| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
Vietnam
Ruim een jaar geleden kondigde president Johnson een beperking van de bombardementen op Noord-Vietnam aan en reageerde Hanoi met de bereidverklaring na stopzetting van de bombardementen besprekingen te beginnen. Begonnen in mei leverden zij tot nu toe geen merkbaar resultaat op. Lang probeerden de Verenigde Staten tot een splitsing van de besprekingen te komen in die geest dat de Verenigde Staten en Hanoi zouden spreken over terugtrekking van hun troepen in Zuid-Vietnam, terwijl Saigon en de NLF, de politieke organisatie van de Vietcong, zouden spreken over de problemen van Zuid-Vietnam na het einde van de gevechten. De Zuid-Vietnamese president Thieu wilde daarvan echter niet horen, maar schijnt eindelijk zo sterk onder druk te zijn gezet, dat hij nu heeft verklaard met de NLF te willen praten. De openbare reactie van de zijde der NLF was ongunstig, maar officieel kwam er geen weigering; men rekent er nu op, dat er geheim overleg tussen beide partijen plaats heeft zodat er eindelijk een einde kan komen aan de voortdurende en nauwelijks in hevigheid afnemende oorlog in Zuid-Vietnam. Ook tussen Washington en Hanoi zouden er reeds enige tijd geheime contacten bestaan over terugtrekking van troepen.
| |
Israël
Einde februari overleed Levi Esjkol na meer dan vijf jaren premier van Israël te zijn geweest. Al die tijd heeft hij zijn gave om te bemiddelen moeten gebruiken zowel op binnenlands terrein als in de buitenlandse politiek. Zijn overlijden leek te zullen leiden tot een vervroegde machtsstrijd tussen de vice-premier, Allon, en de zeer populaire minister van defensie, Dayan, een strijd die men pas verwacht had na de parlementsverkiezingen in november dit jaar. Hij is nu voorkomen door de aanwijzing van mevr. Golda Meir, die van 1956 af optrad als minister van buitenlandse zaken, maar zich na '66 om gezondheidsredenen terugtrok uit het politieke leven. In het belang van Israël meende zij echter nu deze kandidatuur te moeten aanvaarden.
Merkwaardigerwijs zijn Israël en Egypte het in de laatste weken op één punt geheel met elkaar eens, n.l. in de afwijzing van de bemoeienissen van de grote vier met de vrede in het Midden-Oosten. Vrede kan slechts tot stand komen in
| |
| |
besprekingen tussen de direct bij het conflict betrokkenen; in hoeverre bij deze gelegenheid de mogelijkheid bestaat om de in juni door Israël bezette gebieden in Arabische handen te doen komen, is onzeker. Tot nu toe wees Israël steeds elke teruggave af, maar onlangs werd van Israëlische zijde de mogelijkheid van ontruiming van bepaalde gebieden opengelaten. Minimaal lichtpuntje.
| |
Nederland
Partij-politieke duidelijkheid
Het is nog steeds hommeles in het Nederlandse politieke leven. Voortdurend roepend om grotere duidelijkheid slaagt men er wonderwel in het tegendeel te bereiken. Pratend over samenwerking tussen verschillende politieke groeperingen, komen niet alleen de onderlinge tegenstellingen tussen de deelnemers aan deze gesprekken te voorschijn, maar er blijken ook steeds grotere meningsverschillen binnen de partijen te bestaan, zodat men soms niet meer weet wie nu eigenlijk met wie onderhandelt.
De z.g. groep van Achttien, bestaande uit leden van de KVP, ARP en CHU, die ruim een jaar geleden haar eerste rapporten publiceerde, bestaat nog steeds, zij het dat de besprekingen door de radicale figuren binnen genoemde partijen met minder of meer reserves worden gevolgd. Voorshands is men nog niet veel verder gekomen dan een aanbeveling om bij de gemeenteraads- en provinicale-statenverkiezingen in 1970 uit te komen met gezamenlijke kandidatenlijsten - hetgeen in sommige gemeenten dan ook schijnt te gaan gebeuren - terwijl men over de kamerverkiezingen in 1971 meent nog geen zinnig woord te kunnen zeggen, daar men het nog niet eens is over een gemeenschappelijk uitgangspunt, een in hoofdzaken duidelijk program en over de manier om dit program uit te voeren. Daar komt bij dat de radicalen verlangen, dat dit program ‘consequent vooruitstrevend’ moet zijn, terwijl de KVP-fractievoorzitter bij herhaling heeft verklaard, dat zijn partij vasthoudt aan het ‘consequent vooruitstrevend’ beleid waartoe de partijraad had besloten. Zo te zien zou men zeggen dat beide groeperingen het met elkaar eens zijn, maar men verstrikt zich in woorden, waaraan praktisch iedereen een andere inhoud geeft. Of een beleid vooruitstrevend is, zal moeten blijken uit praktische punten en niet uit een hoeveelheid vergaderingsrethoriek.
