Streven. Jaargang 22
(1968-1969)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 498]
| |
Islam en politiek
| |
[pagina 499]
| |
getal der volgelingen, uit de toestand der moskeeën, uit de deelname aan het vrijdagse gebed of uit het aantal uitgaven van de Koran valt weinig op te maken over de vitaliteit van de godsdienst der Arabieren. Maar zoals men uit de vastenpreken van de 17e eeuw ergens in Europa het religieuze sentiment heeft trachten te bepalen, zo heeft men nu de leerstof voor het mohammedaanse godsdienstonderricht nauwkeurig doorgelezenGa naar voetnoot1 om een aantal kenmerken van de huidige Islam vast te stellen. Deze leerstof werd gevonden in een serie van een zestal recente handboeken voor godsdienstonderwijs, verplicht gesteld voor alle middelbare scholen in Egypte. Hier vind men dus in relatief kort bestek bijeen wat de schoolgaande moslim in Egypte geacht wordt te moeten weten van zijn godsdienst. In deze ‘Egyptische katechismus’ is dus de huidige visie op de Islam gekristalliseerd. En omdat Egypte in de Arabische wereld een centrale plaats inneemt, mag deze Egyptische visie op zijn eigen godsdienst wel voor representatief doorgaan. | |
De Islam als religie van een sacraal boek, de KoranNatuurlijk bevat deze Egyptische katechismus citaten uit de Koran, korte en zeer lange. Nieuw, en typerend voor een andere mentaliteit, is dat het commentaar op deze citaten een apologetische strekking heeft gekregen. De geschiedenis van de begintijd laat zien dat de gewijde tekst met zorg is verzameld en bewaard; daarmee willen de schrijvers tonen dat de huidige Korantekst inderdaad precies dezelfde is als die aan Mohammed werd geopenbaard. Hoewel de bewijsvoering niet veel van doen heeft met een serieuze historische kritiek, geven deze uiteenzettingen over de authenticiteit van de Koran wel te denken dat de Egyptische jeugd zich zekere vragen begint te stellen. Volgt de klassieke en traditionele leer over de ‘onnabootsbaarheid’ van de Koran. Vroeger echter zocht men de weergaloosheid van de Koran voornamelijk in zijn stijl, als het absolute model van literaire schoonheid. Het is bekend hoe er van het korannieke Arabisch een haast hypnotiserende kracht uitgaat. Nu gaat bijna alle aandacht naar het bewijs dat de Koran niet na te bootsen is wegens zijn geniale gedachten. Nieuw is de bedoeling van de schrijvers, te tonen, dat de Koran sedert de 7e eeuw op alle gebieden die een moderne wetgeving kan beslaan, betere oplossingen heeft voorgesteld dan al wat de moderne politieke stelsels naar voren brengen. De eigenlijke godsdienstige boodschap van de mohammedaanse openbaring laat deze moderne Koranlezing in de schaduw. Wanneer men de hier geanalyseerde katechismus vergelijkt met de klassieke verhandelingen uit de islamitische theologie, dan valt de minieme plaats op die de moderne exegeten toebedelen aan die verzen van de Koran die over Allah spreken. Beeld van de secularisatie van de godsdienst. Weinig of niets wordt bovendien gezegd over de aard zelf van de Koran, als woord van God. Toch is het bekend hoezeer dit vraagstuk van begin af aan de | |
[pagina 500]
| |
gemoederen heeft beziggehouden, niet slechts van de theologen, maar ook van een deel van de bevolking van de grote steden. Tenslotte ging het merendeel der gelovigen de Koran beschouwen als één geheel uitmakend met het ongeschapen woord van God. Deze beschouwingswijze maakt het de moslimgelovige mogelijk, door eenvoudige recitatie van de Koran in contact met God zelf te treden door bemiddeling van zijn Woord. Dit werd het vertrekpunt van talloze mystieke ervaringen. Van dit mogelijke perspectief naar een geestelijk of zelfs mystiek leven maken de Egyptische handboeken geen gewag. De goddelijkheid van de Koran benutten de schrijvers slechts als argument voor de volmaaktheid van de uitspraken over alle gebieden. Kan men zeggen dat volgens de Egyptische katechismus aan Mohammed de centrale plaats toekomt als degene die het heilig Boek ontvangen heeft? Bekend is de plaats van Boeddha in de