Streven. Jaargang 22
(1968-1969)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 616]
| |
Traditie en vernieuwing in het Russisch christendom
| |
[pagina 617]
| |
om aan te tonen dat het een aflopende zaak is. Enquêtes tonen aan, dat naarmate het niveau van ontwikkeling stijgt, deze praktijken verminderen. Ook andere bijzonderheden wijzen er op, dat de oude archaïserende Kerk zichzelf is gebleven. Patriarch Aleksij is ruim negentig jaar, de clerus behoudt veelal de uiterlijke tekenen, lange haren, baard, toog, kloboek (monnikskap) of kamilafka (cylindervormige hoed). Toen op de conferentie te Rhodos de vraag werd gesteld of men aan al deze bijzonderheden moest vasthouden, daar zij in de verschillende landen de jeugd van het priesterschap zou kunnen afhouden, toonde de Russische delegatie zich het meest behoudensgezind en wees elke modernisering van de hand. Bij gelegenheid van het jubileum van patriarch Aleksij in 1961 viel het Mgr. Dumont, vertegenwoordiger van de Katholieke Kerk, op dat de Russische Kerk er manifestaties op nahield die men in het Westen zou vermijden. Tijdens een boottocht op het kanaal dat de Moskwa met de Wolga verbindt, werd aan de buitenlandse kerkelijke delegaties een diner aangeboden op het dek van het schip. Vele vakantiegangers namen een bad in het kanaal of lagen op de oever. Terwijl de Westerlingen deze kerkelijke vertoning als een onbehaaglijke provocatie aanvoelden waardoor men zich belachelijk maakte, zag de Russische clerus hierin een vorm van demonstratie van een Kerk die zich niet in het getto laat drukken. Het probleem van de vernieuwing van het Russisch christendom is natuurlijk sterk afhankelijk van de uiterlijke omstandigheden, maar zal tevens worden bepaald door de mogelijkheid of de jongere generatie nog aansluiting kan vinden bij deze traditionele Kerk. Door haar eeuwenoude traditie en door de omstandigheden waarin de Russische Kerk de laatste vijftig jaar geleefd heeft, zou het niet ondenkbaar zijn dat zij op de duur zou worden gereduceerd tot een louter cultische gemeenschap, die geen enkele rol speelt in de maatschappij. Maar zowel door de uiterlijke contacten van de Kerk als door de bewegingen in eigen land, tekent zich vaag een mogelijkheid van vernieuwing af. | |
Contact met het WestenIn haar contacten met de andere Kerken vindt de Russische Kerk een tegenwicht voor haar contemplatieve neiging. Sinds de tweede wereldoorlog werd eerst contact gelegd met de Kerken van het Midden-Oosten en van de emigratie. Van 1948 tot 1958 was de Russische Kerk bijzonder actief in de Wereldvredesbeweging, die als een poging werd gezien om de Wereldraad van Kerken te vervangen. In die tijd was haar houding ten opzichte van de Wereldraad van Kerken en van de Katholieke Kerk ronduit vijandig. Maar sinds de dooiperiode en de destalinisatie kan men een snelle wijziging van die houding constateren. Vanaf die tijd wordt de belangstelling op de theologische Academies van Zagorsk en Leningrad voor de oecumenische kwesties intenserGa naar voetnoot1. Vanwege | |
[pagina 618]
| |
haar eigen geaardheid alsook door de politieke constellatie ging de belangstelling van de Russische Kerk minder uit naar de verhouding van Kerk en Maatschappij dan naar ‘Geloof en Kerkorde’, waarin vooral de interkerkelijke eenheid aan de orde komt. Maar sinds New Delhi 1961 is de Orthodoxe Kerk van Rusland in de Wereldraad van Kerken opgenomen.
