Streven. Jaargang 22
(1968-1969)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 951]
| |||||||||||||||||||||
Is het Vlaams-nationalisme een ideologie?
| |||||||||||||||||||||
De Belgische omroepwetgevingDe B.R.T. (Belgische Radio en Televisie) is een voorbeeld van zuiver staatsmonopolistische radio- en T.V.-exploitatie, zoals dat ook het geval is in Frankrijk en in Rusland. Andere vormen van monopolistische exploitatie zijn die van | |||||||||||||||||||||
[pagina 952]
| |||||||||||||||||||||
de gemengde organismen zoals in Nederland en Italië of het monopolie van privé-organismen zoals in Luxemburg. Daarnaast zijn er de zgn. ‘pluralistische’ exploitatievormen waar Staat en/of privé-organismen radio en TV concurrerend exploiteren. Het statuut van de Instituten van de Belgische Radio en Televisie (B.R.T. en R.T.B., Nederlands- en Franstalig) werd vastgelegd in de omroepwet van 18 mei 1960. Deze wet roept twee openbare instellingen met rechtspersoonlijkheid in het leven. Door associatie van beide instituten werd onder de benaming ‘Instituut der Gemeenschappelijke Diensten’ een derde openbare instelling opgericht, dat bepaalde gemeenschappelijke technische en administratieve belangen behartigt. Bij de bespreking in het Parlement verklaarde minister Harmei destijds dat de omroepwet juridisch geen staatsmonopolie vestigde. In feite echter werden sedert 15 maart 1950 alle door het verdrag van Kopenhagen aan België toegekende golflengten in de middengolf aan de voorganger van de B.R.T. - R.T.B. (het N.I.R. - I.N.R.) toevertrouwd, zodat men sedertdien van een feitelijk monopolie kan spreken. Elk der beide instituten staat onder het gezag van een Raad van Beheer bestaande uit acht leden, om de beurt door Kamer en Senaat benoemd, en twee leden gecoöpteerd door de eerste acht. De acht door Kamer of Senaat benoemde leden worden gekozen uit een lijst van kandidaten voorgedragen door de provincieraden, de Academies, de universiteiten, de Raden voor Volksopleiding. Elk Instituut wordt, onder het gezag van deze Raad van Beheer, dagelijks geleid door een Directeur-Generaal. Het omroepmonopolie is moeilijk in overeenstemming te brengen met de grondwettelijke vrijheden van meningsuiting (art. 14 en 18 van de Belgische Grondwet), aldus Prof. Dr. Th. Luykx, Directeur van het Gentse Seminarie voor Pers- en Communicatiewetenschappen. Het actieve informatierecht komt erdoor in het gedrang. Daarbij komt dat, te beginnen met de Raad van Beheer, men de drie traditionele politieke opinierichtingen a.h.w. systematisch in het hele omroepbestel heeft geïnstitutionaliseerd. Van de Raad van Beheer van de B.R.T. weet men maar al te goed dat hij is samengesteld, volgens een onderling afgesproken dosering, uit 5 C.V.P.-ers, 3 B.S.P.-ers en 2 P.V.V.-ers. De politieke kleur van de meeste personeelsleden is bijna algemeen bekend. Voor ons betoog is verder belangrijk het Koninklijk Besluit van 2 juli 1964 betreffende de radio- en T.V.-uitzendingen te verzorgen door verenigingen en stichtingen. Artikel 2 van dit K.B. bepaalt dat de raden van Beheer van elk der instituten, door met redenen omklede beslissingen, beschikken over de aanvragen om erkenning, ingediend door verenigingen en stichtingen die radio- en T.V.-uitzendingen wensen te verzorgen. De raden moeten hun beslissingen o.m. op de belangrijkheid en op de aanspraken van de betrokken aanvragers baseren. Artikel 4 schrijft voor dat de door erkende verenigingen of stichtingen te verzorgen uitzendingen o.m. gewijd mogen zijn aan documentaires, vraaggesprekken of reportages over actuele gebeurtenissen i.v.m. het doel van de vereniging, niet echter aan eigenlijke berichtgeving. Volgens artikel 5 moeten de uitzendingen een positief karakter dragen en moeten zij elke persoonlijke aantijging, | |||||||||||||||||||||