Naast de deelname aan het gesprek der Achttien voerde de ARP op aandrang van haar radicale vleugel ook besprekingen met de PPR, die echter geen resultaat opleverden, daar men het niet eens was over de inhoud van de term: politieke duidelijkheid, en de PPR een uitspraak verlangde over samenwerking met de PvdA, die de ARP op dat ogenblik (eind '68) niet meende te kunnen geven. De besprekingen werden daarop door de PPR als weinig zinvol niet voortgezet.
Op 15 augustus 1968 deed de PvdA een voorstel aan D '66, PSP en PPR om te gaan praten over een progressieve concentratie. Beide laatstgenoemden namen het voorstel graag aan, al miste de PPR een uitnodiging voor de ARP, maar
| |
| |
D '66 zag om verschillende redenen geen heil in deelname aan dit - deze benaming zou later worden gebruikt - Progressieve Akkoord (PAK), daar zij vooreerst geen basis zag tot samenwerking met de PSP; verder was zij van mening, dat er nu geen meerderheid te vinden zou zijn voor een dergelijke onder sterke socialistische supervisie staande concentratie en tenslotte vond zij, dat besprekingen aan de top onjuist waren, omdat de vertrouwenscrisis zich afspeelt aan de basis en er dus - als men werkelijke vernieuwing wil - aan die basis zou moeten worden begonnen. De besprekingen tussen de drie overgebleven partijen zijn inmiddels begonnen op 10 januari, maar gezien de moeilijkheden in de PvdA weten zowel de PSP als de PPR hier al helemaal niet met wie zij eigenlijk praten.
Vroeger reeds spraken wij over interne tegenstellingen binnen de PvdA, waar Nieuw Links oppositie voerde tegen het partijbeleid. Tegenover deze oppositie plaatste zich Democratisch Appèl, dat verontrust was over de aanvallen op partij-standpunten en wenste te ageren tegen figuren die sympathiek stonden tegenover allerlei vormen van communisme en zich lijnrecht tegenover de NATO plaatsten. In deze situatie zag men met spanning het twaalfde congres van de partij van 6-8 maart in Den Haag tegemoet. Voorafgaande schermutselingen hadden plaats n.a.v. de aanbeveling door het zittende partijbestuur voor de verkiezing van een nieuw bestuur. Nieuw Links wenste dat een van haar mensen, drs. van Dam, als secretaris zou worden voorgedragen, maar dr. Vondeling verklaarde in dat geval zijn kandidatuur als voorzitter niet te zullen aanvaarden; wel werd men het eens over een voorstel aan het congres om een nieuwe bestuursfunctie te creëren, waarvoor dan de heer Van Dam in aanmerking zou komen. Men kon overigens niet tot een bestuursaanbeveling komen voor een voltallig nieuw bestuur en liet het maar bij een aanbeveling voor vijf topfunctionarissen.
Het congres zelf verliep nogal verward. De bovenvermelde nieuwe bestuursfunctie vond geen genade en voor de Nieuw-Linkser Van Dam was geen plaats van de beschikbare 21 bestuurszetels kreeg Nieuw Links er bij de eerste stemming slechts vijf, hetgeen een tegenvaller betekende, maar bij herstemming de volgende dag voor nog vijf resterende zetels kreeg deze groep er via een niet openlijk uitgesproken dreigement nog vier bij, zodat Nieuw Links van de 21 (vroeger 24) zetels er nu 9 (vroeger 7) bezet, m.a.w. een duidelijke versterking, te meer daar de kandidaten van Democratisch Appèl nauwelijks aan bod kwamen. Een voorstel om Nederland uit de NATO te doen treden werd verworpen, maar een ander om over te gaan tot erkenning van de DDR zonder enige voorwaarde werd aangenomen. Verder vond men, dat de kamerfractie een scherper oppositie moest voeren maar juichte men de in eerste instantie verantwoordelijke man, fractie-voorzitter den Uyl, uitbundig toe. Met grote meerderheid wees men elke samenwerking met de KVP zowel voor als na de a.s. kamerverkiezingen van de hand.
