| |
| |
| |
Literatuur en politiek
Leo Geerts
De functie van de literaire taal
1. Het gesprek over de taal is verward. Over literatuur, reclame-slogans, tramgesprekjes, gedichten, liedjes en toneelstukken wordt gepraat, alsof dat allemaal uit een verschillende soort taal bestond. Nochtans, alle taalgebruikers bedienen zich van éénzelfde instrument: het systeem van conventionele tekens, de spraakklanken of fonemen; deze fonemen krijgen pas betekenis doordat ze gestructureerd worden tot zinnen. Niet het woord, maar de zin is de ‘unit of speech’, het atoom van de taal.
2. Welk verschil is er dan tussen de spraak van de woordkarige havenarbeiders bij het ingewikkeld groepswerk van lossen en laden, die van keuvelende dames in een kapsalon, die van een wikkende en wegende V.N.-diplomaat, die van de hermetisch formulerende fysicus en die van de bellettrist in zijn geïsoleerde werkkamer? Essentieel is er geen verschil. Wel zal de fysicus andere tekens gebruiken, niet-fonetische meestal, maar in wezen krijgen ook zijn conventionele taaltekens pas zin door hun plaats in een structuur. Bij de andere groepen bestaat dit opvallende verschil niet. Toch is de bellettrie vandaag de dag een geïsoleerd verschijnsel voor een beperkte elite van specialisten.
3. De isolering van de bellettrie is het gevolg van een historische evolutie. Lange tijd heeft de individuele fantasie thuis gehoord in een mythische structuur: de aard van de individuele fantasie werd grotendeels bepaald door de bestaande traditie en leverde op haar beurt aanvullingen van die altijd met verstarring en verdorring bedreigde overlevering. In de middeleeuwen schreef Jakob Van Maerlant nog zeer bewust voor een bekend publiek, dat zijn leerzame geschriften kon gebruiken. Vondels Gijsbreght Van Aemstel bestond uit niets anders dan bij zijn publiek bekende vormelijke en inhoudelijke elementen: de vijf bedrijven, de pius Aeneas, de alexandrijnen, het triomfalistisch godsbetrouwen en het historisch gegeven werden hem gedicteerd door de aanleiding tot het stuk, een opvoering in de kersttijd die als stedelijke viering moest dienen. Sinds het verschijnen van krant, radio, film en tv is het contact tussen auteur en publiek minder duidelijk, minder direct, minder makkelijk te betrappen. Toch dringt de bellettrie, via populaire feuilletons, modes, reclame-campagnes
| |
| |
voor superproduktie-films en dergelijke, door tot brede lagen van de bevolking. Achter Bonanza, High Chaparral staat de vroege Amerikaanse roman van Fenimore Cooper en H.H. Brackenridge; achter ‘beat’ en ‘hippie’, de ‘beatnik’-generatie van Jack Kerouac. Doordat echter de nieuwe distributietechnieken de bellettristische boodschap in een nieuwe vorm gieten, ontstaat er een communicatie-probleem. Hoeveel van Tolstoi dringt via de film over Anna Karenina door tot het bioscooppubliek? Het verband tussen Tolstoi en het toenmalige publiek is tamelijk goed zichtbaar; het verband tussen Tolstoi en de bioscoopmassa zit in een wazige mist. Dat geldt ook voor de auteur van nu, voor de communicatie tussen Hugo Claus en de bredere lagen van de bevolking. Iedereen heeft over de exhibitie te Knokke gehoord, waar Claus drie naakte mannen ten tonele voerde, maar niemand weet precies wat daar gebeurd is; zeker ziet men het verband niet met de musical Hair (naaktscènes), de lege hoes van de laatste Beatle-plaat (verboden naaktfoto's) en de doorbraak van het naakt in film en illustrés. Toch wordt de nieuwe film van Drouot en Collet L'étreinte om dezelfde reden uit het Antwerpse filmfestival geweerd als Hair uit Mexico .... Men weet dus over Claus niets dan wat door de publiciteitsmedia is heen gesijpeld; dat is weinig, en dat weinige is sterk vervormd. In vergelijking met deze mistige band lijkt de binding tussen de literaire lezer en zijn auteur wel een directe communicatie van man tot man.
4. Maar ook de boek-communicatie is niet meer zo helder als in de negentiende eeuw. Niet alleen zit ze in een context waarin nieuwe, verrassend intense distributietechnieken heersen; bovendien hoort ze thuis in een historische accumulatie van de oudheid tot heden: een boek van Homeros ligt naast het nieuwste van Jan Cremer. En last but not least, de literaire taal is - op de wetenschappelijke na - de minst situationeel gebonden taalvorm.
