft zich hier wel erg gewroken. Daar de communistische partij haar aanhang heeft geadviseerd zich bij de tweede ronde op 15 juni, die tussen Pompidou en Poher zal gaan, te onthouden, is het vrijwel zeker dat de eerstgenoemde de opvolger van de Gaulle zal worden. Poher was de kandidaat van het ‘nee’ tegen het referendum van de Gaulle en wij wezen er toen al op, dat deze groep innerlijk zeer verdeeld was; het was dus een grote vraag of Poher in staat zou zijn een stabiele periode in te leiden en deze twijfel zal de aanhang van Pompidou waarschijnlijk versterken. De angst voor een herhaling van de toestanden in de vierde republiek is - niet ten onrechte - zeer groot.
| |
Nederland
Nederlandse Antillen
Toen in 1954 het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden werd vastgesteld, heeft men er nauwlettend op toegezien elke toekomstige gedachte aan de een of andere vorm van neo-kolonialisme te voorkomen. Daarom werd de autonomie van de Nederlandse Antillen en Suriname met alle mogelijke waarborgen omringd. Wel werden de handhaving van de onafhankelijkheid, de verdediging van het Koninkrijk en de buitenlandse betrekkingen uitdrukkelijk als koninkrijks-aangelegenheden vermeld en werd vastgesteld, dat Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen elkaar hulp en bijstand zouden verlenen, terwijl elders werd bepaald, dat het waarborgen van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur eveneens een aangelegenheid van het koninkrijk zou zijn. De moeilijkheid is echter gelegen in het aan dit laatste voorafgaande lid van art. 43,
| |
| |
volgens welk elk der afzonderlijke landen zorg moet dragen voor de verwezenlijking van deze rechten. Zou n.l. een der regeringen in gebreke blijven, dan kan Den Haag zich er moeilijk mee bemoeien zonder onmiddellijk beschuldigd te worden van pogingen tot neo-kolonialisme, terwijl als Nederland de zaken op zijn beloop laat en de autonomie volkomen eerbiedigt, situaties kunnen ontstaan waarin de betrokken regering een beroep doet op het Nederlandse leger om de orde te handhaven, en de Nederlandse regering nog verplicht is zulks in te willigen ook, waarmee zij zich dan nog sterker het verwijt van een neo-kolonialistische politiek op de hals haalt.
Dit is nu gebeurd op Curaçao, waar vrijdag 30 mei een proteststaking van arbeiders tegen ongelijke beloning steun kreeg van arbeiders van talrijke andere bedrijven en uitmondde in een algemene opstand, waarbij het centrum van Willemstad werd leeggeplunderd en in brand gestoken. Daar de politie machteloos bleek, riep de regering de hulp in van de aanwezige koninklijke marine, die bovendien nog versterking - of aflossing? - kreeg uit Nederland. Te laat vroeg men zich nu af hoe dit alles mogelijk was. Natuurlijk is de oorzaak van deze ramp niet te zoeken in drankmisbruik of een vals gerucht. De oorzaak ligt dieper in de vreemde en onwerkelijke politieke en economische situatie. Politiek is de Democratische Partij de machthebster maar haar optreden is allesbehalve democratisch; via druk op ambtenaren, sociale dwangmaatregelen tegen tegenstanders en corruptie bij verkiezingen wist zij haar macht te verstevigen in de federale regering. Deze macht misbruikte zij om de Nationale Volkspartij, die de eilandsregering op Curaçao beheerste, dwars te zitten bij haar pogingen om de economische toestand te verbeteren, zodat deze partij tenslotte werd verslagen en ook op Curaçao de nieerderheid in handen van de DP kwam.
