Streven. Jaargang 22
(1968-1969)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 905]
| |
Censuur, moraal en verantwoordelijkheid
| |
[pagina 906]
| |
Het is te voorzien dat ten aanzien van dit conflict, dat zich uit in enerzijds censuur, veto's en gerechtelijk ingrijpen en anderzijds een toenemende contestatie, nog lang zal worden gezocht naar compromissen. Zo'n compromis is bijvoorbeeld het wetsvoorstel van minister Vranckx, dat streeft naar een vrijwillige onderwerping aan een precensuur, waarna er geen gevaar voor inbeslagneming meer zou bestaan. Dit is echter slechts een schijnoplossing: in feite komt het neer op een soort chantage die producers en kunstenaars ertoe aanzet zich vrijwillig te laten mutileren om een doodvonnis te voorkomen. Het is een achteruitgang tegenover de huidige toestand: nu moet elke inbeslagneming worden gevolgd door een proces, dat kan leiden tot ontslag van rechtsvervolging.
Voor wie gelooft in de evolutie van de mens naar een steeds grotere bewustwording, waarin ieders persoonlijke verantwoordelijkheid en persoonlijk oordeel steeds belangrijker worden en steeds meer kansen krijgen om te worden erkend, zal de absolute vrijheid uiteindelijk toch zegevieren. Deze beweging heeft er in de Kerk bijvoorbeeld toch al toe geleid dat de index van verboden boeken is afgeschaft, en zelfs het Belgische gerecht zien we al een veel lucieder houding aannemen dan een Bestendige Deputatie van Antwerpen of het parket, dat zich de laatste tijd zeer actief heeft getoond door inbeslagnemingen (Play Boy, Ik ben nieuwsgierig, The Fox, Das Wunder der Liebe, enz.): in het proces betreffende Play Boy volgde een vrijspraak; in het geval van Vilgot Sjöman's Ik ben nieuwsgierig kwam het tot een symbolische boete van 1000 F; toch een veroordeling dus, maar die gold alleen het feit dat jonge mensen vanaf 16 jaar de film konden zien (‘kinderen niet toegelaten’ betekent in België ‘kinderen beneden 16 jaar’); het vertonen aan volwassenen werd dus niet veroordeeld. De rechter gaf de wetgever meteen een duidelijke wenk om de leeftijdsgrens op 18 jaar te brengen. Ik geloof niet dat de verdedigers van een absolute vrijheid zich voorlopig tegen een dergelijke verschuiving van de leeftijdsgrens zouden verzetten, op voorwaarde dat dan ook alle censuur voor volwassenen zou worden uitgeschakeld. Er zijn echter ook gerechtelijke uitspraken, zoals de veroordeling van Hugo Claus tot vier maanden gevangenis (voorwaardelijk) voor het vertonen van drie naakte mannen in zijn Mascheroen, waarbij helemaal geen rekening werd gehouden met enige leeftijd, en die erop wijzen dat de afschaffing van alle na-censuur nog niet voor morgen is. Boven de strijd tussen de naar vrijheid strevende kunstenaars en de officiële instanties, zoals die zich thans in de praktijk afspeelt, staat echter het principieel ideologisch of ethisch conflict. De twee stellingen: vrijheid en censuur, steunen alle twee op degelijk verantwoorde, maar uiteenlopende ethische overwegingen. Laten we daarbij alle persoonlijke ambities of frustraties - aan beide zijden - buiten beschouwing. De enige vraag is: kan, met het oog op een waarachtige geestelijke en ethische ontplooiing van individu en gemeenschap, in de bioscoop, op het tv-scherm, in de schouwburg, in de literatuur alles worden getoond en gezegd? Wie even dieper nadenkt over dat ‘alles’, wordt wel wat huiverig. ‘Alles’ omvat immers niet alleen het seksuele, waaraan - weer | |
