Streven. Jaargang 22
(1968-1969)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 679]
| |
Karl Jaspers
| |
[pagina 680]
| |
discussie kan aangaan met een vriendelijke, zich distantiërende en op zijn tijd grimmige humor. Jaspers voelt zich volop filosoof tegenover de theoloog Barth. Barth heeft meermalen beleden maar één verlangen te hebben: met zijn theologie nederig de figuur te verpersoonlijken van Joannes de Doper, wijzend naar Christus, zoals Mathias Grünewald hem afbeeldt op zijn beroemd schilderij van de kruisiging. Barth durft van zijn boeken niet te zeggen wat Christus tot Paulus zei: mijn genade is U genoeg. Het deugdelijke van zijn boeken meent Barth kan hoogstens hierin gelegen zijn, dat ze van verre heenwijzen naar wat deze woorden zeggen. Tegenover Barths geloof in de Godsopenbaring door Christus plaatst Jaspers het door hem omschreven filosofisch geloof, dat alle dogma's afwijst die men zou trachten in woorden met enige begrippelijke zin te formuleren. Jaspers verzet zich ook tegen de autoriteit die meent de Godsopenbaring in de door haar aangeboden vorm te bezitten. Hij acht het ten enenmale onmogelijk, dat het goddelijke zo dichtbij en met ons zou kunnen zijn, zoals in de openbaringsgodsdienst wordt geleerd. Sluit de tegenstelling tussen het geloof van Barth en van Jaspers ook een tegenstelling in van christen en niet-christen? - aldus kan men vragen. Jaspers erkent Christus als groot wijsgeer maar niet als Godmens. Van de benaming ‘christen’ wil hij echter niet afzien, daar ook in Amerika de Unitariërs aan Christus de Godheid ontzeggen, de Quakers het geloof hieromtrent aan hun volgelingen vrij laten; en toch noemen deze allen zich christen. Voor Jaspers is Christus de mens die volop leeft uit de bijbel, het oude Testament, waarvan het nieuwe slechts een aanhangsel is. Die bijbel behoort mede tot de Achsenzeit, de periode 800 - 200 voor Christus, waarin nagenoeg gelijktijdig en van elkaar onafhankelijk in China, Indië, Iran, Palestina en Griekenland de geestesscheppingen, de religie en de beschouwingen over de grondvragen van het menselijk bestaan optreden. Tot op heden toe put het geestesleven der mensheid uit die bronnen. De bijbel is voor Jaspers een hoog te schatten cultuurgoed met onvervangbare waarden, waaraan het filosoferen zich dient te oriënteren. De bijbel alleen was niet voldoende om het christelijk westen mogelijk te maken. Griekse filosofie, Romeins recht en bestuursbeleid en hellenistische ordening der dingen moesten daartoe bijdragen. Tegenover het bindende gezag van een kerkorganisatie, dat gepaard gaat met een openbaringsgeloof, stelt Jaspers de vrijmakende sfeer der filosofie. Die filosofie belooft geen heil, zoals de godsdienst, maar zij helpt en maakt vrij uit bedompte ingeslotenheid door waarachtigheid. Jaspers (geb. 23 februari 1883), Oldenburger, zoon van een Lutherse bankdirecteur, zegt eigenlijk nooit de mogelijkheid van Gods openbaring te hebben aanvaard. God kan geen mensentaal spreken en geen enkele instantie kan namens God optreden. God, goddelijke voorzienigheid, menswording, het zijn allemaal codewoorden (Chiffre), die nooit objectieve realiteiten kunnen betekenen. Het alles-omvattende (das Umgreifende), waaraan men de naam geeft van God, Godheid, Zijn, en nog vele andere namen, is geen (be)grijpbaar object, maar | |
[pagina 681]
| |