[pagina 953]
| |||||||||||||||||||||
alle agressiviteit t.o.v. instellingen, stelsels of overtuigingen vermijden. De Raad van Beheer kan een uitzending ook om reden van te lage artistieke kwaliteit weigeren. Tenslotte kan de Raad van Beheer de erkenningen schorsen of intrekken. Uit het hierna te bespreken parlementair debat is gebleken, dat de Raad van Beheer de zendtijd van het Vlaams Instituut heeft ingetrokken, niet alleen omdat het Vlaams-Nationalisme geen ideologie zou zijn, maar ook omdat de door dit instituut verzorgde programma's als politieke propaganda werden beschouwd: er werd vooral door Volksuniemandatarissen aan meegewerkt en er werden zuiver politieke problemen in aangesneden. In de verkiezingen van maart 1968 boekte de Volksunie een sterke vooruitgang ten koste van de traditionele partijen. De V.U. kwam van 12 op 20 kamerzetels en van 4 op 9 rechtstreekse Senaatszetels. Zo werd de V.U. de derde Vlaamse partij, vóór de P.V.V.. Was het nog logisch dat zij niet vertegenwoordigd was in de Raad van Beheer van de B.R.T.? Zij eiste beheerszetels op. Ook de B.R.T. zag in dat er iets gedaan moest worden. In juni 1968 besloot de Raad tot een compromis: de programma's van de verenigingen, tot dan toe Gedachte- en Actie-programma's genoemd, werden gesplitst in Actie-programma's, waarvan de V.U. er voortaan evenveel zou krijgen als de andere partijen, en Gedachte-programma's, waarop het Vlaams Radio- en T.V.-instituut, op grond van de in onze inleiding aangehaalde motivering, geen recht meer zou hebben. Er verliep dus veel tijd tussen de beslissing (juni) en de betekening van die beslissing aan de betrokkenen (november). Men mag allicht aannemen dat de beslissing sterk beïnvloed werd door de maart-verkiezingen. | |||||||||||||||||||||
Nationalisme: definities van Shafer en VanderburchtNa meer dan een eeuw studie hebben wij nog steeds geen algemeen aanvaarde definitie van ‘nationalisme’. Ontelbare auteurs hebben er zich met wisselend, doch nooit volledig succes aan gewaagdGa naar voetnoot1. De verwarring die over het begrip bestaat, zal wel te wijten zijn aan het feit dat steeds uiteenlopende factoren tot het ontstaan van de verschillende vormen van nationalisme aanleiding hebben gegeven. In de overvloedige literatuur beperken wij ons hier tot twee werken die het onderwerp indringend behandelen: B.C. Shafer, Le nationalisme, mythe et réalitéGa naar voetnoot2 en D. Vanderburcht, Belgen op de tweesprongGa naar voetnoot3. Voor de enen, zegt Shafer, is nationalisme de gemeenschappelijke liefde voor een grondgebied, een taal en/of een historisch erfgoed. Volgens anderen is het vooral een wil tot politieke onafhankelijkheid en een verzuchting naar veiligheid en prestige. Weer anderen noemen het een mystieke toewijding aan een nogal vage sociale groep: ‘de natie’ of ‘het volk’. Tenslotte wordt nationalisme gedefinieerd als de doctrine volgens welke de eigen natie dominerend zou moeten zijn en daartoe zelfs tot agressiviteit kan overgaan. Elk van deze defini- | |||||||||||||||||||||
[pagina 954]
| |||||||||||||||||||||
ties, aldus Shafer, is onvolledig: zij omschrijven slechts een aspect van het begrip. Hoe dan ook, het nationalisme heeft steeds aanleiding gegeven tot antagonistische standpunten. Terwijl Renan, Treitschke en Barrès het als een soort bovennatuurlijke kracht verheerlijken, is de ‘natie’ volgens Huxley en Haddon een gemeenschap verenigd door de gemeenschappelijke vergissing omtrent zijn ontstaan en een gemeenschappelijke afkeer voor zijn burenGa naar voetnoot4. Uit de verschillende monistische benaderingen van het begrip distilleert Shafer tien voorwaarden opdat van nationalisme sprake zou zijn:
Een definitie van het nationalisme moet volgens Shafer noodzakelijkerwijze deze tien punten bevattenGa naar voetnoot5.