boeddhistische heils- en verlichtingsleer. In het christendom vallen leven, leer en persoon van Christus ongeveer samen. Inderdaad ruimen de Egyptische schrijvers aan het leven van de profeet Mohammed een grote plaats in. Zij bevorderen echter niet een cultus van de profeet. Ternauwernood stippen zij de uitzonderlijke rol aan als tussenpersoon tussen God en de mensen bij het overbrengen van de openbaring. Mohammed is voornamelijk het model van degene die gelooft. Centraal staat het heilige Boek. Deze zienswijze spruit voort uit de islamitische notie zelf van de Openbaring. De Koran immers wordt beschouwd als het woord van God in de meest absolute zin; hij bevat al wat God de mens heeft willen zeggen en wel precies in de vorm waarin Hij het heeft willen zeggen. De conclusie kan dan ook niet uitblijven: de mens hoeft niet verder dan de Koran te zoeken. Van begin af aan was de verleiding dan ook groot om ieder zoeken naar God om te zetten in een exegetische speurtocht. Vandaar dat de huidige moslims zich ‘de gemeente van de Koran’ kunnen noemen. Ter vergelijking diene dat de christenen zich zelden of nooit leden van de Kerk van de Bijbel of van het Evangelie hebben genoemd, maar wel de Kerk van God of van Jezus Christus. Door zozeer de nadruk te leggen op het belang van de geschreven openbaring van God aan de mensen, zijn de moslims er toe gekomen niet verder meer te zoeken dan dit boek. Misschien is dit de meest fundamentele reden van de verstarring van de Islam. | |
De Islam als socialistische godsdienstWe zien wel meer dat wanneer de religie in eigenlijke zin inkrimpt, de ethische eisen krachtig uitdijen. Heel licht valt dan aan de godsdienst de taak van opvoeder toe. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het overgrote deel van de Egyptische katechismus gewijd is aan wat we een maatschappijleer kunnen noemen. De schrijvers behandelen alle aspecten van het sociale, politieke en economische leven zoals moderniserende moslimjuristen dat nu zien. De islamitische opvattingen blijken de allerbeste te zijn, het meest aangepast aan de wereld. Het westen legt graag de vinger op wat het als de zwakke plek bij uitstek in de | |
[pagina 501]
| |
Arabische Weltanschauung beschouwt: de huwelijksethos. De Egyptische schrijvers schaven er dan ook duchtig aan. Zij stellen polygamie voor als een praktische onmogelijkheid, wanneer men zich aan de eisen van de rechtvaardigheid wil houden zoals de Koran die formuleert. Over de echtscheiding, een peuleschilletje voor de Arabische echtgenoot, halen zij enkel een woord van Mohammed aan die gezegd zou hebben: ‘De echtscheiding is onder de zaken die toegestaan zijn, die welke God het meest verafschuwt’. Monogamie en huwelijk als definitieve verbintenis worden voorgehouden als zijnde de regel. Over de vrijheid van de vrouw voor en na het huwelijk blijken de handboeken erg terughoudend. De verloofde mag wel eens een onderhoud met zijn aanstaande hebben in het bijzijn van (een van) de ouders; als algemene regel dient de vrouw, eenmaal getrouwd, thuis te blijven en iemand alleen te ontvangen wanneer de echtgenoot het goedvindt. Er wordt ook gewezen op de verplichtingen en de verantwoordelijkheid van ieder in het familieleven. De katechismus blijkt dus de feitelijke evolutie van het oeroude patriarchale familiepatroon naar de familie in engere zin te bevestigen. In de maatschappij waarin de moslim verkeert, moet hij morele kwaliteiten ten toon spreiden. Beleefdheid, dienstbaarheid, tonen van respect zijn de deugden die hij moet nastreven. Het allermeest spreekt de Egyptische katechismus over de rechtvaardigheid, noodzakelijk fundament voor alle menselijke betrekkingen. De schrijvers kunnen hiervoor uit een rijke traditie putten, want de Islam heeft inderdaad altijd op deze deugd gehamerd. De Islam is immers ontstaan in een milieu van stedelijke handelslui en Mohammed zelf heeft dit beroep uitgeoefend; geen wonder dus dat de moslimgodsdienst zich de voorstander heeft betoond van rechtvaardigheid in commerciële transacties.