Een woord als ‘contestatie’, dat vaak gebruikt wordt voor dingen die vroeger b.v. ‘ontevredenheid’, ‘looneisen’ of ‘betwisting’ heetten, toont de situationele gebondenheid van de omgangstaal aan. Niet alleen de individuen, ook de kranten hebben een ‘omgangstaal’. Met een verrukkelijke taalgevoeligheid voor wat ‘in’ en ‘out’ is, weten wekelijks talrijke redacteuren hun lezers te charmeren of te overbluffen. Toch zal af en toe een redacteur een woord als ‘contestatie’ ook op een minder modieuze wijze gebruiken: hij geeft het een plaats in de systematiek die achter zijn artikelen schuilt. Zo kan dit woord, doorgaans zo leeg als een windei, een meerwaarde krijgen, doordat het in een denkstructuur terechtkomt die langer standhoudt dan de contestatie-mode zelf.
In een literair werk nu is elk woord dat de auteur gebruikt, het produkt van een denk- en ervaringsgeheel dat, meestal onbewust, geordend is. Een literair werk wil in zichzelf volledig zijn, een geheel waarin alle onderdelen zin krijgen, betekenis, door hun relatie met de rest. Daarom is de bellettrist evenzeer gehecht aan dat ene woord, het enige dat past in zijn kraam, als de fysicus aan zijn formule. Dat is, helaas, slechts theoretisch waar.
5. Ieder geheimschrift, zelfs het meest ingewikkelde - dat is zijn eigenaardig- | |
| |
heid - geeft zijn code bloot in de boodschap. Een boodschap doorzenden zonder de code erin te verwerken is nu eenmaal onmogelijk. Een gesprek uit 1920, dat niet op zo'n code berust, maar op de toevalligheden van de omgangstaal, is vandaag al grotendeels onbegrijpelijk, hoewel het toen door havenarbeiders en kapsalondames begrepen werd. Daarentegen kan, theoretisch, een hermetisch gedicht van 1920 nog altijd begrijpelijk zijn voor een lezer van het jaar 2000 die het systeem achter de woorden weet te ontdekken.
Maar zelfs de meest a-situationele taal hoort thuis in een historische structuur. Een woord als ‘contestatie’ bijvoorbeeld kan zowel in neo-marxistische als in neo-kapitalistische denkschema's opgenomen worden. Het krijgt van beide een verschillende meerwaarde mee. Slechts in een zeldzaam geval zal de denkwereld van een auteur zo rijk zijn, dat zijn termen naar verschillende (ideologische, politieke, sociale en historische) structuren tegelijk verwijzen. De taal wordt dus mee gedefinieerd door de o.m. politieke visie van de steller.
| |
Politiek en engagement
6. Wat betekent politiek? Wat is een ‘politiek’ auteur? Is het iemand als Günter Grass die zijn naam-als-auteur ter beschikking stelt van de praktische actie in een democratisch krachtenspel? Is het iemand als Enzensberger die minder door de democratische praktijk dan door de ideologische visie geleid wordt? Wordt ‘politiek’ vertaald door ‘polisvorming’, het scheppen van een gemeenschap, dan wordt het antwoord iets duidelijker: zowel Grass als Enzensberger tracht bij te dragen tot het scheppen van een leefwereld, de ene meer door praktische maneuvers, de andere meer door het verstrekken van een ruim referentiekader. Zowel de praktische politiek als de ideologische bezinning brengt de mensen samen tot één groep. De eerste groep is enger dan de tweede, maar ook de bezinning biedt nog geen vol-menselijk referentiekader. Dat kan alleen het werkelijk creatieve wereldbeeld, dat o.m. in de literatuur te vinden is.
7. In het werk van Shakespeare vond Brecht bijvoorbeeld nog genoeg waardevolle denk- en leef-schema's, opdat hij dit werk zou kunnen actualiseren, d.w.z. opdat hij het zou kunnen vertalen in de denkschema's van vandaag. Is deze ‘vertaling’ een verminking? Ja, indien men zich blindstaart op de ‘eeuwige’ Shakespeare. Neen, indien men de ‘eeuwigheidswaarde’ van Shakespeare toeschrijft aan de veelzinnigheid van zijn teksten, aan hun beïnvloeding door meer dan één denkschema. Gijsbreght Van Aemstel is dood sinds de triomfalistische ‘pius Aeneas’ ten onder is gegaan; Hamlet lijkt levender dan ooit.