Vanderburcht gaat omgekeerd te werk. Hij geeft eerst een vage omschrijving van het begrip en onderzoekt daarna de componenten om zijn definitie te preciseren. Nationalisme is volgens hem een vorm van politieke bedrijvigheid waarvan de subjecten, als groep, door objectieve kenmerken herkenbaar en/of geografisch lokaliseerbaar zijn en waarvan de objecten, door hun wezen of voorstellingswijze alleen waarden inhouden voor de betrokken subjecten. Dat is een definitie van nationalisme, niet van ‘het’ nationalisme. Er bestaan ontelbare nationalismenGa naar voetnoot6. Het nationalisme als doctrine bestaat niet. De nationalistische patrimonia kunnen zeer verschillend zijn van inhoud en stijl: alleen in de techniek en de methode zijn overeenkomsten te vinden. Het nationalisme is dus een politieke bedrijvigheid, een actie, een politieke actie in de zin van doelgericht streven ter beïnvloeding van het gemeenschapsbeleid. Het is dus geen ideologie. Na het formuleren van deze definitie onderzoekt Vanderburcht de componenten van het verschijnsel: hoe komt het tot stand en welke zijn er de stadia van? Hij maakt een onderscheid tussen verschillende niet-politieke stadia en een | |||||||||||||||||||||
[pagina 955]
| |||||||||||||||||||||
politiek stadium. Het eerste niet-politieke stadium is dat van wetenschap en romantisme: het stadium van de beschrijving en de verheerlijking van het eigen milieu. Dan komt een stadium van groepsbewustzijn: er wordt een systematisch onderscheid gemaakt tussen het eigene en het andere. Dit leidt dan weer tot intensivering en precisering van het groepsbewustzijn. De groep wordt, ook territoriaal, afgebakend. Wanneer de groepskenmerken geïdentificeerd en gepreciseerd zijn, worden zij geëvalueerd. Het vreemde vormt de afwijking van het normale, dat nationaal is. Het territorium, de taal, het groepsverleden worden bezongen in literatuur, muziek, enz. Op de duur worden deze echte of vermeende groepskenmerken een ideaal dat door de leden van de groep dient te worden nagestreefd: de volkse waardenGa naar voetnoot7. Gaat het bovenstaande een uitgangspunt vormen voor een permanente politieke actie, dan belandt men in het politieke stadium. Hierin is nog een onderscheid te maken tussen het strevend en het geïnstitutionaliseerd nationalisme. De institutionalisering wordt uiteindelijk voltrokken door opstand of burgeroorlog, ook wel door internationale verdragen. Wanneer de institutionalisering gerealiseerd is, vervalt het alternatief eigene - andere. Tot op zekere hoogte kunnen binnen het nationale souvereine kader nog wel meningsverschillen worden toegelaten. Dit leidt, aldus Vanderburcht, tot een kringloop: nationalisme leidt bijna steeds tot souvereiniteit, souvereiniteit betekent macht, dus behoefte aan nationalismeGa naar voetnoot8. Het is duidelijk dat wij met deze korte uiteenzetting het nationalisme als historische realiteit te kort doen. Onze bedoeling was uitsluitend de lezer in staat te stellen aan de hand van deze definities het parlementaire debat over de kwestie kritisch te volgen. | |||||||||||||||||||||
De Volksunie-interpellaties in het ParlementDe interpellatie-Schiltz in de Kamer, 10 december 1968Ga naar voetnoot9. Schiltz herinnerde eerst aan de beslissing van de B.R.T. en aan de motivering ervan. De reële betekenis van die beslissing, zei hij, is dat de V.U. precies evenveel zendtijd krijgt als vóór de verkiezingen van maart 1968, alsof uit deze verkiezingen niet duidelijk de groeiende omvang en het groeiend belang van de Vlaams-Nationalistische geestesstromingen waren gebleken. Dit werd verdoezeld door aan te kondigen dat elk der vier partijen