In juni 1966 namen vertegenwoordigers van het patriarchaat van Moskou, metropoliet Nikodim en V. Borovoy, deel aan de discussie van de Wereldraad van Kerken te Genève over ‘Christendom in de technische en sociale revoluties van onze tijd’. Metropoliet Nikodim meende dat een vruchtbare dialoog met de Katholieke Kerk over de sociale problemen van onze tijd mogelijk was. V. Borovoy verklaarde dat het probleem van de sociale revolutie voor de Russische Kerk geen puur theoretisch en vrijblijvend pobleem is. Hun Kerk had moeten getuigen in een socialistische en seculiere maatschappij en had de test doorstaan. De spirituele revolutie door het christendom gaat verder dan elke sociale leer of systeem. De ervaring die de Russische Kerk heeft opgedaan kan een verrijking betekenen voor heel de christenheid. Onze Kerk volhardde in afwijzing en verzet en verloor daardoor veel van haar leden. Daardoor moest de zegevierende revolutie haar weg gaan zonder de Kerk. Het volk was een voorbeeld voor de clerus, die de revolutie oorspronkelijk niet had verwelkomd. Maar door de lotsverbondenheid met het volk heeft de hiërarchie en de clerus geleerd zich te verenigen met wat gebeurd was. Onze westerse broeders zouden hieruit een les moeten trekken voor henzelfGa naar voetnoot2. In december 1967 kwamen katholieke experts onder leiding van mgr. Willebrands naar Leningrad om met de Orthodoxen te discussiëren over de sociale leer van de Katholieke Kerk. In maart 1968 had een commissievergadering plaats van het ‘Praktisch Christendom’ te Zagorsk, waar Protestanten, Orthodoxen en Katholieken zich gemeenschappelijk beraadden over de sociale problematiek van onze tijd, meer speciaal over het christelijk aspect van de mens als sociaal wezen en over het begrip revolutie. Deze verschuiving van belangstelling betekent nog geen sociale theorie of praxis. In eigen land lijkt dat uitgesloten. Zelfs een dialoog is er nog niet begonnen. Op een persconferentie, 9 juli 1968 te Uppsala, verklaarde metropoliet Nikodim, dat de Russische Orthodoxe Kerk op elk gebied van de Wereldraad van Kerken zich actief heeft ingezet. Op de vraag waarom zijn Kerk ontbrak in de dialoog tussen christenen en marxisten, zoals die te Salzburg en Mariënbad onder leiding van het Paulus-Gesellschaft is gevoerd, antwoordde Nikodim, dat de christenen en marxisten zozeer van standpunt verschillen, dat deze gesprekken niet succesvol kunnen zijn en men nauwelijks van een dialoog kon spreken. In het buitenland blijkt enige sociale praxis wel mogelijk. Zo kon metropoliet Nikodim in juni 1966 het Sint Jorisziekenhuis te Beirut (Libanon) openen, waarvan de bouw door het patriarchaat van Moskou gefinancierd werd. Hoewel dus in eigen land de Kerk niet op directe wijze door theorie of | |
[pagina 619]
| |
praktijk kan bijdragen tot hervorming van de maatschappij, blijft de Russische Kerk door haar contact met andere Kerken zich interesseren voor de sociale problemen. Er zijn echter ook spaarzame aanwijzingen, die enigszins een beeld kunnen geven van de vernieuwing die zich binnen het christendom in Rusland zelf voltrekt. | |