De waarde van een actualisering hangt niet alleen af van de regisseur en zijn kwaliteiten, maar ook van de structuur waarbinnen hij bestaat en werkt: er was voor Brecht in Oost-Berlijn meer mogelijk dan voor Walter Tillemans in de K.N.S. te Antwerpen. Het Berliner Ensemble bestond en bestaat in functie van belangrijker en meer algemene krachtlijnen dan onze K.N.S. De kwaliteit van Brecht is vooral te danken aan zijn verbondenheid met ideologische, praktische, menselijk-alledaagse en esthetische structuren. Op een dergelijke manier hangt
| |
| |
ook de kwaliteit van een reclame-tekenaar of de auteur van een reclame-strip samen met zijn plaats binnen de democratische welvaartssystemen. De situatie van de reclame-auteur is gevaarlijk voor de auteur die een coherente, ruime, samenhangende literaire wereld wil opbouwen.
8. De term ‘politiek’ dekt niet alleen de ideologische denk- en actieprocessen, maar ook de praktische maneuvers binnen de democratische machtsverhoudingen, en zelfs het vulgaire spel van privé-ambities met de tendensen van machts- en pressiegroepen. In een land waar de politiek elke ideologische oriëntatie mist, ofwel omdat het afhankelijk is van ‘de grote vier’, ofwel omdat de historische en technologische verwikkelingen elk helder uitzicht verduisteren, kan het verband tussen literatuur (taal) en politiek (gemeenschapsvorming) niet meer duidelijk zijn. De ondoorgrondelijke werking van het publiciteits-apparaat, dat meer op verleiden dan voorlichten is afgestemd, dikt die verwarring nog aan.
| |
Auteurs en politiek
9. Hoe moeilijk het is de publicitaire situatie van een auteur af te wegen tegen zijn polis-vormende integriteit, blijkt uit de controverse rond Harry Mulisch sinds Het Woord Bij De Daad verscheen. Zelfs op het hoge niveau van deze auteur speelt de verkoopbaarheid een even grote rol als het ideologische engagement: Eichmann (De Zaak 40/61) was wereldnieuws, de provo's (Bericht van de Rattenkoning) waren een sensatie, Cuba is het Mekka van de linkse intellectueel.... Onontwarbaar liggen hier het meeleven van de auteur met zijn tijd en zijn speculatie op commerciële distributie in elkaar verknoopt. In deze verwikkelde situatie is de opmerking: ‘Mulisch slaat geld uit Cuba’, even onrechtvaardig als de tegenpool: ‘Mulisch is een communist’.
In geen geval mogen dus ook de hierna volgende beoordelingen als normatief begrepen worden; ze trachten descriptief te zijn, een beeld te geven van de vele relaties tussen auteurs en politiek; ze willen geen schouderklopjes of slagen onder de riem zijn. Het overzicht is ook niet volledig, maar wel representatief. Auteurs als Louis Paul Boon, Walschap of Gijsen worden erin verwaarloosd, niet omdat ze politiek onbelangrijk zouden zijn (integendeel), maar omdat ze tot een oudere generatie behoren.
10. Welke auteur heeft niet graag de commerciële wind in de creatieve zeilen? In dezelfde dubbelzinnigheid, maar op een lager niveau dan Mulisch beweegt zich Jos Vandeloo. Het Gevaar van de atoomstralingen is nog altijd actueel, maar het is wat op de achtergrond geraakt door de exploten van allerlei beatnikachtige Coladrinkers. De jonge piekeraar Laurent Veydt legde de omgekeerde weg af: hij begon met een onderzoek naar wat nozems ervaren als Het Lichamelijk Onderscheid en eindigde (voorlopig) met de links-intellectuele dagdroom over de guerillero's en potentaten in Zuid-Amerika (Beschrijving Van Een Hemelvaart). Het is moeilijk in deze omzeggens tegengestelde geval- | |
| |
len de berekening te scheiden van de reële deelneming aan het leven van de mensheid; op volstrekt objectieve basis is dit zelfs onmogelijk.
Dit geldt in nog grotere mate voor de agressieve kritiek op de consumptiemaatschappij. Zowel een story-teller als Fernand Auwera als een gemelijke contestant als Hugo Raes of dichters als Hugo Claus en Gust Gils vermeien zich in sociale kritiek. Of worden ze ertoe gedreven? Alleszins staat vast, dat het blote feit, een sociale kritikaster te zijn, nog geen kwaliteit waarborgt. Het taalbederf bedreigt de anti-auteur even goed als de auteur. Hij kan vervallen in zedeprekerige Mijn Leuzen, zoals Herwig Leus, of in een verkoopbaar Spielereichen zoals Het Geluid van H.J. Claeys. Daarom hoeft er echter nog geen twijfel aan de integriteit van deze mensen te bestaan.
Het minst bedreigd door de taalverwarring in de reclame-sfeer zijn de auteurs die hun eigen individualiteit als centrum nemen, wars van elke bewuste deelneming aan een ruimer gemeenschapsleven. Het vitalistisch stilisme van Jef Geeraerts zet zich tegen alles en iedereen af, zodat de politieke achtergrond van Gangreen I (de Kongolese opstand na de Dipenda) onbelangrijk wordt naast het individuele, vitalistisch-seksuele avontuur.