[pagina 907]
| |
aan beide zijden - veel te veel aandacht wordt gewijd, sadisme en geweld (die psychologisch ook nog verband houden met de seksualiteitGa naar voetnoot3, maar verder ook politiek, ideologie, godsdienst, en tenslotte ieders heel eigen ‘privacy’. Het probleem is gecompliceerder dan men op het eerste gezicht zou vermoeden. Al direct blijkt bijvoorbeeld dat een onderscheid gemaakt moet worden tussen hetgeen krenkend kan worden geacht op het gebied van moraal, politiek, ideologie, en hetgeen de eerbaarheid van het individu aantast. Geregeld komt het voor dat bij een aanval op een gevestigde macht de persoon in zijn privacy verward wordt met zijn sociale rol. Het moet altijd mogelijk zijn principes, ideeën, handelingen van mensen die met macht bekleed zijn en het establishment zelf te bekritiseren, maar daar staat tegenover de democratische plicht om het individu als mens te respecteren. Als mens is de hoogste gezagsdrager even eerbiedwaardig als de maatschappelijk minst bedeelde. En omgekeerd natuurlijk. Het is dan ook deerniswekkend dat bijvoorbeeld in het overigens als volks B.R.T.-programma te waarderen Echo, de televisie eenvoudige mensen soms hopeloos belachelijk kan maken, terwijl een onschuldige grap over een koning, een paus, een minister streng wordt geweerd. Er is nu een wet in de maak om de publikatie van opnamen van personen zonder hun toestemming te verbieden. Ook dat kan men censuur noemen. Maar dan gaat het om de bescherming van het individu, dat recht heeft op het behoud van zijn ‘persona’Ga naar voetnoot4. Een ideale maatschappij, waarin volledig bewustgeworden mensen boven hun ‘persona’ zijn uitgegroeid en waar geen indiscretie meer kan storen, is een utopie. Daar zou de mens op geen enkele wijze meer worden gekrenkt, daar zou ook de noodzaak of de geneigdheid niet meer aanwezig zijn om te ergeren, te shockeren en te krenken. De behoefte om te shockeren en de mate waarin men geshockeerd kan worden zijn immers evenredig met elkaar en houden beide ook verband met het niveau van bewustwording van individu en gemeenschap. Belangrijk blijft echter ook het psychologisch verband tussen het zich persoonlijk beledigd voelen wanneer men zelf direct door woord of beeld wordt geraakt, en het geshockeerd worden door woorden en beelden die een maatschappelijk taboe doorbreken. Slechts in zoverre een bepaald taboe geïnterpreteerd wordt als behorende tot het eigen levensinzicht, wenst men het niet gestoord te zien. Het taboe is immers het scherm dat de gemeenschap plaatst voor de wereld waar de individuele verdringingen woekeren. Wordt dit scherm opengescheurd, dan herkent het individu in hetgeen daarachter te voorschijn komt, zijn eigen verdringingen en hij voelt zich in zijn eigen persoon gekrenkt, geshockeerd. Gemakkelijker echter dan in het geval van een direct persoonlijke belediging kan hij zichzelf beletten te erkennen dat hij in zijn persoon werd | |
[pagina 908]
| |
geraakt. Hij kan het taboe hanteren als een sociaal verdedigingsmiddel, dat hij voor zichzelf schijnbaar niet nodig acht. Maar geen sociaal verschijnsel is zo duidelijk een verzwegen complot ter bescherming van het individu als het taboe: ‘Man könnte beinahe sagen, dass nichts dem Menschen mehr verhasst sei, als selbst den kleinsten Teil seines Unbewusstseins aufzugeben’ (Jung).