Generatie-conflictOp de eerste plaats is er de jeugd. De jeugd is steeds in zekere mate profetisch; zij is wat worden zal. Ruim een eeuw geleden beschreef I. Toergenjev in zijn roman Otsy i Djeti (Vaders en Zonen) de spanning tussen de oudere en de jongere generatie. Deze laatste wordt in het werk vertegenwoordigd door de materialistische, darwinistische, nihilistische Bazarov, die met alle godsdienst heeft gebroken en zich bezighoudt met het ontleden van kikkers. Als de vader meent dat er grote wijsheid in schuilt om eens behaaglijk op zijn rug te liggen en vanaf de aarde de hemel te bekijken, antwoordt Bazarov: ‘Ik kijk alleen naar de hemel als ik moet niezen’. Een eeuw later zijn de vaders meestal overtuigde materialisten en worden de kinderen als pioniers in de jeugdpaleizen opgeleid in religieuze bewondering voor de wonderen van de techniek. Maar nu lijkt de spanning van het generatieconflict in omgekeerde richting te werken. De zonen zijn vermoeid van het praten over het materialisme en missen het optimistisch vertrouwen in hun maatschappij. Bij een deel van de jeugd, de stiljagi, de Russische nozems, drukt zich dit uit in hun belangstelling voor westerse muziek. Jazz en beat wordt op bandrecorders opgenomen en verspreid, er bestaat een zwarte handel in beat-platen, nylons, ballpoints en liedjes die op sarcastische manier de partij of de maatschappij hekelen. Het gaat hier in de eerste plaats niet om godsdienst maar om vrijheid, het recht om zelf anders te denken en te doen, los van alle ideologie, uitgedrukt op het niveau van de jeugd. Maar hierbij wordt het verbodene soms aanlokkelijk. De anti-religieuze opvoeding heeft volgens bisschop P. Lhuiller, vertegenwoordiger van het patriarchaat van Moskou in Frankrijk, een dubbel effect. Naast het beoogde doel maakt zij het geloof bekend bij de jeugd, die nieuwsgierig is naar de verboden vrucht, zodat volgens deze bisschop het theoretische anti-religieuze systeem in de opvoeding minder negatieve gevolgen zal hebben dan de praktisch materialistische opvoeding in de Scandinavische landen. | |
WetenschapHet christendom in Rusland is bijzonder traditioneel en volks. Aan deze kenmerken beantwoorden de contemplatieve houding en het volkse bijgeloof. Hierdoor is de tegenstelling tot het marxisme-leninisme nog scherper geworden. Het marxisme-leninisme legt de nadruk op de eenheid van theorie en praktijk, het wil een levensbeschouwing bieden die tot handelen leidt. Het wil bovendien een wetenschappelijke dialectiek zijn, die het geloof en bijgeloof uitschakelt. | |
[pagina 620]
| |
In deze tegenstelling wordt de christen een passief en achterlijk mens. Men moet wel erg lui en dom zijn om nog christen te blijven. Met de vooruitgang van de techniek en de wetenschap zal dit soort mensen weldra uitsterven. Maar met het marxisme-leninisme is deze traditionele ondergrond niet op slag verdwenen. Ten eerste kan men een verschil maken tussen de kader-ideologie en de populaire ideologie. De volksideologie ontvouwt vooral de patriottische en morele elementen. Het volk heeft behoefte aan persoonsverheerlijking, trekt in seculiere bedevaarten naar de heilige plaatsen waar Lenin leefde, pelgrimeert in processie naar zijn relikwieën in het mausoleum, fluistert in de tempels van de cultuurpaleizen. In de kader-ideologie is de harde dogmatische kern van het materialisme nog onaangetast, hoewel er een ‘Evolution wider Willen’Ga naar voetnoot3 gaande is. Men kan nog nauwelijks spreken over liberalisering, maar toch zijn ook hier tekenen die wijzen op een geloofscrisis. De moeilijkheden komen voort uit het concrete leven maar spitsen zich toe in de wetenschappen. Voor de beoefenaars van de wetenschap wordt het dialectisch materialisme even ongeloofwaardig en onverteerbaar als het christendom voor een orthodoxe marxist. De partij-ideologen houden het marxisme-leninisme voor, als de enige filosofie waarin alle ontdekkingen en bevindingen geïnterpreteerd kunnen worden. Maar de ‘wetenschappers’ hebben slechts minachting voor de istmatsjiki (aanhangers van het historisch materialisme). Zij geloven niet in de congruentie van ideologie en wetenschap. Zij ontdekken feiten