Dat op deze manier de zo hevig beleden politieke duidelijkheid verkregen is, wagen wij te betwijfelen. Wij weten dat de PvdA een ‘consequent progressief’ beleid wenst, maar wat zij hieronder verstaat, weet zij blijkbaar evenmin als de
| |
| |
andere partijen die deze kreet slaken. De gelederen binnen de partij zijn niet gesloten; oud-premier dr. Drees meende, dat een buitengewoon congres opheldering zou moeten brengen; dr. Mansholt dacht over uittreden en de vorming van een nieuwe partij; de heer Kloos, voorzitter van het NVV, zei niet aan de PvdA getrouwd te zijn en dacht aan een alle arbeiders omvattende partij. Nieuw Links blijft bestaan; Democratisch Appèl heft zich bij nader inzien toch maar niet op. Hoe zullen de kiezers reageren? Volgens sommigen met een grote uittocht, maar dat zal dan op zijn vroegst volgend jaar bij de gemeenteraadsverkiezingen blijken en deze zijn evenmin als de statenverkiezingen een juiste maatstaf.
De duidelijke afwijzing van de KVP lijkt ons politiek niet handig; de PvdA is nu eenmaal evenmin als de KVP in staat zelf een regeringsmeerderheid te leveren; zij veroordeelt zich tot een oppositie, of hoopt zij zo de besprekingen in de Achttien te laten mislukken? Mogelijk probeert zij deze concentratie te dwingen tot samenwerking met de VVD en haar zo een conservatief etiket op te plakken, maar is dit niet erg veel rekening houden met partij-politieke overwegingen en het landsbelang buiten beschouwing laten? Het is niet vreemd, dat men al dit gekrakeel in de verschillende politieke partijen bekijkend een zeer sterke winst voorspelt voor D '66, al begint men zich ook hier af te vragen waar deze partij nu eigenlijk staat; jong zijn alleen is tenslotte niet voldoende.
| |
Lonen en Prijzen
Ook in andere opzichten gaat het in het politieke en economische leven in Nederland niet van een leien dakje. Er zijn moeizame onderhandelingen gevoerd over collectieve arbeidsovereenkomsten voor buschauffeurs en de bouwwereld. Een cao komt tot stand in onderling overleg tussen vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. Een aantal autobus-ondernemingen weigerde de tot standgekomen overeenkomst te tekenen en dit leidde tot een staking van buschauffeurs in Friesland, terwijl in Limburg en Zeeland een staking dreigde. Men wilde volledige doorvoering van de cao, waarin behalve aan een verbetering van de lonen ook gewerkt werd aan de gelijkstelling van de werknemers bij het streekvervoer en die in dienst van de gemeenten. In Friesland gaven de ondernemers toe, terwijl in Limburg partijen akkoord gingen met de instelling van een commissie van goede diensten, die zal moeten uitzoeken welk standpunt het juiste is.
Was hier sprake van een door de werkgevers niet algemeen aanvaarde overeenkomst, in de bouwwereld waren beide partijen het geheel met elkaar eens geworden en gezien de reeds enige tijd gevoerde vrije loonpolitiek zou deze cao nog slechts de goedkeuring der overheid nodig hebben om van kracht te worden; zou deze laatste binnen een bepaalde termijn niet hebben ingegrepen, dan trad de cao automatisch in werking. Op het laatste ogenblik vroeg minister Roolvink echter nog ruim een week uitstel voor zijn beslissing om nog een rapport te bestuderen over de ontwikkeling van de bouwprijzen in de komende jaren. Dit omdat in deze cao voor 1970 een loonstijging van 5,5% was vastgelegd, gekoppeld aan een werktijdverkorting; de minister was bang, dat dit
| |
| |
voorbeeld maatgevend zou zijn voor eisen in andere bedrijfstakken.