Economisch dreef het eiland op de olie-raffinaderijen, maar tengevolge van automatisering ontstond er een groeiende werkloosheid, die door het geboorteoverschot nog wordt vergroot. Dit versterkte de positie der werkgevers, die meenden zich niets te hoeven aantrekken van de toch al moeilijk van de grond komende vakbeweging, zodat een tot stand gekomen cao niet werd toegepast omdat talrijke arbeiders zelfs blij waren met een veel lager loon dan het vastgestelde, omdat zij dan tenminste iets hadden. Sociale voorzieningen ontbraken bijna geheel, zodat de werkloze totaal afhankelijk was van de particuliere liefdadigheid. De scheiding tussen rijk en arm werd steeds groter en leidde tot ontevredenheid.
Wel werd geprobeerd om verbeteringen in het economisch klimaat aan te brengen. Curaçao ontwikkelde zich als toeristengebied en had door zijn rust en lage prijzen een grote aantrekkingskracht voor rijke Noord- en Zuid-Amerikanen. De werkgelegenheid die hierdoor werd geschapen, was echter niet groot genoeg, zodat de armoede onder een groot deel van de bevolking schrijnend bleef, terwijl het zien van de grote weelde onder de bezoekers de ontevredenheid nog vergrootte.
Deze sociale onrust - waarbij mogelijk ook nog met een vorm van discriminatie ta.v. de kleurling moet worden gerekend - leidde tot bovengenoemde
| |
| |
onlusten. De gevolgen zijn catastrofaal; de paradijselijke toestand van uiterlijke rust is plotseling verstoord; toeristen haastten zich om zo snel mogelijk het eiland te verlaten en reisbureaus kunnen alleen nog adverteren met een verloren paradijs; industrieën zullen zich voorlopig wel twee keer bedenken voor zij er toe overgaan bestaande vestigingen uit te breiden of nieuwe te stichten, als zij tenminste besluiten om te blijven. De toestand is dus verslechterd en er zullen krachtige maatregelen genomen moeten worden voor het herstel.
Als wij naar een schuldige zoeken is dit al een even ingewikkeld vraagstuk als het zoeken naar de oorzaak van de ramp. De federale regering heeft het probleem om politieke redenen verwaarloosd; de onderlinge naijver tussen de eilanden voor eigen doeleinden uitgebuit en daarmee haar positie misbruikt. De regering in Den Haag heeft zich te weinig verdiept in de situatie zoals die zich ontwikkelde en zich te veel beroepen op de autonomie van de Nederlandse Antillen; zij heeft zich - wanneer regeringspersonen een bezoek brachten aan deze gebieden - te gemakkelijk om de tuin laten leiden, nam te weinig contact op met de leiders van de oppositie en is te bang geweest voor het verwijt zich te bemoeien met de interne aangelegenheden van dit gebied. Inderdaad verkeerde zij in een moeilijke positie, maar de diverse kabinetten hebben in een reeks van jaren gelegenheden om binnenskamers te overtuigen en zachte dwang uit te oefenen laten voorbijgaan. Ook de vakbeweging gaat niet vrij uit; de onderlinge verdeeldheid is groot; wel heeft zij de huidige situatie zien aankomen, maar heeft zij wijzend op de onhoudbare sociale toestand ook gewezen op de noodzakelijkheid om slechts door overleg tot verbeteringen te komen, daar gebruik van geweld een ramp zou veroorzaken? Een overigens geoorloofd middel kan in bepaalde omstandigheden gevaarlijk zijn.
Nu is echter de voornaamste vraag niet waar de schuld ligt, maar hoe het verder moet. Er wordt aangedrongen op herziening van het koninkrijksstatuut maar men heeft daarbij vooral het oog op het feit dat Nederlandse troepen verplicht kunnen worden op te treden - zoals verleden week is gebeurd - tot herstel van orde en rust, wanneer het aanwezige politie-apparaat het alleen niet af kan. De moeilijkheid is gelegen in het feit, dat Nederlandse militairen ingezet moesten worden ter handhaving van een orde die de Nederlandse regering eigenlijk niet kon onderschrijven. Wijziging van het statuut is inderdaad gewenst, maar dan liever in die zin dat Nederland grotere ‘inspraak’ zou moeten hebben in het economische en sociale beleid van de federale regering der Nederlandse Antillen, waarbij er dan weer nauwkeurig op moet worden gelet dat bevoogding wordt vermeden. Dat Curaçao ook in de toekomst moet geholpen worden door Nederland staat vast; van de wijze waarop en de samenwerking tussen beide rijksdelen zal echter alles afhangen.