die niet in het systeem passen. Deze crisis is ook weer in de eerste plaats een strijd om vrijheid, maar meerdere malen is er ook de godsdienst bij betrokken. De oudere godsdienstfilosofen V. Solovjev, N. Berdjajev worden weer opgehaald, men wijst op de orthodoxie van Mendeleev en Pavlov, men vertaalt Teilhard de Chardin. Soms zijn de godsdienstige uitingen enigszins bizar. Ziolkovskij, wiskundige en pionier van de ruimtevaart, beweert dat hij met geesten omgaat en gesprekken voert. Het mysterie van het leven en van de kosmos, die zij navorsen, maakt hen gevoelig voor de niet-rationele elementen in het christendom. Of zij nog aansluiting kunnen krijgen bij de oude traditionele Kerk blijft een open vraag. | |
LiteratuurBij de kunstenaars vindt men een analoog verschijnsel. Sommigen zijn wars van officiële ideologie of van de stijl van het ‘socialistisch realisme’. Vooral bij de schrijvers komt dit duidelijk tot uiting. Zij bespotten de geprotegeerde scribenten, die aan de leiband van de partij carrière maken. Zij verzetten zich tegen de censuur, vormen een ‘wettige oppositie’ of redigeren ondergrondse tijdschriften als Boemerang, Phoenix, Syntaxis of SfinxGa naar voetnoot4. Ook hier is de vrijheidsdrang de voornaamste drijfveer. Maar in dit streven naar vrijheid en respect voor de originaliteit van elk persoon, worden weer religieuze ideeën en gevoelens opgenomen. Sinds de oorlog zijn meerdere auteurs erin geslaagd om hun werk in het Westen te laten publiceren zoals B. Pasternak, A. Achmatova, A. Sinjawskij | |
[pagina 621]
| |
(A. Terts), J. Daniel (N. Arzjak), A. Solsjenitsyn, E. Guinzboerg, M. Boelgakov. Enkelen van hen sympathiseren met het christendom of zijn openlijk christen geworden zoals Solsjenitsyn, Dobrovolskij, Sinjawskij; deze laatste liet zich op veertig-jarige leeftijd dopen. B. Pasternak en A. Achmatova wensten als christen begraven te worden. Deze sympathie voor het christendom komt op verschillende manieren tot uiting. De taaie weerstand van de christenen stemt soms tot nadenken. E. Guinzboerg bracht bijna 25 jaar door in gevangenissen en kampen. In haar boek Kroetoj Marschroet (De stijle weg) beschrijft zij onder meer het kampleven in het verre Noord-Oosten van Siberië, waar zij was ingezet om bomen te kappen. In hetzelfde kamp werkte een groep gelovige boerinnen, bijna analfabeten, afkomstig uit Voronetsj. Het waren noeste werksters, maar op het Paasfeest wilden zij geen arbeid verrichten. Toen zij toch naar hun werkplaats werden gedreven, legden zij de zagen en bijlen op een hoop en begonnen godsdienstige liederen te zingen. Voor straf werden zij op blote voeten in het smeltwater gezet, dat op het ijs van een meertje stond. Zij bleven echter bidden. De schrijfster, die overtuigd communist is gebleven, herinnert zich: ‘Wij discussieerden tot in de morgen. Hoe moest men de houding van die boerinnen beoordelen? Was het fanatisme of een bewijs van de vaste wil hun gewetensvrijheid te verdedigen? Moest men ze beschouwen als gekken of ze bewonderen? En - wat ons het meeste verontrustte en verwarde - zouden wij tot zo iets in staat zijn geweest?’Ga naar voetnoot5. Bij bepaalde auteurs als Pasternak, Solsjenitsyn, Sinjawskij lijkt de waardering voor het christendom samen te gaan met een heimwee naar vroeger, een verlangen naar de natuur en het platteland, een nostalgie naar de oude Kerk van het Heilige Rusland. Maar het zou onjuist zijn hieruit te besluiten dat zij conservatief of reactionair zijn. Deze context leent zich echter beter om het blijvende of het eeuwige in de mens, om zijn grootheid en kleinheid die de techniek overtreft, te doen uitkomen.