Een nieuw geluid is echter te horen in het beroep op de verantwoordelijkheid van iedereen voor zijn plicht van staat. Om de aanzet te vinden voor wat nu volgt, zou men tot de vroegste mu'tazilitische theologen moeten teruggaan. De mens wordt hier voorgesteld niet alleen als uit zichzelf in staat om goed en kwaad te onderscheiden, maar hij wordt ook vrij geacht om de weg te gaan die hijzelf verkiest. In zo'n perspectief heeft de vroeger zo belangrijke leer van de predestinatie en meer nog die van het directe ingrijpen van God zonder tussenkomst van de ‘causae secundae’, kennelijk geen zin meer. De teksten wijzen daarentegen op de zelfgenoegzaamheid van de mens. De mens kan eigenlijk volstaan met zijn geweten te volgen; de openbaring is er slechts om het morele bewustzijn van de mens te helpen zijn onderscheidingsvermogen uit te oefenen. In dezelfde gedachtengang verantwoorden de schrijvers sommige voorschriften die door de Koran uitdrukkelijk worden bevolen, door beschouwingen van rationele aard. Zo steunt het verbod om varkensvlees te eten op hygiënische, het verbod tot overspel op juridische gronden (buitenechtelijke kinderen kan men lastig een wettelijke status geven). Op het gebied van de economie vertoont de leer tegelijk traditionele en geheel nieuwe trekken. Traditioneel is het verbod om te lenen tegen rente. De Koran verbiedt het uitdrukkelijk. De verzen die op dit verbod slaan, worden aange- | |
[pagina 502]
| |
haald en besproken, maar iedere zinspeling op de banken of elke andere moderne vorm van kredietverlening ontbreekt. Toch zijn er in Beyrouth alleen al 80 verschillende banken....
De meeste Arabische landen varen evenals Egypte onder socialistische vlag en ook dit vindt zijn verantwoording in de Egyptische godsdienstboeken. Het socialisme blijkt geenszins een geesteskind van moderne denkers te zijn, maar een herontdekking van de Islam. In dat geval gaat het er nu alleen maar om, wat men dan wel onder de term socialisme verstaat! Enkele kenmerken van dit korannieke socialisme worden opgesomd: hongerlijdenden te eten geven, ziekenbezoek, bevrijding van gevangenen, dienstverlening aan behoeftigen. We zien dus dat het aldus gedefinieerde socialisme een socialisme is van onderling hulpbetoon. In sommige van deze socialistische landen, met name in Syrië, dat Egypte op de voet volgt, wordt alles wat los en vast zit onteigend. Privé-eigendom is dus wel een netelige kwestie. Omdat God alleen de ware eigenaar is, zo menen de schrijvers, is privé-eigendom geen absoluut recht. Uitgaande van dit principe verantwoorden zij de inbreuken van de staat op het privé-bezit. De overgang van de gedachte van God op de staat wordt niet zo duidelijk belicht, maar het lijdt geen twijfel of de oude opvatting omtrent de Islamitische gemeenschap komt hier voor de dag. De staat heeft hierin de opdracht de rechten van God te doen respecteren. Dit is wat men noemt de leken-theocratie van de Islam. | |
De Islam als politieke godsdienstIn de geschiedenis van het westen heeft er altijd een antinomie bestaan tussen de wereldlijke en kerkelijke macht en het is dit element dat de studie van de touwtrekkerij tussen deze beide machten zo fascinerend maakt. In de Islam echter zijn sedert de dagen van Mohammed, die zelf ook legeraanvoerder was, godsdienst en politiek innig verstrengeld en daarom krijgt ook de politiek in de Egyptische katechismus alle aandacht. Eerst beweren de schrijvers dat de Islam nog vóór de UNO, en zelfs nog vóór de Amerikaanse en Franse Revolutie, de rechten van de mens heeft uitgevonden. Vrijheid, gelijkheid en broederschap zijn door de Islam van begin af aan geproclameerd. Vrijheid van meningsuiting ook, zelfs op godsdienstig terrein. Met een belangrijke restrictie evenwel: ‘Het is de gelovige niet toegestaan ontrouw te worden jegens God; doet hij het toch, dan moet hij met de dood gestraft worden, omdat hij van zijn geloof is afgevallen na door God tot de waarheid te zijn gebracht’. Met afzien van dit ene punt heet de Islam de godsdienst van de tolerantie. Eigenlijk slaan alle teksten die voor de gelijkheid en broederschap worden aangehaald, op de gelijkheid en broederschap onder de moslims, maar de schrijvers ondervinden geen moeite, de gelijkheid en broederschap uit te breiden tot alle mensen. Op het vlak van de internationale betrekkingen vallen de rechten en plichten van de moslimgemeenschap steeds samen met die van de Egyptische natie. Verschillende keren heet de Islam de religie van de vrede. Over deze vrede | |