Dit individualisme kan verzanden in zeer hoogstaande, esthetische spelletjes, die langzaam maar zeker elke vorm van leven gaan missen, zo individueel als sociaal. Men denke aan de steeds ijlere experimenten van Michiels en Krijgelmans. Het narcistisch koesteren van de eigen zwakke plek kan ontaarden in kleinburgerlijke bekrompenheid, die niet eens onsympathiek hoeft te zijn na Fallada, zoals bij C. Schouwenaars. Een erger ontsporing is het verglijden van een oorspronkelijk talent voor de droomsfeer naar een sentimenteel gegoochel met vluchtige symbolen, wat bij Daisne en Lampo meer en meer voorkomt. Nogmaals, deze catalogus tracht alleen te wijzen op relaties die kunnen bestaan tussen polis-vorming en literatuur; hij wil niet laten uitschijnen, dat deze auteurs bewust hun vorm van literatuurvernauwing kiezen.
11. Een poging van de literatoren om ook tot een praktische gemeenschap te een praktische actie te komen, zoals de ‘anti-censuur-protest-read-ins’ te Antwerpen en Brussel, laat zien, hoe weinig bewust de creatieve persoonlijkheid doorgaans haar koers volgt. Het is natuurlijk niet mogelijk, alle vijftig zegjes op hun reële waarde te toetsen; daarvoor zou men alle auteurs grondig moeten kennen, zou men hun werk en hun activiteit daarbuiten onder de loep moeten nemen en vergelijken. Wat was er echter te horen voor de doorsnee-toeschouwer?
Er waren zowel zuiver ideologische als strikt individualistische reacties, prettige, verkoopbare mopjes over B.O.B. en rijkswacht en klootjesvolk, demagogische speeches en uitgesponnen, doodernstige beschouwingen. Buiten de directe reacties, op een mopje of op een of andere ‘naam’, was het publiek zeer passief. Het kreeg een kleurrijke staalkaart voorgeschoteld, maar kon nergens een samenhangende achtergrond ontdekken in uitlatingen over de vrijheid-om-alles-te-mogen en de vrijheid-voor-de-waarheid.
| |
| |
12. Buiten Claus, wiens Knokke-schandaal ter discussie stond, bleek alleen Ward Ruyslinck ergens gehoor te vinden bij het publiek. Hij weigerde op te treden als beschermer van drie naakte mannen en in het rijtje te lopen van eindelijk-eens-gewichtige contestanten. Hij trachtte het publiek een referentiekader voor te houden waarin een en ander zijn plaats kreeg. Zijn toespraak kwam neer op een autokritiek voor de aanwezige auteurs. Waarom stormlopen tegen de seksuele censuur, wanneer de taal in de publiciteitsmedia totaal verbasterd wordt? Ware het niet nuttiger, erover te waken dat het verschil tussen ‘de muur der schande’ (Berlijn) en ‘de gedemilitariseerde zone’ (Vietnam) in minder propagandistische termen gesteld werd? Hij pleitte voor een meer zinvol woordgebruik, een woordgebruik dat noch door vulgair-politieke, noch door publicitaire bedoelingen vervalst wordt. Deze inzet bestaat ook in zijn literair werk (b.v. Het Reservaat) en in zijn artikelen voor Vrede (B.U.V.V.). Zijn standpunt tegenover de censuur (1e structuur), zijn politiek engagement in de pers (2de structuur) vinden een plaats in de ruimere context van zijn literaire werk. Zijn stijl is m.a.w. het produkt van ook polis-vormende denk- en leefstructuren.
13. De reden waarom Ruyslinck hier in het zonnetje wordt gezet, is - nog maar eens - niet de waardering voor zijn literaire kwaliteiten. Zijn voorbeeld illustreert, wat de politieke functie van de literatuur kan zijn: een poging van het individu om, denkend in de bestaande schema's, maar onafhankelijk van elke manipulatie (ook ideologische), een wereldbeeld te ontwerpen dat de relaties tussen mens en gemeenschap bloot legt. Dit zal gebeuren zowel door rechtstreekse kritiek op bestaande situaties als door het gebruik van het woord binnen een gevarieerd denk- en leefschema. Het ene (de boodschap) staat nooit los van het andere (de taal). De taal maakt de wereld meer doorzichtig - en dan is ze ‘politiek’ - of ze werpt de lezer dieper in zijn verwarring en dan draagt ze niet bij tot polis-vorming, tot gemeenschapsgevoel. Zowel de verduistering als de verheldering is afhankelijk ook van politieke opties en kan in vele nuanceringen en schakeringen voorkomen.
|
|