A. Sinjawskij, die in 1966 in het bekende schrijversproces tot zeven jaar gevangenschap werd veroordeeld, merkt in zijn roman Ljoebimov povest (Verhaal over de geliefde stad) ironisch op, na het hoogtepunt van de ruimtevaart te hebben beschouwd: ‘Zo, is het nu uit met de bokkesprongen? Hebben wij nu eindelijk de top bereikt? Het is begonnen met de locomotief, en waar is het uiteindelijk op uitgedraaid? Ik kon nog beter door het ongedierte worden opgevreten, ik hing nog net zo lief met mijn kop naar beneden in oertoestand aan mijn staart aan een eucalyptustak te schommelen. Ik wil duisternis. Ik snak naar schaduw! Een hoekje schaduw waar ik mijn onteerde gezicht kan verbergen.... Maar waar haal je in de toekomst schaduw vandaan, als overal van alle kanten licht komt?’ A. Solsjenitsyn, die in 1960 bekend werd toen na de destalinisatie zijn verhaal Een dag in het leven van Iwan Denissowitch in Novyj Mir kon worden gepubliceerd, vertelt in Het huis van Matriona hoe een onderwijzer zijn intrek nam bij een zekere Matrona Vassilievna, de enige rechtvaardige in een godverlaten dorp. De godsdienst van de gastvrouw is nog die | |
[pagina 622]
| |
van de ‘lieden’ van het platteland van het heilige Rusland van weleer. En Solsjenitsyn schijnt dit te bewonderen. ‘Men kan niet zeggen dat het geloof van Matriona erg vurig was. Zij was wellicht eerder een heidin. In haar was het bijgeloof sterker. Op het feest van Sint Jan de Vaster moet men zijn tuin niet betreden, want dan komt er in het jaar daarop geen oogst; als er een sneeuwstorm huilt, heeft ergens iemand zich opgehangen; als je met de voet tussen de deur geklemd raakt zal er bezoek komen. Alle tijd dat ik bij haar woonde heb ik haar nooit zien bidden, nooit een kruisteken zien maken. Maar zij begon elk werk met een “God helpe” en als ik naar de school ging trachtte ze telkens te zeggen “God helpe je”. Misschien dat zij toch wel bad, maar nooit met vertoon of misschien dat zij bang was me te generen. Er hingen ikonen aan de muur. De gewone dagen bleven zij in het donker, maar onder de hoogmis, de vespers en op feestdagen vanaf 's morgens, stak Matriona er een lichtje voor aan. Zij had zeker nog minder zonden dan haar manke kat, die de muizen om hals bracht’Ga naar voetnoot6.
In Ljoebimov povest geeft Sinjawskij een literaire maar waarschijnlijk gefundeerde indruk van de orthodoxe kerk op het platteland. Een oud vrouwtje pelgrimeert trompelend naar pope Ignat, zevenenzeventig wjerst ver (ruim 82 km), over onbegaanbare wegen door de bossen, om voor wat wrongel in een doek gebonden en voor drie roebel kleingeld een mis te laten lezen voor het zieleheil van haar overledenen. In de kerk van vader Ignat komen vooral oude vrouwen, die ‘als voze paddestoelen geknield over de vloer’ liggen. Vader Ignat is een arme pope, die zonder assistentie een gammel kerkje bedient. Met een stem als een bazuin verricht hij er de liturgie. Hij is niet thuis in spitsvondige theologie, maar heeft de vaste overtuiging dat als er op heel de aarde maar een kerkje zou overblijven, hij van daaruit zou doorgaan met wat hij deed, ‘de goddeloze mensheid uit de nood te helpen, zo de levenden als de doden, dag en nacht, als een os, als een tsaar, als een dagloner, als de Heere God Zelve, Wiens werken even onmetelijk zijn als Zijn barmhartigheid onuitputtelijk. En zijn plichtsbetrachting bij deze nuttige arbeid maakte de pope tot een belangwekkend en grootmoedig mens’Ga naar voetnoot7. In zijn Invallen, korte losse gedachten, formuleert dezelfde auteur enkele typerende uitspraken over de Russische Kerk. De schrijver verdedigt enerzijds het traditioneel conservatief karakter van de Kerk maar vraagt tegelijkertijd om haar zoetsappig conformisme te laten varen. ‘De Kerk is noodzakelijkerwijze conservatief, zolang zij trouw wil blijven aan haar traditie. Zij heeft niet het recht om vandaag dit en morgen dat te zeggen om bij de tijd te blijven. Elke ernstige diepgaande religieuze hervorming, welke zij ook is, zoekt niet om met de huidige tijd in de pas te lopen, maar om het verre verleden te hervinden, de oorsprong van het dogma, zelfs als die poging tot een zekere ontwrichting leidt. Maar zelfs zonder dit verlangen om haar oorspronkelijke heiligheid te behouden en de heilige boeken | |