[pagina 503]
| |
volgt een nadere toelichting: alleen die vrede is acceptabel die de eer en de roem van de moslims erkent en bevordert. Hierop sluit dan het begrip van de ‘heilige oorlog’ aan: heilige oorlog betekent dat de moslims, evenals in de tijd van Mohammed, klaar moeten staan om de vijanden van de Islam te bestrijden. Het moet dan inderdaad gaan om de verdediging van de Islam en niet om een of andere persoonlijke ambitie. De Islam moet in die mate eer en roem ontvangen dat het voor niet-moslims aantrekkelijk wordt zich te bekeren. De moslims voeren dus geen oorlog om anderen tot bekering te dwingen, maar om de mohammedaanse godsdienst een zodanige macht te verschaffen dat alle voorwaarden gunstig zijn voor de uitoefening van de Islam en tot bekering tot deze godsdienst. Zo'n heilige oorlog moet voldoen aan zekere condities: het dient een defensieve oorlog te zijn; de moslims mogen niet de eersten zijn die vijandigheid tonen, en verder moet het een fatsoenlijke oorlog zijn waarin non-combattanten, oudjes, vrouwen en kinderen niet gedood mogen worden. Een romantische zienswijze dus, want het totale karakter van de moderne oorlogvoering is niet overwogen.
De Joden komen ook aan de beurt en men begrijpt: ze komen er niet zo goed vanaf, temeer daar reeds de profeet Mohammed veel met hen te stellen had. ‘De tegenwoordige Joden zijn slechts de afstammelingen van die oude Joden die de vijanden van de Profeet waren en die hun verplichtingen tegenover hem niet zijn nagekomen’. ‘De Arabieren zijn nu in staat van oorlog met Israël omdat dit een kostbaar deel van de Arabische natie bezet houdt’. ‘Port-Saïd in 1955 is slechts een illustratie geweest van de voortdurende vijandschap der Joden’.... ‘Maar God zal ons de overwinning schenken, zoals Hij dat vroeger gedaan heeft aan Mohammed’.
De leiders van de Arabische landen zijn allen van mening dat hun bestuursvorm democratisch is. Over deze term moet men zich echter geen illusies maken, want het gaat niet over een democratie van westers karakter. De toestand van onderontwikkeldheid laat de oprichting van werkelijk democratische bestuursvormen niet toe en voorts wordt steevast de Islam erbij gehaald om aan deze instellingen een bijzonder karakter te geven. Koning Mohammed V zei bijvoorbeeld in 1956 dat hij in Marokko ‘een authentieke, nationale democratie’ wilde instellen, ‘in overeenstemming met de beginselen van gelijkheid van onze heilige godsdienst en de voorschriften van de Koran, die de gelovigen aanbeveelt elkaar te raadplegen in zaken van gemeenschappelijk belang, en aan de Profeet, de mening van zijn metgezellen te vragen’. De schrijvers van de godsdiensthandboeken die hier bestudeerd worden, beschouwen als de essentiële beginselen van ieder bestuur de raadpleging en de rechtvaardigheid. Maar hier schuilt juist het kardinale verschil: raadpleging is heel wat anders dan representatie van het souvereine volk. Volgens de Islam immers is het niet het volk dat de macht in handen heeft maar God. Het volk delegeert slechts raadgevers bij de souverein. De parlementen van de Arabische landen die in principe wetgevende macht hebben, zijn in werkelijkheid slechts de adviseurs van | |
[pagina 504]
| |
de uitvoerende macht. De Islam werkt dus in al deze landen de instelling van de persoonlijke macht in de hand, ook al is deze macht getemperd door de adviserende instanties. In ieder geval kunnen de moslims die zich enkel en alleen zouden baseren op hun politieke traditie, zich moeilijk een bestuursvorm voorstellen waarin de uitvoerende macht verantwoordelijk zou zijn tegenover een gekozen parlement. In zoverre wordt de juridische en theologische traditie uit de tijd van het Kalifaat voortgezet.