De bouw-cao vond tenslotte genade in de ogen van het kabinet, maar noch de minister van financiën, Witteveen, noch die van economische zaken, De Block, zullen er erg gelukkig mee zijn, omdat de inflatie hierdoor versterkt dreigt te worden. Alle officiële prognoses over de prijsstijging als gevolg van de invoering van de BTW zijn steeds van andere zijde tegengesproken en blijkbaar terecht, daar nu eindelijk ook van overheidswege wordt toegegeven, dat de stijging van de prijzen eerder in de buurt van 7 dan van 5% zal liggen, hetgeen weer betekent, dat loonsverhogingen worden geëist. Met een algemene prijsstop, zoals die nu is afgekondigd, past men een paardemiddel toe met de daaraan inhaerente kwade gevolgen.
9-4-'69
J. Oomes
| |
België
Vanden Boeynants' hergroepering
De maand maart werd van meet af aan beheerst door een reeks ideeën over een eventuele hergroepering van de partijen, voorgesteld door oud-premier Paul Vanden Boeynants. Op 6 maart ontwikkelde hij zijn opvattingen hierover op een studentenvergadering te Leuven. Daarna hernam hij verscheidene malen zijn suggesties, op vergaderingen, in de pers en voor de T.V.
De heer Vanden Boeynants werd misschien niet altijd juist begrepen door ‘columnists’ die in zijn woorden meer zochten dan hij zelf bedoeld had.
Als men Vanden Boeynants' teksten zakelijk ontleedt, blijkt dat hij de drie traditionele partijen als afzonderlijke entiteiten wil behouden. Over een aantal kapitale vraagstukken van het Belgisch staatsleven wil hij ze echter een overeenkomst doen afsluiten van algemene aard, op pragmatische grondslag, met behoud van eenieders eigenheid. De drie partijen (voor de heer Vanden Boeynants bestaan er geen andere) zouden zich verbinden enkele wel bepaald diepgaande hervormingen samen tot stand te brengen, eventueel verenigd in een drie-partijenregering - formule die Vanden Boeynants' voorkeur heeft - of in een ander verband. De partij in de oppositie zou dan toch meewerken aan de transformatie van het staatsleven. Dit zou in alle openheid geschieden, en aan de kiezer bij voorbaat worden voorgelegd als een soort nationaal pakt.
Over die voorstellen liepen de meningen sterk uiteen. Volgens sommigen was het een stap naar de ontkrachting der partijen en de voorbereiding van een drieledige eenheidspartij die een gevaar zou zijn voor de werking van de parlementaire democratie.
Volgens anderen was de heer Vanden Boeynants alleen van plan langs die weg zijn uitgangspositie voor de gemeenteverkiezingen, volgend jaar te Brussel, voor te bereiden. Vandaar de vasthoudendheid waarmee hij een unitaire, niet-federale Staat bleef verdedigen. Vandaar ook zijn sterk op de P.V.V. afgestemde formuleringen en voorstellen. De P.V.V. lijkt immers op gemeentelijk vlak de aangewezen partner voor de heer Vanden Boeynants in ‘zijn’ C.V.P., waarvan
| |
| |
de verbindingsschakel met de overige C.V.P. niet altijd goed zichtbaar is.
| |
Eigenaardige persoonlijkheid
Misschien zoekt iedereen het allemaal veel te ver. Het feit blijft dat van alle Belgische politici de heer Vanden Boeynants degene is die met de grootste vaardigheid de openbare informatiemedia in beweging weet te brengen.
Dit dankt hij aan zijn persoonlijkheid zelf - niet aan een grote vaardigheid van taal of voorstellingsvermogen. Hij spreekt beide landstalen zonder enige distinctie, en zijn woordenschat en intellectuele background zijn beperkt. Zijn hele wezen en zijn optreden hebben echter die onbepaalde eigenschap dat ze mensen weten te boeien - eigenschap die de loopbaan van enkele der meest vooraanstaande politici verklaart.