Is het dan toch niet goed, alle taboes te doorbreken, de mens ook datgene te laten zien wat hij niet wenst te zien, hem te shockeren, en hem zo te verplichten in zichzelf te kijken, in datgene wat Jung zijn ‘schaduw’ heeft genoemd? Als een middel tot bewustmaking. Zeker, bewustwording is het wezen van de evolutie en die evolutie gaat gepaard met schokken. Zij neemt echter haar tijd. Niet alles kan gebruuskeerd worden. Het komt er steeds op aan, te zien of het bewustzijn reeds voldoende is geëvolueerd om het doorbreken van de taboes te verdragen. Want terwijl het ontdekken van de eigen ‘schaduw’ in het algemeen noodzakelijk moet worden geacht om de bewustwording mogelijk te maken, kan de zelfontdekking zo geweldig zijn, dat de mens er niet tegen opgewassen is. De bewustmaking van de mens kan catastrofale gevolgen hebben wanneer niet de kracht aanwezig is om de ‘schaduw’ te integreren in de individuatieGa naar voetnoot5. Al treedt de censuur meestal niet op met het oog op die gesublimeerde en gedramatiseerde voorstelling van zaken, onbewust speelt deze er altijd in mee, en wie de totale afschaffing van elke vorm van censuur voorstaat, moet er rekening mee houden. Hij moet er zich wel van bewust zijn dat dáár zijn verantwoordelijkheid ligt. In dit verband kan men zich afvragen of de verdedigers van de absolute vrijheid wel altijd voldoende contact hebben met het doorsnee publiek en niet teveel redeneren vanuit het beperkte milieu waarin zij verkeren, het milieu van cinefielen en cineasten, van kunstenaars en intellectuelen of wie zich daartoe denkt te kunnen rekenen. Op grond van de hierboven gevolgde gedachtengang over het bewustwordingsproces kan men het shockeren zien als een ethisch principe, zoals bijvoorbeeld Eric De Kuyper doet in het boven reeds geciteerde artikel, Frustreren en shockeren. Maar ik geloof dat De Kuyper een te intellectualistisch standpunt inneemt, in deze zin dat hij al te eenzijdig uitgaat van de filmvorm zelf, volledig vertrouwd als hij is met de vele aspecten van dit fenomeen en zijn evolutie. Wie een film als entiteit wil analyseren, móet dit standpunt innemen. Dat gebeurt in de filmkritiek bij ons al te weinig. Maar het grote publiek, waartegenover men zijn verantwoordelijkheid moet opnemen, ziet een film niet vanuit dat standpunt. Men kan dit jammer vinden, maar het is een kwestie van initiatie, van opvoeding, van bereikt peil in het bewustwordingsproces. Een uitspraak als die van De Kuyper in Film en Televisie (maart 1969) klinkt heel overtuigend en verleidelijk als spontaan pleidooi voor absolute vrijheid: ‘.... censuur is een vorm van dirigisme op het vlak van het geweten. Als individu moet ik vrij kunnen oordelen en beslissen; moet ik vele dingen in twijfel kunnen trekken; moet ik vooral mijn eigen verworvenheden, die constant | |
[pagina 909]
| |
op het punt staan vast te roesten en te scleroseren, weer revitaliseren. Dat is een levensbehoefte. Als gewoon privé-persoon duld ik geen inmenging van hogerhand in mijn eigen denken en doen’. Uit de terminologie van zijn betoog blijkt echter al direct dat hij denkt op een niveau van bewuste verantwoordelijkheid, vanuit een denk- en oordeelsvermogen dat lang nog niet dat van de miljoenen arbeiders en beambten is die nog altijd vrij passief van het fenomeen film kennis nemen. Men moet zich geen illusies maken over het bereikte niveau. De massa van het publiek kan vandaag nog hevig worden geshockeerd. Vanuit een persoonlijk bereikt inzicht kan men censuur wel beschouwen als ‘minachting van de evenmens’Ga naar voetnoot6, maar veralgemening kan leiden tot overschatting van de massa en zelfs van degenen die tot de intelligentsia worden gerekend: bewustzijn staat niet altijd in verhouding tot het bereikte intellectuele peil. Het afschaffen van elke censuur moet niet gezocht worden als een gratuïete revolte ter persoonlijke