[pagina 623]
| |
te respecteren, ligt de Kerk steeds achter op het leven. Zij wil immers buiten de tijd blijven en ons de geur en de smaak geven van de eeuwigheid. Het archaïsme van haar riten is in zijn versteende vorm een beeld van de hemel, die zich weinig aantrekt van onze versnelling in historie. Deze houding, de reactie op de moderne tijd af te remmen, kan leiden tot een statische Kerk, tot mummificatie. Maar als het zo is, zal zij de onbederflijke mummie zijn die wacht op het uur waarin gezegd wordt: “Sta op en wandel”. Als zij het maar hoort...’. Zoals dikwijls bij Sinjawskij wordt heel een betoog met een pennestreek weer in twijfel getrokken. Maar al wil hij een behoudende Kerk, hij wenst evenzeer dat zij krachtig van zich doet horen. ‘Het hedendaagse christendom is te netjes. Het denkt slechts aan zijn zuiverheid en teergevoeligheid. Het is bang voor modder, voor brutaliteit, voor de rechte weg, zijn voorkeur gaat uit naar het juiste zoetsappige midden.... Men beschouwt de Kerk van Christus als een pensionaat voor adellijke juffers. Resultaat: alles wat levendig is, wat merkwaardig is, valt in handen van de ondeugd. De deugd mag nog slechts zuchten en haar tranen in een zakdoek opvangen. Zij heeft de vlammende, schimpende taal van de bijbel vergeten. Maar het christendom heeft de plicht vermetel te zijn en de dingen bij hun naam te noemen. Het is tijd om af te rekenen met de kleine gekroonde engeltjes en de engelen moeten machtiger en reëler worden dan vliegtuigen. Als ik “vliegtuig” zeg, is dat niet uit zorg om de moderne stijl na te bootsen maar om die te overtreffen. Deze weg kan leiden tot ketterij. Maar ketterij is nu minder gevaarlijk dan die verdorring tot in de wortel. Mijn God, het is beter dat ik in dwaling verkeer omtrent Uw naam dan dat ik U vergeet. Het is beter dat ik zondig om U dan dat ik U vergeet. Het is beter dat ik mijn ziel verlies dan dat U voor onze ogen zou verdwijnen’Ga naar voetnoot8. | |
Interne oppositieEenzelfde drang naar vrijheid en de eis van een krachtiger lijn komen ook tot uiting binnen de Russisch Orthodoxe Kerk zelf. Er klinken stemmen op die haar een slaafse onderwerping aan de Staat verwijten. Sinds de revolutie is een hele generatie opgegroeid. Vele jonge bisschoppen, die relatief talrijk zijn, en jonge priesters vinden het normaal, dat de Staat voor alles zorg draagt en dat de Kerk zich niet ophoudt met maatschappelijke problemen. De Kerk is een suprastructuur die geen autonoom leven kan leiden. Verschillenden van hen komen tot het christendom vanuit een materialistische omgeving en zoeken in de Kerk niet wat zij er nooit in gezien hebben. Maar daarnaast zijn er ook priesters en leken die een grote zelfstandigheid van de Kerk vragen en een meer profetische en moedige houding. Twee priesters, Nikolaj Esjlimann en Gleb Jakoenin, respectievelijk uit het Jodendom en uit het Marxisme tot de Kerk gekomen, hebben einde 1965 samen twee open brieven opgesteld, gericht aan Patriarch Aleksij en aan President Podgorny, om een werkelijke scheiding van Kerk en Staat te vragen zoals die door de grondwet is voorzien. Zij eisen van de Kerk een pastoraal beleid, dat geen inmenging van de burgerlijke macht | |
[pagina 624]
| |