evenveel politieke zendtijd zou krijgen. Wat de motivering van de beslissing betreft, als het Vlaams-Nationalisme geen ideologie is, hoe komt het dan, vroeg Schiltz zich af, dat het Belgische politieke leven al zowat twintig jaar lang gebiologeerd wordt door het probleem van het volksnationalisme? En als ideologieën het criterium zijn, waarom krijgen de communisten dan geen gedachte-zendtijd? Het tweede criterium is dat van de nevenorganisaties. Om als ideologie erkend te worden door de heilige drievuldigheid van de Raad van Beheer van de B.R.T., moet men coöperaties hebben, desnoods banken oprichten, enz. De | |||||||||||||||||||||
[pagina 956]
| |||||||||||||||||||||
Raad van Beheer is tegelijkertijd rechter en partij. Het is een door en door autocratisch lichaam, een onaanraakbare drieëenheid van traditionele partijen. Het wordt hoog tijd dat er aan de samenstelling van die Raad wat gedaan wordt. Schiltz stelt twee oplossingen voor: een ombudsman, of een mogelijkheid van beroep tegen beslissingen van de Raad bij de bevoegde minister. In een korte tussenkomst antwoordde P.V.V.-er De Croo dat de Volksunie een actiepartij maar geen gedachte-partij is. De traditionele partijen daarentegen vertegenwoordigen een internationaal verspreide ideologische stroming. Geldolf is de B.S.P.-specialist voor radio en televisie. In naam van zijn partij somde hij drie desiderata op i.v.m. de zendtijd voor partijen en stromingen:
Daarna antwoordde Van Mechelen, Minister van de Nederlandse Cultuur, op de interpellatie van Schiltz. Eerst en vooral behoort het opgeworpen probleem eigenlijk tot de uitsluitende bevoegdheid van de Raad van Beheer (art. 2 en 3 van het K.B. van 2 juli 1964). Toch wilde de Minister de beslissing van de Raad nader toelichten. De Raad meende geen levensbeschouwelijke uitzendingen te kunnen toekennen op grond van politieke argumenten. Er dient een fundamenteel onderscheid te worden gemaakt tussen de politieke actieprogramma's en de levensbeschouwelijke programma's. Voor elk der twee soorten uitzendingen gelden totaal verschillende criteria en motieven ter toekenning. Het Vlaamse Pers-, Radio- en T.V.-instituut, dat een zevental gedachte-programma's verzorgde, deed daarin uitsluitend aan politieke actie. Dat het Instituut toch gedachte-uitzendingen kreeg, is te wijten aan het feit dat in de schoot van de Raad van Beheer lang geen overeenstemming kon worden bereikt over het toekennen van politieke zendtijd aan de V.U. In afwachting van een regeling werden aan het Vlaams Instituut deze gedachteprogramma's toegekend. Daarbij komt, aldus de Minister, dat het Vlaams-Nationalisme geen ideologie is. Alle andere zg. sociaal-economische gedachtestromingen zijn tot een van de drie volgende levensbeschouwingen terug te brengen: het liberalisme, het socialisme en de christen-democratie. Daarenboven is het duidelijk dat elk van deze drie richtingen een groot aantal nevenorganisaties zoals coöperaties, culturele fondsen, mutualiteiten, enz. heeft. De Volksunie heeft die organisaties niet. Daarenboven zijn heel wat V.U.-ers levensbeschouwelijk katholieken, socialisten of liberalen en zijn ze in nevenorganisaties van die respectieve partijen terug te vinden. Tenslotte, aldus de Minister, heeft de V.U. met zijn Instituut beslist niet het monopolie van de Vlaamse Beweging. - ‘Wij hebben van de Volksunie geen lessen te ontvangen over de Vlaamse Beweging’. Schiltz kon in zijn repliek alleen zijn spijt uitdrukken over het feit dat een raad | |||||||||||||||||||||
[pagina 957]
| |||||||||||||||||||||