| |
Studentenbeweging
Evenals in andere landen heerst ook onder de Nederlandse studenten reeds lang ontevredenheid over tal van toestanden in het wetenschappelijk onderwijs. Er waren klachten over te lange studieduur, de indeling van de studie en
| |
| |
gebrek aan contact met hoogleraren, m.a.w. men voelde zich helemaal niet gelukkig met de bevoogding door de universitaire machthebbers. De studenten slaagden erin de oprichting van studieraden te bewerken, waarin behalve hoogleraren en wetenschappelijke medewerkers ook afgevaardigden van de studenten zitting kregen. De ‘inspraak’ die zij hierbij kregen, bleek echter een wassen neus te zijn, daar de raden slechts een adviserende stem kregen en men deze adviezen naast zich neerlegde.
Inmiddels was er in 1965 een commissie-Maris ingesteld, die in '68 te voorschijn kwam met een reeds in november '67 in een Utrechts studentenblad gepubliceerd rapport over ‘De zelfstandige taakvervulling van de universiteit’. Het hierin vervatte voorstel van een centralistische bestuursvorm met een bestuur dat alleen verantwoordelijk was aan de minister van onderwijs, strookte zo weinig met de eis van democratisering, dat zelfs de Academische Raad zich er niet achter plaatste.
De studentenrevolutie in Frankrijk in mei '68 oefende ook in Nederland invloed uit en men stelde verdergaande eisen, n.l. medezeggenschap. De studenten kregen hierbij steun van wetenschappelijke medewerkers en een aantal hoogleraren, daar in het plan Maris ook hun invloed op het reilen en zeilen van de universiteit praktisch was uitgeschakeld. Men bleek in universitaire kringen echter weinig geleerd te hebben van de wassen-neus-inspraak. Medezeggenschap eist toch voldoende informatie om een oordeel te kunnen vormen, maar in talrijke gevallen bleken de universitaire autoriteiten deze informatie niet of onvolledig te verstrekken, zodat medezeggenschap in de praktijk niet te realiseren was.
Toen daarop najaar '68 de nota-Posthumus over de herstructurering van het wetenschappelijk onderwijs verscheen, die uitdrukkelijk door de minister als discussiestuk aan de universiteiten en hogescholen werd voorgelegd, kwamen de studenten dan ook met de eis om als gelijkberechtigden te kunnen medebeslissen in zaken die hen toch allereerst aangingen. Tevens kwamen zij met een alternatief voor de nota-Posthumus, n.l. de raden-universiteit, waarin de studie gericht is op een bepaald project, waaraan door een groep docenten en studenten gezamenlijk gewerkt wordt en waarbij deze groep tevens beslist over de vorm van het onderwijs, de methode van het onderzoek en het aanschaffen van de benodigde middelen. De verschillende groepen zouden weer in raden zijn vertegenwoordigd. Op deze wijze zou men een volledig democratische inrichting verwezenlijken.
Meer en meer is de nadruk komen te vallen op dit laatste en minder op de veranderingen in het wetenschappelijk onderwijs. De vraag is echter hoe dit moet worden gerealiseerd en hierover zijn de studenten het onderling niet eens. Moet de zaak geforceerd worden of moet zij via overleg worden geregeld?
De ervaring opgedaan bij pogingen om via overleg tot een oplossing te komen is niet altijd hoopgevend geweest, tengevolge waarvan bij de studenten een wantrouwen is gegroeid en men eerder geneigd was tot actie over te gaan. Deze actie zagen wij in Tilburg, waar radicale studenten overgingen tot bezetting van het hogeschoolgebouw en vervolgens steun van de andere studenten
| |
| |
kregen. De publieke opinie reageerde hierop niet ongunstig, te meer daar de leiding de zaak goed in de hand had en excessen wist te voorkomen. De actie had succes en op 7 mei werd het principe van het medebeslissingsrecht voor alle geledingen erkend.