omvat subject en object in alle gebieden van weten en doen. Alle woorden moeten falen om over dat alomvattende iets zinnigs uit te drukken. Wel behoort de filosofische houding, dat filosofisch geloof te trachten in het gelovig denken der kerken in te dringen in een tolerant samenleven. Dan kan men in de grondlaag, waar men nog niet in systemen uiteen is gegaan, met elkander - misschien in een sfeer van onzegbaarheden - verbinding (Kommunikation) hebben. Jaspers wil de elementen van humanisme en christendom uit de eeuwenlange traditie van Europa samen verenigen en onze cultuur redden. Als cultuurfilosoof is hij voor menigeen de leidsman voor het leven geweest, zoals Barth die rol vervulde voor zovelen uit de reformatie. Jaspers wilde de mensen niet alleen leren hoe te leven, maar vooral ook hoe te sterven. Hij kan geen weten van het zijn overdragen - dit is geen wetensobject - maar wel wil hij brengen tot de beleving daarvan, tot existeren. Zoals bij missiepredikers, waarmee de existentiefilosofen vaak vergeleken zijn, staat ook bij Jaspers in het middelpunt van alle vragen: wat is de mens? - de mens die leeft in de tijd; die tijd, die in zijn verloop tot geschiedenis wordt. Geen wonder dat Jaspers zich in zijn werken met de oorsprong, het doel en het verloop der geschiedenis bezighoudt. In zijn allereerste praktijk had hij de mens vanuit psychologie en psychiatrie benaderd. Hij speurde ook na, wat sociologie, anatomie en fysiologie over het object mens leren. Het weten over het object mens kan evenals positivisme en idealisme - dit laatste herleidt alles tot algemene ideeën, zegt Jaspers - een belangrijke hoeveelheid detailstudies bijeenbrengen, maar die alle sluiten zich niet aaneen tot een geheel; het perkt ons binnen een horizon, een begrenzing. Het eigenlijke onobjectiveerbare zijn, waarin ik met alles omvat word, ligt achter die einder waarover ik moet heenspringen. Dat is transcenderen, waar derhalve de op maat gesneden ‘klare begrippen’ tekortschieten. Dit transcenderen ligt buiten de sfeer van intellectueel verworven begripszekerheid. Het eigenlijke zijn waardoor ik omvat word en dat mij ‘umgreift’ is dus niet te begrijpen. Hierom wordt Jaspers meermalen antirationalist genoemd. Begrippen en woorden zijn slechts tekens die als vuurpijlen een ogenblik de nacht van het zijn verlichten, maar de donkerte daarvan nooit verdrijven. In een filosofisch afgerond begrippensysteem ziet Jaspers een verraad aan het existeren en een verloochening van het existeren. Reeds bij het vragen naar de definitie of het wezensbegrip van ‘existeren’ heeft men het vlak van ‘existeren’ verlaten. Het is afgoderij, die zich gesneden beelden en gelijkenissen wil maken. Hiervan moet men zich afkeren, zich bekeren. Het ligt dus voor de hand, dat Jaspers evenmin als van existeren ook geen begripsbepalingen geeft van transcenderen of Chiffre, die evengoed een afval betekent van het niveau van ‘existeren’. In die existentie ben ik geworpen en is het voor mij als een toegeworpen noodzakelijk lot, waardoor over mij is beslist. Geboren ben ik nu eenmaal in een bepaalde tijdsperiode; mijn bestaan verloopt in een spanne van die tijd die ik niet gekozen heb, waarin een zekere traditie, die naar een toekomst heengroeit, zich ontwikkelde. Dit is slechts een korte schets van wat Jaspers Geschichtlichkeit noemt. En die | |
[pagina 682]
| |
Geschichtlichkeit is een der grondsituaties; steeds verkeer ik in een of andere situatie, waarin ik me zelf gebracht heb en waaraan ik door mijn handelen verandering kan aanbrengen, maar het ligt buiten mijn macht om te veranderen dat ik steeds in situatie verkeer. Zulke grenssituaties zijn ook: dood, toeval, schuld. Ik moet sterven, strijden en lijden en laad steeds schuld op me door wat ik niet verwerkelijk bij gebrek aan openheid in de Kommunikation met anderen. Binnen dat bestaanslot, waarin ik geworpen ben met zijn onvermijdelijke noodzakelijkheden, moet echter alles nog beslist worden door mijn vrijheid, die het existeren aanvaardt met dankbaarheid als een gave en een te vervullen taak. Eenzaam ben ik in de vrije beslissing waarin ik mezelf moet veroveren. Het existeren komt echter pas tot stand in de Kommunikation samen met anderen. Met uiterst fijne schakeringen handelt Jaspers over de verschillende wijzen waarop men met elkander in verbinding van existentie kan treden en met elkander kan samen-zijn.