van beheer die samengesteld is volgens partijpolitieke normen, die niet eens beantwoorden aan de reële politieke verhoudingen, zijn oordeel heeft uit te spreken over wat al dan niet als een ideologie beschouwd kan worden. Dat is ondemocratisch, en dát is de kern van de zaak. Vooruitlopend op een uitvoeriger debat in de Senaat, kwam senator Jorissen tijdens de bespreking van de begrotingen tussenbeide om de beslissing van de Raad van Beheer te hekelen en te wijzen op het feit dat de V.U., als derde belangrijkste partij in Vlaanderen, in deze Raad nog niet vertegenwoordigd is. Het Vlaams-Nationalisme zou geen gedachte zijn. ‘Het is potsierlijk, temeer daar de drie traditionele ideologieën heel wat aan werfkracht verliezen en het volksnationalisme daarentegen na de oorlog nieuwe triomfen beleefde’Ga naar voetnoot10. In zijn antwoord, de volgende dag, verduidelijkte Minister Van Mechelen dat het volksnationalisme een houding, een sociale kracht, een operationeel element is. Het is een kracht waardoor men aan de eigen etnische gevoelens en omstandigheden een natie-bouwend, een staatsbouwend element wil geven. Wat stellen wij echter vast? ‘Op het ogenblik dat een dergelijke staatsbouwende kracht haar resultaat heeft bereikt, valt zij weer uiteen in de drie door mij genoemde ideologieën’.
De interpellatie-Lode Claes in de Senaat, 28 januari 1969Ga naar voetnoot11. De Senaat is eigenlijk niet de plaats om intellectuele of semi-intellectuele discussies te voeren, aldus Lode Claes. Het is evenmin de plaats waar de partijen hun algemene theoretische of ideologische opvattingen uiteen moeten zetten. De verklaring van Minister Van Mechelen raakt echter de basis zelf van het Vlaams-Nationalisme. Wij kunnen die verklaring niet onbeantwoord laten. Door te beweren dat er slechts drie ideologische strekkingen zijn, heeft de Minister zich op een gevaarlijk terrein gewaagd. Heel wat deskundigen houden er een andere mening op na: bijvoorbeeld M. Duverger en Raymond Aron. Deze laatste somt er vijf op: het liberalisme, het socialisme, de christelijksociale, het communisme en het nationalisme. Georges Burdeau schrijft in zijn Traité de Science Politique letterlijk: ‘Le nationalisme offre une illustration particulièrement claire de ce caractère de l'idéologie d'être la mise en forme d'une émotion dans un système d'idées...’. De nationaliteitsbewegingen spelen thans in de wereld opnieuw een grote rol (Bretagne, Frans-Canada, Schotland, Wales). Onze nationalistische Beweging vertoont een verwantschap en ook een gemeenschappelijke ideologische basis met deze andere bewegingen. Ook wordt het argument gebruikt dat de Volksunie niet beschikt over een infrastructuur van culturele en sociale organisaties en over een pers. Wat nog niet is, kan nog komen. Op dat ogenblik bevestigde ook de socialist Dehousse dat het Vlaams-Nationalisme een ideologie is: ‘Je précise que c'est une idéologie que je n'aime pas, mais c'est une idéologie’. | |||||||||||||||||||||
[pagina 958]
| |||||||||||||||||||||
Van Mechelen kwam voor de derde keer de beslissing van de Raad van Beheer van de B.R.T. verdedigen. Hij blijft de mening toegedaan dat het Vlaams-Nationalisme een opbouwende politieke kracht is, maar geen ideologie, en hij neemt daarbij de definitie van Vanderburcht letterlijk over. Om deze stelling te staven is hij ditmaal bij Vlaamse auteurs te rade gegaan. Hij citeert een artikel van M. Van Haegendoren, in Wij van 4 januari 1969: ‘De V.U. duldt in haar schoot, als nationalistische partij, verschillende strekkingen en acht ze wenselijk...’