De Tilburgse actie had gevolgen aan de andere universiteiten en hogescholen. Aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam ging een aantal studenten over tot bezetting van het administratief centrum der universiteit, gevestigd in het Maagdenhuis, en hier ontstond een grote rel en greep de politie in. Het bestuur van de Algemene Studenten Vereniging Amsterdam keurde de actie - waarvan het niet op de hoogte was gesteld - achteraf goed, maar de publieke opinie kon hier minder waardering opbrengen voor het optreden der studenten. De gebeurtenissen in Amsterdam hadden ook gevolgen in het politieke vlak. In de gemeenteraad van de stad sprak de meerderheid, waaronder de PvdA, zich uit tegen het optreden der studenten en werd de houding van de politie goedgekeurd. Ook in de Tweede Kamer veroordeelde de fractievoorzitter van de PvdA de houding der studenten; de Nieuw Links-groep van deze partij is het met dit standpunt echter niet eens en de eenheid in de partij blijkt weer eens moeilijk te handhaven.
7-6-'69
J. Oomes
| |
België
Persproblemen
In België is in de jongste maanden op verschillende niveaus het probleem van de communicatiemedia aan de orde geweest: vanaf het statuut van radio en T.V. tot en met de economische en juridische grondslagen van de geschreven pers.
Bij de geschreven pers wordt het in toenemende mate een vraag naar de bedrijfsgrootte binnen welke de zelfstandigheid van een krant gehandhaafd kan blijven. Hierbij speelt dan de relatie tot de publiciteitsmarkt een grote rol. In de socialistische pers lijkt de innerlijke, ofschoon niet altijd zichtbare spanning en de behoefte aan een nieuwe formule het grootst te zijn. De socialistische bladen blijven inzake oplage en rendement ver beneden het peil dat men, op basis van het door de socialistische partij behaalde stemmenaantal, zou moeten verwachten. De B.S.P.-leiding wenst nu blijkbaar een geïntegreerd exploitatieverband. Op 8 mei had de stichtingsvergadering plaats van de Unie van Socialistische Bladen, waarin gegroepeerd zijn Volksgazet, Vooruit, Le Peuple, La Wallonie, en Le Journal de Charleroi-Indépendance. Voorzitter is Jos Van Eynde, ondervoorzitter van de Belgische Socialistische Partij en hoofdredacteur van Volksgazet. De Unie is een coöperatieve vennootschap, die de contacten onder de verantwoordelijken van de vijf kranten en ook een coördinatie op redactioneel, technisch en commercieel vlak wil bevorderen. Elke krant wil echter haar vrijheid van handelen behouden op reclame-, poli- | |
| |
tiek, redactioneel en commercieel niveau. In hoeverre uit dit nog losse verband een samenwerking kan ontstaan die nauw genoeg is om de financiële en technische vraagstukken van de kranten in kwestie op te lossen, valt nog niet uit te maken. De stichting zelf is echter een teken des tijds.
Heel de maand mei werd in persmilieus en daarbuiten aandacht besteed aan een conflict tussen de raad van beheer en het personeel van de N.V. De Vlijt, uitgeefster van Gazet van Antwerpen en het weekblad Zie. Aanleiding hiertoe was een contract, afgesloten tussen N.V. De Vlijt en N.V. De Standaard, waardoor het weekblad Zie in exploitatie werd gegeven aan De Standaard. Tevens hadden beide vennootschappen een nieuwe N.V., Perexma, opgericht, waarvan de bedrijvigheid vooral scheen te willen liggen op het gebied van de gemeenschappelijke exploitatie van weekbladen.
Bij het personeel van De Vlijt ontstond hiertegen een reactie om uiteenlopende redenen. Eensdeels was er verzet tegen het afstaan van het weekblad Zie, omdat deze operatie werd aangevoeld als de likwidatie van een stuk van het bedrijfspatrimonium.