Met de jaren is de heer Vanden Boeynants daarenboven een man met grote ervaring geworden, die praktische zaken met talent kan manipuleren. Ook dat kentekent de succesvolle beroepspolitici, voor wie de staatszaken een eigen domein geworden zijn waarin ze zich met plankvastheid en virtuositeit bewegen, zonder diepgaande leerstellige bindingen, en wellicht zelfs zonder een diep inzicht in de politieke tijdsproblemen. Maar ze weten instinctief de accenten zo te leggen dat een groot aantal mensen van het ‘massa-type’ zichzelf en hun vaak geestelijk bekrompen horizont in hen erkennen.
In het oplossen van praktische vraagstukken van het staatsleven zijn figuren als Paul Vanden Boeynants onmisbaar, en veel sterker dan de zuivere intellectuelen zonder instinctieve daadkracht die voor de politiek meestal minder waard zijn dan ze zelf denken.
| |
Vlaming noch Waal?
De heer Vanden Boeynants heeft een lange weg afgelegd sedert de eerste naoorlogse jaren, toen hij in het Brusselse als middenstandspoliticus van wal stak, met een geestelijke en politieke bagage die uiterst rudimentair was.
Zijn verhouding tegenover de Vlaamse en Waalse gemeenschappen is typisch en gaat de betekenis van zijn persoonlijk geval te buiten: hij geeft zich graag uit voor iemand die met geen enkele der twee volksgemeenschappen verbonden is, en subjectief is dit inderdaad ook zo, met alles wat dit aan culturele en geestelijke verarming meebrengt.
Maar in feite is de heer Vanden Boeynants onbetwistbaar een Vlaming, zij het dan uit een erg afgevlakt bewustzijn. Hij is het door zijn afkomst, door zijn moedertaal (Vanden Boeynants' moeder kende in feite enkel Nederlands, zij het dan in dialectvorm) en door zijn algemene achtergrond, die meebrengt dat hij jegens Vlaanderen tenslotte anders is ingesteld dan de Walen of de Franstalige hoofdstedelingen.
Hij voelt wel geen positieve verplichtingen jegens de Vlaamse volksgemeenschap, maar weet dat hij ze niet tegen zich in het harnas mag jagen als hij een eerste-rangsfiguur van de Belgische politiek in haar geheel wil blijven.
De heer Vanden Boeynants is een politiek type zoals er buiten België geen te vinden is. Hij belichaamt iets ‘Belgisch’ in de zon van culturele slordigheid en
| |
| |
leegheid, geestelijke oppervlakkigheid en stijlloosheid. Maar tevens zijn dergelijke mensen voorzien van een speciaal zintuig voor praktische compromissen - de compromissen waardoor de unitaire staat recht-op gehouden wordt ofschoon hij sociologisch al lang voorbijgestreefd is.
Of deze ex-premier en ex-president van de C.V.P. inderdaad de ‘nieuwe constellatie’ van de drie traditionele partijen tot stand kan brengen, lijkt twijfelachtig. Maar hij heeft andermaal zijn eigen plaats in het openbare leven bevestigd.
| |
B.T.W.: 1 januari 1970
Terwijl de regering Eyskens ballast moest uitwerpen wat de grondwetsherziening betreft - vóór het Paasreces werd bij de Kamer geen definitieve tekst ingediend wegens gebrek aan eensgezindheid tussen de twee regeringspartijen - schijnt ze haar tijdschema inzake de Belasting over de Toegevoegde Waarde (B.T.W.) strikt te willen toepassen. Nadat geruchten in omloop gekomen waren over een uitstel van de toepassing der nieuwe omzetbelasting, werd alle twijfel weggenomen na een topoverleg met de leiders van de twee regeringspartijen op 5 maart: de B.T.W. zal op 1 januari 1970 in werking moeten treden.
Voor de regering Eyskens schept dit thans reeds talrijke moeilijkheden van politieke en sociaal-economische aard.
Ofschoon niemand met zekerheid kan voorspellen welke uitwerking op de levensduurte de (slechts voorlopig bepaalde) aanslagvoeten van de B.T.W. zullen hebben, begint er een psychose van zeer aanzienlijke te verwachten prijsverhogingen te ontstaan.
