in de hand werken of ten minste als de enig mogelijke beschouwen, zozeer zelfs dat ‘cultuur’ voor velen een ontaard begrip is geworden, synoniem van verstarring, beveiliging, machtsmisbruik. Carl Andre, een van de meest radicale vertegenwoordigers van de Minimal Art, heeft eens gezegd: ‘Kunst is wat wij maken, cultuur wat ons wordt opgedrongen’.
In dit nummer hebben wij het niet over die officiële, geassimileerde cultuur, maar over een levende, creatieve cultuur, zoals die zich concreet uitleeft in literatuur, theater, televisie, film, kunst, architectuur, wetenschappelijk onderzoek; een cultuur die van nature dynamisch is en alle gevestigde waarden en denkbeelden voortdurend doorbreekt, die m.a.w. in een onafgebroken spanning staat tot de misschien niet eens uitgesproken, maar welbepaalde waarden en denkbeelden welke de politiek wil realiseren.
Die spanning tussen cultuur en politiek is niet nieuw. Ze behoort wezenlijk tot de dialectiek waarin ze beide bestaan en die Max Weber al omschreven heeft als de spanning tussen de ‘moraal van de overtuiging’ en de ‘moraal van de verantwoordelijkheid of de macht’. Beide horen bij elkaar, maar in onderlinge onafhankelijkheid. Ieder van hen is op zijn eigen manier op de totaliteit gericht, de mens (W. Hofmann: ‘Kunstenaars en politici streven ernaar, het ruwe materiaal van mens en wereld naar hun eigen inzichten vorm te geven en in een integrale zingeving samen te vatten’), maar geen van beide is in staat zelf en alleen die totaliteit te realiseren, hoezeer ze daar ook, uit hun wezen zelf, altijd toe verleid worden. Plato's utopie van een republiek waarin filosofen een directe politieke rol zouden spelen, leidt tot regelrechte dictatuur. Zowel van de kant van de cultuur als van politieke zijde kan het totaliteitsbegrip zo simplistisch geïnterpreteerd worden, dat het in brutaal machtsmisbruik ontaardt.
De impasse waarin we momenteel verkeren, bestaat erin dat de spanning tussen die twee polen van het bestaan weg is gevallen, zodat er van wederzijdse bevruchting geen sprake meer is. Beide zijn in een onvruchtbare oppositie komen te staan. De politicus kan niet zonder cultuur, maar op alle gebieden, van ontwikkelingssamenwerking tot ruimtelijke ordening, werkt hij met die culturele modellen waarin hijzelf en een groot deel van de bevolking is opgegroeid (hoe lang geleden soms?), zonder zich af te vragen in hoeverre ze nog op de realiteit van vandaag passen, om niet eens te spreken van de toekomst. Zo komt hij onvermijdelijk in conflict met de actuele, levende cultuur, die juist voortdurend nieuwe modellen probeert te ontwikkelen waarin de realiteit van vandaag niet alleen herkenbaar wordt, niet alleen betekenis krijgt, maar ook nieuwe realiteit wordt. Het is kortzichtig van de politicus te menen dat hij in dat conflict het laatste woord heeft omdat hij over de macht beschikt. Willekeurige macht kan alleen vernietigen. Wil ze opbouwen, en dat is toch de enige verantwoording van macht, dan kan ze dat alleen wanneer ze in een levende cultuur de confrontatie met de realiteit aangaat en op die manier de cultuur zelf uit haar isolement bevrijdt en werkzaam laat zijn.
Namens de redactie,
Geert Bekaert