Anderzijds was er oppositie tegen de manier waarop de operatie was voorbereid en doorgevoerd: zonder voldoende ruggespraak met de betrokken directies en personeelsleden. Op een algemener vlak was er tegenstand merkbaar tegen een verdere toenadering tussen De Vlijt en de Standaard-groep: de twee firma's bewerken al sedert een paar jaar samen de nationale publiciteitsmarkt in het raam van ‘Groep Eén’, waartoe ook Het Belang van Limburg behoort. Verdere details kunnen hier achterwege blijven. Het conflict is vooral belangrijk als symptoom van een nieuw bewustzijn. Terwijl de oprichting van ‘Groep Eén’ vrijwel zonder reacties kon gebeuren, is de operatie Zie uitgegroeid tot een geschil waarbij zelfs met staking werd gedreigd.
De sensibiliteit van de journalisten, van het andere personeel van de krantenbedrijven, en last but not least van het publiek zelf is aangescherpt. De dagbladeigenaars zullen er voortaan rekening mee moeten houden dat ze verdere concentraties onder elkaar - zelfs als die financieel en technisch noodzakelijk zijn - eerst ook psychologisch en geestelijk voor alle betrokkenen aanvaardbaar moeten maken. Tevens wordt de betekenis van de publiciteitsmarkt nu in ruimere kring weer duidelijker aangevoeld. Het kan gebeuren dat publikaties met een oplage die volgens oude normen aanzienlijk was - bijvoorbeeld Zie - toch in hun bestaan of groei bedreigd worden, omdat ze zich als autonome uitgaven niet meer behoorlijk kunnen verdedigen op een publiciteitsmarkt die zowel langs de vraag- als de aanbodzijde een grotere concentratie vertoont. Die markt kan zelfs monopoliserende trekken aannemen.
Dit kan men niet louter als een vraagstuk van financiering van investeringen en van druk- en distributietechniek beschouwen. De journalisten, de andere betrokkenen van het krantenbedrijf en de publieke opinie zijn onder de indruk gekomen van het verband dat bestaat tussen voortschrijdende concentratie en machtsvorming in het perswezen van de ene kant en de geestelijke vrijheid van de andere kant. Dit probleem kan in de huidige maatschappelijke sfeer explosieve vormen aannemen.
| |
| |
| |
Het Rode Kruis en de dynastie
In de eerste dagen van juni kreeg een allang aanslepend conflict in het Rode Kruis van België plotseling een grotere actualiteit ingevolge een verklaring van zijn voorzitter, Prins Albert. Het Rode Kruis ontsnapt niet aan de algemeen voelbare drang naar federalisering, of in elk geval naar een duidelijker omlijning van de twee volksgemeenschappen. Bij de Vlamingen wordt dat verlangen vooral gevoed door dagelijkse onaangename ervaringen inzake taalgebruik. In het Rode Kruis werd op dat stuk weliswaar een lange weg in de goede richting afgelegd, maar aan de unitaire administratieve top te Brussel laten de toestanden nog te wensen over.
In plaats van zich neutraal te houden op een gebied waarop momenteel gestreden wordt over de toekomstige grondwettelijke vorm van het land, heeft Prins Albert zich voor het unitarisme uitgesproken met een ongeschakeerde zelfverzekerdheid die niet verenigbaar is met de positie die de Kroon in dit land inneemt: ‘Elke idee van scheiding tussen de nationale gemeenschappen in de schoot van het Rode Kruis is onverenigbaar met het wezen van de instelling. Het Rode Kruis moet structureel één blijven’. Nog niet zo lang geleden, toen het episcopaat zich verzette tegen de institutionele en ruimtelijke splitsing van de Katholieke Universiteit te Leuven, kreeg het bisschoppelijk gezag in België een schok waarvan de gevolgen nog altijd voelbaar zijn. Aan de top van het officiële België schijnt men daaruit weinig te hebben geleerd. In deze tijd is de handhaving van een monarchie op zich zelf al een moeilijke opgave, die veel tact en terughoudendheid bij de vorsten en hun omgeving veronderstelt. De uitspraak van prins Albert als voorzitter van het Rode Kruis werd in bewuste Vlaamse kringen aangevoeld als een uitdaging. De gevolgen ervan breiden zich uit in die voor de hoogste overheid bijna steeds onzichtbare ruimte: het collectieve onderbewustzijn van de gemeenschap, waar vaak de oorsprong ligt van plotseling optredende dramatische kortsluitingen. Ook wat dat betreft heeft het kerkelijke gezag, in België en elders, leergeld betaald. Voor de monarchie gaat het niet anders.