toelaat. Deze priesters uit het bisdom Moskou protesteren voornamelijk tegen het decreet van de Synode van 18 april 1961, waardoor het statuut van de parochies grondig wordt gewijzigd. Sinds dit kerkelijk decreet is de oprichting en het bestuur van de parochie toevertrouwd aan een ‘dvadtsatka’, een ‘twintigtal’ orthodoxen door de burgerlijke administratie geregistreerd. Zij kiezen een priester als geestelijke leidsman. Door deze maatregel komt het bestuur van de parochie, de registratie van doopsels, huwelijken en begrafenissen en van de financiële middelen volkomen onder de controle van de staat. De schrijvers achtten dit decreet onwettig; de Kerk moet een eigen rechtsorde hebben onafhankelijk van de staat. Zij verwijten verder aan de patriarch en de hem omringende synode, dat zij geen nationale synode bijeenroepen, dat zij te slap optreden tegenover de burgerlijke autoriteit. Zij zijn eerder aanbrengers dan pastors, hun zwijgen is schuldig en in hun besluiten gehoorzamen zij zonder protest aan de ‘Raad voor aangelegenheden van de Russisch Orthodoxe Kerk’, een burgerlijke instantie. Zelfs maatregelen die hen per telefoon worden meegedeeld voeren zij gedwee uit. Na een weigering om deze aanklacht terug te trekken zijn de twee priesters in mei 1966 door de kerkelijke autoriteit uit hun ambt ontzetGa naar voetnoot9. Men heeft het vermoeden dat de brieven zijn opgesteld mede namens enkele tientallen priesters en dat zij de steun hebben van een groep intellectuelen waaronder A. Solsjenitsyn, die nu te Riazan in isolement leeft. Het is duidelijk dat Rusland enorme prestaties heeft geleverd in de vijftig jaar van het communistisch bewind. Indien er al geen aards paradijs is ontstaan, kan men zich toch met recht beroemen op grote vooruitgang op het gebied van techniek, economische en sociale welvaart. Voor het christendom was de revolutie een acute secularisatie, die nu diep is geworteld en breed verspreid. Men mag zich op dit gebied geen illusies maken. Al kan het Paasfeest nog volle kerken trekken, de grote massa is a-religieus geworden, in de nieuwe steden of de vers-ontgonnen gebieden zijn de klokketorens of minaretten door schoorstenen of raketten vervangen. Het Heilige Rusland is de grote Sowjet-Unie geworden.
Welke rol kan het christendom hier nog spelen? De Russische Kerk volhardt in haar traditionele houding, hetgeen door de onvrije omstandigheden nog bevorderd wordt. Mocht deze tendens doorzetten, dan wordt zij een cultische gemeenschap waarin voor de gelovigen de godsdienst een pure privé-zaak wordt die slechts indirect iets met de politiek of de maatschappij te maken heeft. Maar anderzijds tekent zich vaag een vernieuwing af. Symptomen hiervan kan men bij verschillende groeperingen van de jeugd, van de beoefenaars van wetenschappen, van de schrijvers en de priesters constateren. Het gaat hier in eerste instantie om vrijheid. De vrijheidsdrang uit zich zowel in een heimwee naar vroeger als in de hoop op respect voor de menselijke persoon. Welke vorm zal overwinnen? Komt er een spirituele, teruggetrokken Kerk of een profetische geëngageerde Kerk? Misschien is er nog een derde mogelijkheid. Er bestaat een zekere overeenkomst tussen de god-is-dood-theologie in het | |
[pagina 625]
| |
Westen en de ‘geloofscrisis’ van het atheïsme in het Oosten. In beide gevallen worden de grenzen van de secularisatie afgetast. In het Westen verwerpt men de God die een ‘deus ex machina’ zou zijn, in het Oosten verwerpt men het beeld van de mens die slechts een technische machine zou zijn. Aan beide zijden gaat dit gepaard met een gezagscrisis en een gevoel van de onhoudbaarheid van het dogmatisme. Men kan vaag vermoeden, dat het menselijk inzicht in deze tegenstellingen en overeenkomsten kan rijpen tot de aanvaarding van een nieuwe vorm van christendom. Hierin zou iets van de traditie van de Kerk, gezuiverd door de kritische instelling van de wetenschap, begeesterd door de profetische jeugd, geïnspireerd door de nieuwe literatuur behouden blijven en opgenomen worden in een vernieuwde, authentieke vorm van christendom. Dit is misschien toekomstmuziek, waarvan de partituren nog niet geschreven zijn, maar waarvan het thema toch zwak en als van verre opklinkt. |
|