Vervolgens hebben de parlementen van deze landen, voor zover zij bestaan, de merkwaardigheid te steunen op een eenheidspartij. Ook dit zou stoelen op de Islam waaraan het eigen is, de cohesie van de leden van de ‘umma’ zoveel mogelijk te bevorderen. De Egyptische katechismus benadrukt vaak de eenheid onder de gelovigen, een eenheid die zich op drieërlei wijze moet manifesteren: eenheid in de natie achter zijn regeringschef, eenheid van de Arabische landen onderling, eenheid van de moslimgelovigen over heel de wereld. Hier weerklinkt een echo van een belangrijk beginsel uit het moslimrecht: de ‘idjma’. Dit houdt in dat wanneer de moslimgemeente het over iets eens is geworden, dit geen dwaling kan zijn. Bijgevolg zullen de moslims spontaan vertrouwen hebben in een eenheidspartij, waarin zij allen eensgezind dezelfde wil uitdrukken. Zij zullen vertrouwen hebben in deze eenheidspartij, juist krachtens haar eenheid die haar behoedt voor dwaling.
Tot slot een laatste karakteristiek van deze politieke Islam: zij eist eer en roem voor zich op, kenmerk ook, zoals wij boven zagen, van de muzelmanse vrede. De Egyptische schrijvers hechten aan eer en roem het grootste gewicht. De apologetische toon van heel wat passages gaat in dezelfde richting. Aangetoond moet worden dat de Islam een grote godsdienst is, de grootste en de modernste van alle godsdiensten. Meer dan eens wordt de voorbije glorie van de Islam in herinnering geroepen als bewijs dat de Islam uiteindelijk onmisbaar is wanneer het er om gaat de moslims een plaats van de eerste rang te verschaffen in de wereld. Anderzijds wordt in het voorbijgaan kritiek uitgeoefend op het christendom als een godsdienst van de ascese (sic) die eer en roem in deze wereld van de hand wijst. | |
Toekomst van de IslamKan in het licht van wat voorafging redelijkerwijze iets beweerd worden over de toekomst van de Islam als godsdienst? De niet los te rafelen eenheid tussen politiek en godsdienst heeft de Islam altijd al uiterst afhankelijk gemaakt van politieke gebeurtenissen. Maar de tijd dat de mohammedaanse gemeenschap in de eerste plaats een godsdienstige gemeente was, is aan het verdwijnen. De secularisatie is zeker minder ver gevorderd dan in het westen, maar lijkt toch niet meer te stuiten. Om politieke redenen heeft generaal Hâfez de sunnitische opstanden in de grote steden van Syrië neergeslagen, en om politieke redenen heeft president Nasser de chefs van de Egyptische Moslimbroederschap veroor- | |
[pagina 505]
| |
deeld en terechtgesteld. In Noord-Afrika schijnt de politiek nog onafhankelijker te zijn van de godsdienst, maar het is moeilijk hier zekerheid over te krijgen. Hoe het ook zij, men dient voortaan meer dan ooit de toekomst van de Islamitische godsdienst in functie te zien van de politiek der Arabische landen. Het kan heel best zijn dat de politieke omstandigheden sommige Arabische landen (tegenwoordig b.v. Syrië) ertoe zullen brengen de deur wijd open te zetten voor de Russen en wel zo dat de moslimgodsdienst verdort onder de communistische gedachte. Het kan ook gebeuren dat in andere landen de toestroming van kapitaal in ruil voor olie de regeringsleiders naar een liberale politiek drijft, die het moslimgeloof op de duur zodanig ondermijnt tot er nog slechts een façade van overeind staat.