In een summiere schets worden hier enige belangrijke punten en termen vermeld uit Jaspers' zeer uitgebreid literair oeuvre. Met bewonderenswaardige variatie werkte hij deze thema's uit en trachtte die bij de grote filosofen uit de geschiedenis terug te vinden. Hij heeft geschreven over Nietzsche, Kant, Augustinus en Plato en ook over Strindberg en van Gogh. Er zijn geschriften van hem van minder dan 100 bladzijden, maar ook dikke delen, zoals Von der Wahrheit dat ver boven de 1000 bladzijden uitgaat. Gehouden lezingen liet hij drukken; hij doceerde tientallen jaren eerst in Heidelberg en sinds 1948 in Basel. Van Jaspers geldt wat Cicero over Plato schreef: hij stierf, nadat hij meer dan 80 jaar oud, nog steeds boeken uitgaf. In 1947 schreven twee bekende Franse wijsgeren, Mikel Dufrenne en Paul Ricoeur, die onlangs tot doctor honoris causa van de Nijmeegse theologische Faculteit benoemd werd - de eerste protestant met deze onderscheiding -, een werk over Karl JaspersGa naar voetnoot4, waarvoor deze zelf een voorrede schreef. De kritische overwegingen in het vierde deel van dit werk wekten zijn bijzondere belangstelling. De schrijvers, goed bekend met de ervaring en de kennis van Jaspers' denken, somden de contradicties op in de methode en in de leer, die het gehele wijsgerige werk van Jaspers onmogelijk schijnen te maken. Het zijn geen terloops opgemerkte contradicties, zo zeggen zij, die met een weinig logica zijn te verbeteren; ze raken de grondslagen van zijn gehele denken en zijn daarmee onlosmakelijk verbonden. Jaspers erkent, dat er veel licht wordt aangebracht met het onderstrepen van deze contradicties, als men zich daarvan ten volle bewust wordt, en hij meent dat die beide auteurs een weg openen waaraan hij zich verpandde. Geen andere remedie ziet hij tegen deze contradicties als deze: zich er ten volle bewust van te worden en die op te nemen in zijn denken. En ja, zo merkt hij op, een historische analyse van de filosofieën van Plato en Aristoteles, van Descartes en Kant stoot steeds op dit soort van contradicties. | |
[pagina 683]
| |
Het belangrijkste acht hij de vorm waarin dit contradictie-karakter zich kleedt, en het bewustzijn dat men ervan heeft, waardoor het komt dat men deze trek niet wegwerkt, maar er boven uitstijgt, zodat dit niet meer bedriegen kan maar veeleer heel de zin van dat wijsgerig denken en ook van zijn bijzondere posities in zijn eigen licht plaatst. Over de contradicties in Hegels idealisme, dat Jaspers afwijst - zoals hij evenmin van positivisme weten wil - wordt hier niet breder uitgeweid. Het is ongetwijfeld waar, dat hierin Jaspers met vele anderen overeenkomt, zodat menige wijsbegeerte eigen contradicties meevoert. Of ieder daardoor dichter tot de waarheid komt - ook Jaspers wil ons zijn visie Von der Wahrheit voorhouden - is niet zo gemakkelijk te aanvaarden. Het verklaart wel hoe vaak zij elkander bestrijden. Ook daarvan heeft Jaspers zich niet onthouden. Onmiskenbaar heeft deze denker van groot formaat de geestesstromingen van na de oorlog intens beïnvloed. En dat het zulke denkers te beurt valt om niet begrepen te worden, heeft Jaspers zelf naar aanleiding van andere denkers behandeld. Het wezen van een filosoof, zegt JaspersGa naar voetnoot5, toont zich veelvormig in de wijze waarop hij doorwerkt. Omdat het doorwerken van een grote figuur ook machtig is in het misverstand dat over hem ontstaat, moet men in hem zelf zoeken wat aldus kon worden misverstaan. Wil men hem aansprakelijk stellen voor het onheil of het ongepaste, dat door hem mogelijk werd, dan kan men antwoorden dat men hem niet mag aanrekenen wat verkeerd geduid wordt. Met dit antwoord laat men zich echter niet tevreden stellen. Aard en werking van de roem beslissen wel niet over het wezen van de grote denkers, maar wekken opmerkzaamheid; het misverstand werpt een licht op degene die zo kan worden misverstaan. In de aanvang van deze korte notitie werd aangegeven, hoe Jaspers meent door Barth te zijn misverstaan. Zou hij echter ook Barth niet hebben begrepen, en wellicht ook Christus niet, die door hem onder de grote denkers wordt gerangschikt, en hem wellicht daardoor hebben misduid? Maar dan nog wordt volgens Jaspers' juist aangehaalde woorden, licht geworpen op degene die zo misduid kon worden. |
|