Wat in Nederland met de B.T.W. gebeurt, bevestigt die vrees: technisch-fiscaal werd de invoering van de B.T.W. in Nederland fraai afgewerkt - denkt men in België -, ook wat de aanvankelijk moeilijkste hoofdstukken betreft: het fiscaal regiem van de voorraden, de behandeling van de investeringen, het administratief-technisch fiscaal werk in de ambtelijke wereld en in het zakenleven. Maar de prijsverhogende werking in Nederland, en de daarop door de Nederlandse regering genomen maatregelen, hebben in België een diepe indruk gemaakt.
Zonder een prijzenbeleid lijkt de regering Eyskens de B.T.W.-zaak niet meer aan te kunnen. Maar een prijzenbeleid is een van de moeilijkste taken die een regering op zich kan nemen.
In de klassieke handboeken van staathuishoudkunde werden in de vorige eeuw de belastingen, volgens de huidige opvattingen, rudimentair behandeld. Maar tenminste één standpunt van de liberale econoom doet het ook thans nog: van oudsher bekende belastingen en belastingmethoden moet men liefst niet zonder dwingende noodzaak veranderen. De oude belastingen zijn de beste, de nieuwe zijn steeds een waagstuk.
België, dat in Europa de Staat is met de op economisch gebied vermoedelijk meest beslagen econoom - die lof komt prof. Eyskens wel toe - zal weldra ondervinden dat zelfs Adam Smith over de belastingen nog iets geldigs te zeggen heeft.
| |
| |
| |
Moeilijkheden in de legerleiding
In zijn nochtans zeer makke pogingen om de Vlaams-Waalse verhoudingen in de hogere legerleiding iets minder uitdagend te maken, is minister van landsverdediging P.W. Segers gestoten op ostentatieve onwil van een deel der generaliteit, die zich blijkbaar door de daaraan voorafgaande capitulaties van de minister niet heeft laten ontwapenen.
Nadat de minister een sanctie had opgelegd aan luitenant-kolonel Guy Weber - wegens publikatie van een krantenartikel waarin het personeelsbeleid van de minister op ontoelaatbare manier was aangevallen - wist de officier in kwestie de sanctie te doen opheffen door gebruik te maken van een procedure die op zichzelf al van een onduldbare geringschatting jegens de minister getuigt: De luitenant-generaal met de hoogste anciënniteit, Donnay, maakte op 7 februari de sanctie ongedaan.
| |
Segers' nederlaag
In zover er een krachtmeting plaats gehad heeft tussen het burgerlijk gezag en een groep opperofficieren, heeft die ‘junta’ het gehaald en werden de burgerlijke autoriteiten bejegend op een manier die in een parlementaire democratie, die naam waardig, ongehoord is en onmogelijk diende te zijn.
Of minister Segers zijn woord gestand zal doen, en bij wet de herhaling van de aan het ‘ancien régime’ herinnerende beroepsprocedure van luitenant-kolonel Weber zal onmogelijk maken, moet men afwachten.
In elk geval is gebleken dat de faam van zeer invloedrijk politicus, die aan minister Segers graag wordt toegeschreven, veeleer op het plaatselijke partijpolitieke en syndicale vlak dan in de hoge staatkunde gegrond is.
Voor de Nederlandstalige pers is dit belangrijke politieke incident een aanleiding geweest om - zij het veel te zwak - de verhoudingen bij de hogere legerleiding aan te klagen: terwijl bij de dienstplichtigen 58,4% Nederlandstaligen en 41,6% Franstaligen zijn, en bij de beroepssoldaten eveneens een sterk Vlaams overwicht bestaat: respectievelijk 62,4 en 37,6% - zakt de verhouding bij de onderofficieren en de lagere officieren - in het nadeel van de Vlamingen - respectievelijk 58,6 en 51% Nederlandstaligen.
Bij de hoofd- en opperofficieren zijn de relaties toetaal scheefgetrokken, met respectievelijk 23,7 en 20% Vlamingen, en 76,3 en 80% Franstaligen. Een situatie die in geen enkel pas-ontvoogde Afrikaanse kolonie denkbaar is.
Het is steeds opnieuw bevreemdend dat een zo schreeuwende ontwrichting van het Belgisch leger - anders kan men dat niet noemen - niet nadrukkelijker tot inzet van de actuele politiek verklaard wordt. Welke machten verhinderen het?
9-4-'69
Hektor de Bruyne
|
|