ene: Hij is niet hier, Hij is verrezen; wonderlijke verbazing ‘Wie is Hij...’ klinkt dan evenzeer in de evangelieverkondiging mee als de zogenaamde vaststaande en vastgestelde uitspraken.
De evangelisten zijn van dit wonderlijke overtuigd, zij zijn in die verbazing gevallen, want zij weten van die boodschap die niet door vlees en bloed kan worden geopenbaard, die niet in het hart van een mens kan opkomen.
Zij moeten daarom schrijven dat de vrouwen dit hebben vernomen van een engel uit de hemel, een bode van de heerlijkheid, die weg is van dit éne, en daarin helemaal opgaat, zich daarin uitspreekt en uitput. Daarom is het lege graf niet méér, maar ook niet minder dan de echo van deze boodschap uit de hemel. In deze weerklank slechts is de herkenning mogelijk van Jesus die verschijnt, van de Verrezene.
In deze weerklank moet het hele evangelie worden gehoord, deze klank, deze boodschap uit de hemel trekt het hele evangelie door van Jesus op aarde. Deze klank wordt dan ook in meer verhalen gehoord dan alleen in de allerlaatste hoofdstukken van de evangeliën.
Sommige verhalen zijn uitdrukkelijk op deze weerklank gecomponeerd, op de herkenning van het paasverhaal geschreven. In het evangelie van Matteüs begint het verhaal van de stormstilling op de zee als volgt (Matt. 8, 23): En zie er geschiedde een grote aardbeving (op zee).
Hoofdstuk 28 vers 2 luidt niet anders: en zie er geschiedde een grote aardbeving. Aangezien het in Matt. 8 om een aardbeving op zee gaat, zijn onze vertalers blijkbaar teveel gehinderd om deze twee zinnen op gelijkluidende wijze te vertalen. Maar de herkenning is er door verduisterd. Het verhaal van Matt. 8, 23 is daarom ook veel meer dan een wel gekozen voorbeeld van Jesus als wonderdoener.
Het verhaal eindigt in een grote verbazing: Wie is Hij.... En deze verbazende vraag is de reactie op hetgeen geschiedt. Door het merkwaardige woord ‘geschiedde’ wordt dit verhaal bijeengehouden. Het verhaal begint met ‘en zie er geschiedde een grote aardbeving op zee...’ en het eindigt ‘en er geschiedde grote stilte’. Binnen dit verhaal is het niet voldoende een beroep te doen op het bekende natuurverschijnsel dat van tijd tot tijd plaats vindt op het meer van Galilea, waarvan pelgrims weten te vertellen dat ze het ook hebben meegemaakt, en waar het KNMI van Israël, Jordanië en Syrië van kunnen getuigen. Want de overgang van de grote aardbeving naar de grote stilte geschiedt door hetgeen Jesus doet. Jesus slaapt als de aardbeving geschiedt, Hij slaapt op zee, dat dreigend element, dat verslindend monster. De suggestie ligt in het evangelie van Matteüs voor de hand. Hij slaapt niet, maar is dood (Matt. 9, 24). Maar dan is ook de opstanding in dit verhaal dichtbij. Dan staat Jesus op en bezweert de winden en de zee. Matteüs zegt dit op zijn nadrukkelijke wijze door het opstaan van Jesus vooraf te laten gaan door het door hem veelgebruikte, ogenschijnlijk argeloze woordje ‘toen’. Want dit ‘toen’ luidt de reactie van Jesus in, dit ‘toen’ onderstreept in het verhaal waar het op aan komt, dit ‘toen’ geeft de sleutel in handen om het verhaal te kunnen lezen naar de opstanding van Jesus toe, en naar de verbaasde vraag. De gelijkluidendheid van de