Een positieve factor voor de Islam is de betrekkelijk recente afsluiting van het koloniale tijdperk. Het intensieve contact met de koloniserende mogendheden hield een deel van de elite onder zijn ban, zozeer dat men onder de indruk leeft zijn eigenheid verloren te hebben. In de postkoloniale era is men dan ook energiek op zoek gegaan naar datgene wat het Arabische land onderscheidde van de vroegere overheersers. Eigen taal en cultuur steekt men in de hoogte en de Islam wordt ervaren als essentieel voor de Arabische persoonlijkheid. Gunstig voor de conjunctuur van de Islam is ook de aanwezigheid van de staat Israël. Er is al gewezen op de belangrijke plaats die de ‘heilige oorlog’ in het Egyptische godsdienstonderricht inneemt. Veel vrijdagpreken in de moskee gaan over hetzelfde onderwerp; de Israëlische aggressor versterkt het muzelmanse saamhorigheidsgevoel. Daar komt nog bij dat de Koran een waar arsenaal biedt van anti-joodse teksten. Voor de gelovige heeft Mohammed werkelijk de tegenwoordige toestand voorzien om aan zijn getrouwen argumenten te verschaffen tegen hun vijanden.
Het is natuurlijk maar de vraag of zulke factoren werkelijk de godsdienst begunstigen. De Islam heeft weliswaar steeds blijk gegeven van grote soepelheid in de aanpassing aan uiteenlopende milieus, maar zijn doctrinaire intransigente heeft hem weerbarstig gemaakt voor een reële dialoog. Het enige wat de Islam tot de nietgelovige kan zeggen is: bekeer je en dan zul je later wel inzien daar goed aan gedaan te hebben. Anders gezegd: de Islam heeft zich vanaf zijn begin en de dertien eeuwen daarna nooit aan een frontale ontmoeting gewaagd met een ander denken en een andere levensvisie. Opmerkelijk is in dit verband dat de Egyptische boeken voor het godsdienstonderricht geen woord vermelden over het communisme of het marxistisch atheïsme, terwijl toch ieder die geen vreemdeling is in Jeruzalem, weet, dat de denkbeelden hierover bij wat meer ontwikkelde jongeren rondwaren. Zo'n houding betekent dus zeker een knellend probleem voor de toekomst van de Islam. Het contact met de moderne westerse civilisatie kan alleen maar intenser worden en toch moet men zich afvragen hoe de Islam zal reageren en of hij überhaupt wel zal reageren. Degenen die enig idee hebben van deze problematiek zijn dun gezaaid en het merendeel van hen heeft niet de voldoende vorming om de challenge tegemoet te treden. | |
[pagina 506]
| |
Het lijkt me dat het een methodische, maar niet-godsdienstige waarnemer nauwelijks gegeven zal zijn, zicht te hebben op de graad van vitaliteit van dit godsdienstig fenomeen. Voor werkelijke voelingname is zoal geen liefde dan toch verwantschap gewenst, en wel verwantschap juist binnen de cirkel van het religieuze. Historische, culturele en sociale aspecten raken de kern niet van de Islam. De titel zelf van deze godsdienst ontsluiert enigszins zijn oerintuïtie: Islam betekent overgave en als zodanig staat de Islam argeloos en ongewapend tegenover de stootkracht van de moderne mondiale beschaving, waarvan de portée is dat de mens zelf het heft in handen houdt en zijn eigen wereld fatsoeneert. Nu is het denkbeeld van ‘overgave’ het christendom helemaal niet vreemd, datzelfde christendom waar het moderne westen zich niet zonder grommen van heeft afgewend, maar waarmee het desondanks onuitroeibare en intieme historische banden onderhoudt. In het verloop van dit artikel is de vraag opgekomen die men zich evengoed over het christendom kan stellen: zal het het houden? De gelovige zal hierop antwoorden met de belofte ‘dat de poorten van de hel haar niet zullen overweldigen’, hoewel hij niet gewoon is te denken dat de worm van de vergankelijkheid een andere godsdienst misschien eveneens zou kunnen mijden. Belangrijker is de palpitatiekracht van de oorspronkelijke intuïtie die in de boezem van iedere godsdienst besloten ligt. Men ziet in deze Arabische landen een aantal mensen rondlopen met een klein metalen vierhoekje aan een kettinkje om de hals. Het zijn de mensen van het Boek, van de Koran. De Koran moet het doen, maar de Koran lijkt op een boek dat is dichtgeslagen. Misschien biedt het kruis dat weer andere mensen aan een kettinkje om de hals dragen, meer dialogische spankracht. Onnodig te zeggen dat het kettinkje het hem niet zal doen. |
|