| |
P.V.V.-beroep op neo-liberalisme
Terwijl de regering Eyskens niet van de grond komt met haar grondwetsherziening - de voorbije weken gingen voorbij in onvruchtbare debatten over de manier waarop een grondwettelijke meerderheid rekenkundig tot stand komt - zijn de drie traditionele partijen in een pre-electorale sfeer geraakt, met het oog op de gemeenteverkiezingen van 1970. In kleine gemeenten worden die verkiezingen soms beheerst door plaatselijke toestanden en personen. In de grote agglomeraties kan men ze onmogelijk losmaken van de nationale politieke evolutie. Voor de partijen zijn ze een test waarvan de uitslag bepalend zal zijn voor hun kijk op de latere parlementsverkiezingen.
Tijdens het week-eind van 6 en 7 juni congresseerde de liberale P.V.V.. Het congres verkoos een nieuwe voorzitter, de Waalse, Nederlandsonkundige senator Pierre Descamps, en stelde een nieuwe diepgaande hervorming van de
| |
| |
partij en van haar werking in het vooruitzicht. In de sfeer van het neo-liberalisme wil men nieuwe maatschappelijke milieus aantrekken, die tot nog toe geen relatie hadden met de P.V.V. Een nieuwe naamsverandering van de partij lijkt mogelijk, zo ze de uitdrukking kan zijn van de nieuwe aanpak, die in feite nog altijd zijn incarnatie vindt in de persoon van de afgetreden voorzitter Vanaudenhove. Dit alles kan leiden tot een nieuwe poging om datgene te bereiken wat bij de jongste parlementsverkiezingen zo opvallend mislukte, nl. het aantrekken van alle unitair-Belgische en anti-Vlaamse krachten in één partij van het groot- en klein-burgerdom. Dat zou dan niet stroken met de leer van het neo-liberalisme - een leer die zowel sociaal-economisch als geestelijk inderdaad een der componenten van de moderne westerse maatschappij is, maar dat heeft niets te maken met een poging tot hergroepering van de unitair Belgische en Brusselse krachten. Dat alles in het perspectief van gemeenteverkiezingen, die vooral in de Brusselse agglomeratie hun invloed op de toekomstige landspolitiek niet zullen missen.
| |
Geen overlegorgaan?
Het week-eind voordien - op 30 en 31 mei - had een ander partijcongres plaats gehad: dat van de Parti Social Chrétien. Het moest zich o.m. uitspreken over de toekomstige betrekkingen met de C.V.P. - de Vlaamse partij die op haar congres van 26 en 27 april haar integrale autonomie geproclameerd had, en waarvan de meerderheid geen andere verbindingsschakel met de P.S.C. wil dan wat uitdrukkelijk een ‘overleg-orgaan’ werd genoemd.
De Parti Social Chrétien wil blijkens het jongste congres echter wel degelijk een gemeenschappelijk beleidsorgaan, dat met beslissingsmacht zou optreden o.m. bij de vorming van de regering, bij het oriënteren van de parlementaire arbeid, van de partijleer en het partijprogramma, en in heel de sfeer van de politieke menselijke betrekkingen aan de hoogste top.