. Van Haegendoren geeft hier blijk van zijn pluralistische visie, zoals hij die steeds verdedigd heeft in de Lodewijk de Raetstichting. Zowel Dosfel, Vanderelst, Elias, Willemsen als Brugmans, stellen vast dat het nationalisme een vaag begrip is, dat verschillende gradaties heeft. Elias schrijft in deel VI van zijn Geschiedenis van de Vlaamse gedachte, p. 371: ‘Er is aldus niet één, er zijn meerdere nationalismen’. Dosfel in Verzamelde Werken, deel 3, p. 208: ‘Nooit werd het nationalisme op een algemeen geldende wijze door een bindend gezag bepaald. Er bestaat dus geen nationalistisch credo’. Eensgezind wijzen deze auteurs daarenboven op de gevaren van een excessief nationalisme, ja, van een nationalisme als ideologie.... Van Mechelen besloot aldus: ‘Hoewel de V.U. in Vlaanderen een sterke politieke kracht is geworden, heeft zij geen ideologie, noch een eigen systeem of gedachtensfeer waaraan de mensen zich volledig kunnen vasthouden omdat het hun een basis geeft voor hun bestaan en reden voor hun bestemming later. Daarom heeft de V.U. het recht gekregen op politieke actie-uitzendingen, maar kan ik mij er niet mee akkoord verklaren dat zij deel zou hebben in de gedachte-uitzendingen, om de eenvoudige reden dat zij geen eigen ideologie heeft’. | |||||||||||||||||||||
BesluitDe Volksunie staat in haar kritiek op de samenstelling van de Raad van Beheer van de B.R.T. niet alleen. Over de interne politieke verzuiling van ons omroepbestel hebben wij het in het eerste gedeelte van deze bijdrage duidelijk genoeg gehad. Inderdaad komt van het pluralistisch bedoelde artikel betreffende de benoeming van de beheerders uit lijsten voorgedragen door meerdere deskundige a-politieke instellingen in de praktijk niet veel in huis. Iedereen in Vlaanderen kent de politieke dosering van de Raad en weet dat die beheerders hun zetel mede danken aan hun politieke kleur. Laat men het pluralisme verworden tot ‘een politieke drievuldigheid’, dan heeft het geen enkele zin de V.U. beheerszetels te ontzeggen. De V.U. zou dan trouwens in de schoot van het bevoegde orgaan zelf haar standpunt hebben kunnen verdedigen. Schiltz raakte in zijn interpellatie eigenlijk maar eventjes, en dan nog te laat, de kern van de zaak: het mag niet zijn, dat een beheersraad, die in feite volgens partijpolitieke normen is samengesteld, welke niet eens helemaal beantwoorden aan de reële politieke verhoudingen, zijn oordeel heeft uit te spreken over wat in Vlaanderen al dan niet als een ideologie beschouwd kan worden. Ons antwoord op de grondvraag, of het Vlaams-Nationalisme als een ideologie kan worden beschouwd, valt bij toetsing aan onze definities negatief uit. Maar, na kennisneming van de parlementaire debatten, lijkt de discussie over die | |||||||||||||||||||||
[pagina 959]
| |||||||||||||||||||||
vraag wel op een discussie over het geslacht der engelen. Het ware probleem is, of de door het K.B. van 2 juli 1964 vastgelegde criteria wel relevant zijn en of de Raad van Beheer als feitelijke institutie wel bij machte kan zijn deze criteria op een onbetwistbare en objectieve wijze te hanteren. In dit perspectief wint het door Prof. Dr. J. Briers (directeur van de gewestelijke omroepen) in een recent (privé uitgegeven) artikel geformuleerde voorstel tot oprichting van een universitaire informatieraad, aan belang. Deze Raad zou samengesteld zijn uit alle professoren in de pers- en communicatiewetenschappen. Een Uitvoerend Comité van tien professoren zou de kern ervan vormen. De taak van deze Raad zou er vooral in bestaan advies uit te brengen, op verzoek of uit eigen initiatief, over alle betwistingen en problemen die rijzen tussen media en politiek. Wij hopen oprecht dat het voorstel Briers de klip van de onverschilligheid kan omzeilen en tot een vruchtbare realisatie kan leiden. |
|