voldoening, maar moet geschieden in het besef van de reële risico's. Dat van de ene kant. Wie daar echter een pleidooi voor censuur in ziet, vergist zich. Boven heb ik gezegd: evolutie gaat gepaard met schokken, zij vraagt echter tijd. Met evenveel recht kan men het accent anders leggen: evolutie vraagt tijd, zij gaat echter vooruit met schokken. Ik heb gewezen op het risico dat de grote massa niet voorbereid is op het doorbreken van een taboe en de schok niet kan verwerken, maar evolutie heeft zich nooit om risico's bekommerd. Evolutie is niet denkbaar zonder revolutie. Daarom het volgende. 1. Waar de mens nog kan geshockeerd worden door zijn verdringingen en frustraties, ontstaat automatisch ook de neiging om te shockeren. Het is gemakkelijk die neiging zelf te verklaren vanuit een frustratie. De geweldige sex-explosie van de laatste jaren in film en literatuur is niets anders dan het vrijkomen van de ‘schaduw’ uit de victoriaanse moraal, die de hele samenleving, meer dan in andere tijden, op seksueel gebied heeft gefrustreerd. De oversekste atmosfeer van onze cultuur wijst meer op een nog steeds gevangen zitten in die frustrerende moraal dan op de vrijheid waarop zij zich beroept. Maar dat belet niet dat in het zoeken naar evenwicht, de cybernetica van de evolutie, dit seksueel exhibitionisme wel eens noodzakelijk zou kunnen zijn. 2. De angst voor de risico's in verband met het verbreken van de seksuele taboes komt wel erg hypocriet voor in vergelijking met de enorme risico's welke men loopt bij de bewapening, de mobilisatie van jonge mensen en de oorlogen welke men waagt ter verdediging van god weet welke waarden. Zelfs een beroep op de superioriteit van geestelijke waarden kan dit niet rechtvaardigen: ook geestelijk en moreel maakt een oorlog veel meer kapot dan welke pornografische film ookGa naar voetnoot7. | |
[pagina 910]
| |
3. Een ernstig bewustzijn van de risico's welke men loopt met het afschaffen van alle censuur impliceert dat de absolute vrijheid gepaard moet gaan met de wil om de massa te helpen de schokken op te vangen en te verwerken. M.a.w. men moet de mensen de middelen aan de hand doen om een persoonlijk oordeel te vellen, om het authentieke te onderscheiden van het valse en misleidende. De strijd tegen de censuur moet gepaard gaan met een reële inspanning om het publiek te informeren en het een eigen kritisch inzicht te verschaffen. Dat kan natuurlijk alleen gebeuren vanuit het besef dat de initiatie in de kunstvormen (in school en vormingswerk) en de kritiek niet vanuit een eenzijdig standpunt mogen gebeuren. Het persoonlijk oordeel van de toeschouwer heeft slechts zin wanneer het in volle vrijheid tot stand komt. Het mag niet gedicteerd worden door klaargemaakte recepten, maar moet in de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid steeds de eigen uitdrukking zijn van die ontwikkeling. De informatie moet dus zo pluralistisch mogelijk zijn, en dit veronderstelt op zijn beurt dat wie bereid is zijn persoonlijke verantwoordelijkheid op te nemen, ook bereid gemaakt moet worden de nodige energie te gebruiken om die veelzijdige informatie te verwerken. 4. Informatie via kritiek veronderstelt natuurlijk dat de criticus zijn persoonlijk standpunt kenbaar maakt. Die pretentie kan hij zich permitteren in het besef dat er naast hem andere critici zijn, met een ander oordeel, dat hij slechts informeel werkt, zijn oordeel niet met machtsmiddelen kan opdringen, niet optreedt als censor. De censor treedt immers altijd dictatoriaal op: niet alleen dringt hij met machtsmiddelen zijn persoonlijk standpunt op, maar hij belet het publiek ook met het vertoonde geconfronteerd te worden en dus zelf te oordelen. 