De P.S.C. verdedigt aldus een opvatting die de huidige unitaire voorzitter, Houben, tevergeefs getracht heeft te doen aanvaarden door het Vlaamse C.V.P.-congres.
Aldus is het vraagstuk van de verhouding tussen de C.V.P. en de P.S.C. gesteld. Wie thans meent zich in een voorzichtig stilzwijgen hieromtrent te moeten hullen, zal in de komende electorale spanning misschien degene zijn die in Vlaanderen het luidst de volledige zelfstandigheid van de Vlaamse C.V.P. proclameert. In dergelijke gevallen schieten hooggestemde, maar laattijdige verklaringen echter steeds te kort. De traagheid waarmee de C.V.P. naar meer zelfstandigheid uitgroeit, is ontmoedigend. Honderdduizenden stemmen zijn verloren gegaan alvorens de werkelijke meesters van de partij iets prijs wilden geven van hun unitaristische posities, en zelfs nu wordt elke gelegenheid aangegrepen om de drang naar autonomie en naar een eigen Vlaams partijprofiel te verdringen en af te remmen.
| |
Nieuwe lening, stijgende rentevoet, zwakke frank
Met ingang van 16 juni komt een nieuwe dubbele staatslening op de markt
| |
| |
tegen rentevoeten die voorheen abnormaal hoog zouden geleken hebben - men beweegt zich met de nieuwe lening nu al rond 7,5%. De minister van financiën kan zich evenmin als een ander kredietnemer onttrekken aan de evolutie van de kapitaalmarkt, waar de stijging van de rente nog niet tot stilstand is gekomen. Op 21 mei verhoogde de Nationale Bank het herdisconto met 0,50%, en bracht het aldus op 6%. Voor België is dit zeer duur. Op dit ogenblik worden op de hypotheekmarkten reeds rentevoeten boven 8,5% toegepast. Men signaleert voorbeelden van interestvoeten die 10% overschrijden.
Het gevaar bestaat dat de sociale en industriële bouwbedrijvigheid hiervan de ongunstige gevolgen zal ondergaan. Voor parastatale financiële instellingen, die kredieten met een sociaal of algemeen-economisch nut willen verlenen tegen verlaagde rentevoeten, wordt het in dergelijke omstandigheden zeer moeilijk via de kapitaalmarkt nog middelen aan te trekken tegen een rentevoet die hen in staat stelt hun opdrachten te vervullen.
De oorzaken van deze ontwikkeling liggen buiten België. In de Verenigde Staten zet de regering haar anti-inflatoir beleid verder door, dat o.m. aanzienlijke beperkingen in de binnenlandse kredietverlening meebrengt. Zo is het Amerikaanse bedrijfsleven in toenemende mate kredieten gaan zoeken in West-Europa, ten gevolge waarvan de Europese internationale kapitaalmarkt, en meer bepaald de Eurodollarmarkt een sensationele uitbreiding genomen heeft. De Belgische kapitaalbezitters zijn hiervoor wellicht nog gevoeliger geweest dan die van andere westerse landen.
Nog andere factoren hebben geleid tot een oriëntering van het spaarvermogen buiten de frankzone, bijvoorbeeld de onzekerheid omtrent het internationale monetaire beleid, en omtrent de vastheid van de voornaamste pariteiten. Of men veiligheid ging zoeken in de D-Mark, of in de Eurodollarmarkt, de goudmarkt of elders - steeds ging dit gepaard met een uittocht uit de eigen valutasfeer. Aangezien de Belgische monetaire overheid zich weinig inspande om het door deze ontwikkeling toch al verzwakte nationale devies te steunen, beleefde men in de jongste weken op de wisselmarkten een periode van lage noteringen van de Belgische frank. En dit terwijl hij inzake gouddekking, en gezien de vrij gunstige stand van de handelsbalans tot de intrinsiek gezonde munteenheden dient gerekend. In het veelomvattende monetaire wereldprobleem speelt een land als België echter geen autonome rol.
13-6-1969.
Hektor de Bruyne
|
|