5. Hachelijk is verder de onvermijdelijke subjectiviteit van de censor. Zelfs als de censurerende instantie niet een persoon maar een commissie is, dan nog zal zij, met de beste bedoelingen, subjectief moeten optreden bij het trekken van een grens: bijvoorbeeld tussen wat pornografie is en wat artistiek te verantwoorden. Niet alleen is die grens vaak onmogelijk te bepalen, maar op het ogenblik schijnt de na-censuur in België, zoals ze zich manifesteert in inbeslagneming van films, tijdschriften, boeken, volledig willekeurig uitgeoefend te worden, afgezien nog van het feit dat het initiatief steeds uitgaat van Brussel. The Fox liep vijf weken ongestoord in Antwerpen, Das Wunder der Liebe dertien weken; in Brussel werden beide films onmiddellijk in beslag genomen. In Nattlek bracht de autocensuur in Antwerpen enkele coupures aan, in de nog meer verminkte versie te Brussel werden ook nog sommige onderschriften onleesbaar gemaakt. Week-end van Jean-Luc Godard bleef onaangeroerd, ondanks de soms zeer brutale en echt shockerende tekst (de Nederlandse onder- | |
[pagina 911]
| |
schriften verduidelijkten bepaalde onverstaanbare Franse passages). Iedereen heeft de masturbatiescène in De Stilte van Ingmar Bergman kunnen zien, maar in The Fox werd een gelijkaardig tafereel niet doorgelaten. Het naakt is algemeen aanvaard, zolang geen schaamhaar, laat staan genitaliën, worden getoond. Hier juist wordt het opvallend dat men zich niet bekommert om het prikkelende, maar om het shockerende, het taboe. Men móet wel aanvaarden dat de seksuele prikkel verschilt naargelang de individuele toeschouwer en dat het dus totaal onmogelijk is hier een grens te trekken. De grens wordt dan maar verschoven naar het moment waar het shockeren begint en psychologisch voor velen juist de prikkel ophoudtGa naar voetnoot8. Strip-tease (die wezenlijk bedoeld is om te prikkelen) wordt dus getolereerd tot juist voor het vallen van de zevende sluier. Men laat aldus toe dat de massa door een vals estheticisme wordt gebrainwashed in de droomfabriek van de omfloerste suggestie, maar ontzegt haar het realisme van de volledigheid, die meer shockeert dan prikkelt. Wijst dit er niet op dat men veeleer de vrijheid van uitdrukking vreest dan dat men bekommerd is om een waarachtige ethiek? Was de overheid werkelijk ethisch bewogen, dan zou zij veel meer geld en energie spenderen niet alleen aan een goede en veelzijdige initiatie in de kunstvormen, via school en vormingswerk, maar ook aan informatie: door het publiek in de gelegenheid te stellen waardevol werk te zien dat om commerciële redenen door bioscoopuitbaters wordt achtergehouden, of door subsidiëring van kritisch werk. Liever bewandelt men natuurlijk de gemakkelijke weg: geen geld en energie verspillen, waar men eenvoudigweg kan na-censureren. 6. Maar er is meer. De vrijheid zelf zit de censoren dwars. Elke toegeving, op welk gebied ook, dus ook op het gebied van de seks, slaat immers een bres in de beschermende wal rond het establishment. Iedere vrijheid die veroverd wordt, betekent een kans meer op bewustwording en persoonlijke verantwoordelijkheid, op ontplooiing van het persoonlijke denk- en oordeelsvermogen. En aangezien dit vermogen zich nooit op één enkel terrein ontwikkelt, maar automatisch het kritisch inzicht ook op andere terreinen scherpt, betekent bewustwording een gevaar voor de bestaande waarden en instellingen. Films die het publiek in een staat van onbewustheid houden, zoals geweld- en oorlogsfilms, worden daarom getolereerd. De naar vrijheid snakkende toeschouwer krijgt daar een schijnvrijheid voorgehouden: de mogelijkheden die de soldaat achter het front ter beschikking staan; hij kan zich met de held identificeren om eens te meer zijn ‘persona’ te bevestigen. Maar de beleving van die valse wereld maakt het hem weer moeilijker - en schokkender - in zijn ‘schaduw’ te kijken. Zo wordt de bewustwording weer verhinderd of bemoeilijkt, die gevaarlijk kan zijn voor de gevestigde machten, maar een recht is van het individu. |
|